Aanvoer 'gebiedsvreemd' water rendabel voor Brabantse landbouw "Aantal beschikbare bestrij dingsmiddelen niet terugdringen "Planten en dieren niet onder Octrooiwet brengen Amerikaanse appelkonsumptie na Alar-affaire sterk afgenomen Wagen ingse hoogleraar in afscheidscollege: Twee mogelijkheden Anders hogere prijzen plantgoed en zaaigoed Voor de boeren in midden- en oostelijk Brabant is het rendabel als de waterschappen nieuw, gebiedsvreemd water aanvoeren. Als op de ze wijze het grondwaterpeil kan worden gehandhaafd, brengt dat een opbrengstverhoging van 1 a 2 procent met zich mee. In droge jaren kan dat zelfs tot 3 a 6 procent oplopen. Deze cijfers gelden voor zandgronden, waarop voornamelijk gras en mais worden verbouwd. Ook het vasthouden door de waterschappen van het neerslagover schot in de winter heeft een opbrengstverhoging tot gevolg. Voor gras en mais wordt die geschat op 0,5 tot 1 procent. De grondwa terstand komt dan 10 centimeter hoger te liggen. Op korte termijn kan beregening rendabel zijn, op langere termijn vrijwel nooit, aldus verschillende onderzoeken. Dit staat in een studie over de renda biliteit voor de landbouw van water- aanvoer en waterverdeling in het midden en oosten van Noord- Brabant. In de studie is een 338.000 ha groot gebied betrokken, waarin de waterschappen De Aa en de Dommel centraal liggen. Ook de Maas- en Diezepolders horen in het onderzoekgebied, dat hoofdzakelijk uit zandgronden bestaat. Voorwaarde is wel, dat de sloten en kanalen niet behoeven te worden aangepast. Is dat wel nodig, dan is de wateraanvoer niet meer rendabel voor de waterschappen. Dat konklu- deert het Instituut voor Cultuurtech niek en Waterhuishouding (ICW) te Wageningen, dat de studie in op dracht van de provincie heeft uit gevoerd. Noord-Brabant is een typische grondwaterprovincie, met slechts 3% oppervlaktewater (tegen bij voorbeeld Zuid-Holland 14%). Dat betekent zeer weinig doorstroming van water, waardoor de waterschap pen relatief veel te maken hebben met verontreiniging door lozingen en rioolafvoer, maar ook door de landbouw. Geen verdere daling grondwater De onttrekking van grondwater door de landbouw was dan ook een belangrijk item bij de presentatie van de studie, vorige week op het provinciehuis in Den Bosch. De Bra bantse milieugedeputeerde dr. R. Welschen gaf bij die gelegenheid aan, dat er tussen provincie en boe ren geen principieel meningsverschil meer bestaat over de kwestie van onttrekking van grondwater. "Er zit hooguit nog een klein gaatje tussen beide partijen. Om een verdere da ling van het grondwater tegen te gaan, is nu een 'standstill' afgespro ken. De hoeveelheid grondwater die medio 1989 door de landbouw werd onttrokken, geldt als absoluut maximum". De forse belasting door de landbouw van het grondwater met fosfaten en stikstof zal de komende maanden nauwlettend worden gevolgd in het proefgebied De Beerzen bij Eindho ven, dat onlangs door GS is aan gewezen. Welschen hoopt daar met experi menten uit te vinden welke maatre gelen boeren kunnen treffen om de verzuring van de bodem, het mest overschot en de verdroging in Bra bant tegen te gaan. Tevens willen GS onderzoeken of er nieuwe wetten en voorschriften denkbaar zijn, die landbouw en vee teelt kunnen ondersteunen. Boeren die hun bedrijf willen aanpassen, kunnen wellicht op provinciale sub sidie rekenen. Het projekt, dat nog door provinciale staten moet worden goedgekeurd, kost ongeveer 6 ton. Centrale plaats natuur De Brabantse milieugedeputeerde betoogde in zijn inleiding voor een gehoor van bestuurders en beleids ambtenaren voorts, dat het beleid van de provincie en een kommissie Waterbeheer meer preventief, meer sturend dient te zijn. "De centrale plaats van natuur en milieu in het waterbeheer moet worden geaccen tueerd. Tot dusverre is vooral naar het ekonomisch landbouwbelang ge keken. Zowel de waterschappen als de drinkwaterbedrijven zullen daar rekening mee moeten houden". Ir. K. Provoost, hoofd bureau op pervlaktewater van de provincie, zei dat in Brabant wordt gestreefd naar gezonde watersystemen en vooral duurzaam gebruik. Spaarzaam ge bruik van water moet in de plaats komen van het huidige overmatige waterverbruik en de verdroging van de grond. Provoost noemde het ondenkbaar dat de infrastruktuur van het rivier tje de Dommel wordt vergraven om ten gunste van de landbouw de win bare hoeveelheid grondwater te ver groten. "Daar laten we geen extra water in. Verontreinigde bronnen moet je saneren en niet verdund doorspoelen naar de Noordzee. De eutrofiëring van de zee heeft wel ge leerd dat we daar op de verkeerde weg zijn". Beregening meestal niet rendabel Beregening van grasland is voor de meeste runveehouders in Noord- Brabant niet rendabel. Tot die kon- klusie kwam op dezelfde bijeen komst in het provinciehuis ir. F. Mandersloot, onderzoeker van het proefstation voor de rundveehoude rij. Eerder was dezelfde konklusie al getrokken na een onderzoek onder Gelderse rundveebedrijven. Alleen op korte termijn kan beregening in sommige gevallen aantrekkelijk zijn; op langere termijn is dat haast nooit het geval. De Gelderse studie uit de jaren '82-'85 toont duidelijk aan dat bere gening, een belangrijke veroorzaker van de dalende grondwaterstand, lang niet alle vochttekorten opheft. De vaste kosten van de installatie, vooral als het om een dure haspel gaat, drukken bovendien op de be drijfsvoering, ook in natte zomers. De daling van de ruwvoederprijzen van de laatste jaren maakt berege ning nog onvoordeliger, betoogde Mandersloot. De Brabantse konsulentschappen hebben de Gelderse onderzoekersre sultaten met de situatie in Brabant vergeleken. Daaruit blijkt dat de vochttekorten in deze provincie door verdamping wat groter zijn dan in Gelderland. Het extra vochttekort wordt in deze provincie op 25 tot 35 mm geschat. Beregening is in Bra bant daarom iets vaker rendabel te maken. Het feit dat veel boeren ondanks de geringe winstgevendheid toch vaak een dure regeninstallatie aanschaf fen, schreef Mandersloot toe aan fis- kale overwegingen, het eerder kun nen toepassen van drijfmest en een makkelijker bedrijfsvoering in een droge periode. Harry de Bot "Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen de hoeveelheid aan bestrijdingsmiddelen die in de land bouw aangewend wordt en het aan tal middelen dat beschikbaar is. Het eerste, maar niet het laatste, dient te ruggedrongen te worden. Een reduk- tie van het aantal beschikbare mid delen zal zonder twijfel leiden tot een frequenter gebruik van de reste rende middelen en daarmee de kans op het optreden van pesticidenre- sistentie vergroten". Aldus profes sor dr. ir. J. Dekker in zijn afscheids college als hoogleraar fytopatholo- gie aan de Landbouwuniversiteit Wageningen. Hij maakt, op 63-jarige leeftijd gebruik van de mo gelijkheid om vervroegd uit te treden. Dekker ging in zijn afscheidsrede vooral in op de mogelijkheden van de bestrijding van planteparasieten, voornamelijk schimmels en bakte- riën. Volgens de afscheidnemende hoogleraar zal daarvoor zeker de ko mende decennia nog gewerkt moeten worden met chemische middelen, omdat de resultaten van biologische bestrijding niet zodanig zijn, dat te verwachten is dat die de chemische bestrijding kan overnemen. Dekker acht dat echter geenszins on overkomelijk en waarschuwt voor een te grote "chemicaliënfobie". Hij pleit voor het gebruik van selek- tief werkende middelen. Dekker: "Het plaatsen van alle chemische ge wasbeschermingsmiddelen in de ru briek landbouwgiften getuigt niet van wetenschappelijke zorgvuldig heid en kan onnodige schade voor land- en tuinbouw tot gevolg heb ben. Het is dan ook van groot be- Vrijdag 6 oktober 1989 lang dat bij het vaststellen van de maximaal toelaatbare concentraties in het milieu en de maximaal toelaat bare persistentie van gewasbescher mingsmiddelen, meer rekening ge houden wordt met de grote verschil len in werking en nevenwerking tus sen de verschillende middelen". Men is het er nu over eens dat het ge bruik van chemische middelen in de gewasbescherming teruggedrongen moet worden. Dekker konstateert dat daartoe in principe twee moge lijkheden openstaan: een zuiniger en efficiënter gebruik en een gehele of gedeeltelijke vervanging van deze middelen door andere methoden. Van betere spuittechnieken en me thoden valt wat dat eerste punt be treft inderdaad nog veel te verwach ten, denkt Dekker. Ook de ontwik keling van waarschuwingssystemen ter vermijding van onnodige bespui tingen zal bij kunnen dragen tot een efficiënter gebruik. Het gebruik van vruchtwisseling, de inzet van re sistente rassen, en de mogelijkheden van sanitaire- en kultuurmaatregelen kunnen echter, zo denkt Dekker, chemische middelen nooit helemaal vervangen. Het zijn weliswaar be langrijke bijdragen tot de gewasbe scherming, maar ze zijn geen van al le opgewassen tegen acuut optreden de epidemieën. Nu wordt voor der gelijke plagen wel gezocht naar mid delen van biologische bestrijding: de inzet van levende organismen tegen plagen, ziekten en onkruiden. Dat gebeurt zowel bovei) de grond als in de bodem. Alhoewel Dekker op bei de gebieden hoopgevende resultaten J. Dekker behaald ziet worden, is hij van me ning dat er nog veel meer onderzoek nodig is voor biologische bestrijding van schimmelziekten het gebruik van chemische middelen kan ver vangen. "De ontwikkelingen rechtvaardigen mijns inziens de verwachting niet, dat ze op de korte termijn van één a' twee decennia in aanzienlijke mate zullen kunnen bijdragen tot de ver mindering van het gebruik van che mische middelen". Dekker pleit er daarom voor om de diskussie over het gebruik van pesti ciden in de landbouw niet alleen toe te spitsen op de kwantitatieve aspek- ten, maar ook op de kwalitatieve. Zo kan er gedacht worden aan het vervangen van bezwaarlijke midde len door meer selektief werkende middelen. Door gebruik van selek- tieve middelen wordt de kans op toxische neveneffekten voor andere organismen beperkt en kan boven dien met bijzonder lage hoeveelhe den aktieve stof worden volstaan. Dekker konkludeert dus dat de speurtocht naar selektief werkende (chemische) gewasbeschermingsmid delen niet stopgezet moet worden. Integendeel. "Om de ontwikkeling van fungicidenresistentie tegen te gaan, is het toedienen van mengsels van verschillende middelen een be langrijk hulpmiddel". Een verster king van het fundamenteel gericht onderzoek is om deze ontwikkelin gen mogelijk te maken, van vitaal belang, vindt hij. Het Landbouwschap is tegen het voorstel van de ministeries van land bouw en economische zaken om le vend materiaal zoals planten onder de werkingssfeer van het octrooi recht te brengen. Dit voorstel opent de deur naar een te sterke bescher ming van bedrijven die met behulp van nieuwe biotechnologische vin dingen nieuwe rassen van planten of dieren ontwikkelen. Het uiteindelij ke gevolg kan zijn dat boer en tuin der hogere prijzen betalen voor plantgoed en zaaizaad, aldus het Landbouwschap in een brief aan de Tweede Kamer. De ministeries stemmen in grote lij nen in met een voorstel van de EG voor de bescherming van biotechno logische vindingen. Deze vindingen kunnen onder het octrooirecht val len, luidt ook dat voorstel. Het Landbouwschap is het daar mee eens, maar vindt dat de bescherming die in het voorstel wordt bepleit veel te ver gaat. Het schap mist de mening van de mi nisteries over de bescherming van dierlijk materiaal. Het voorstel van de EG betreft namelijk de bescher ming van vindingen op plantaardig en dierlijk gebied. Zij kunnen niet los van elkaar gezien worden. Er mag volgens het Landbouwschap octrooi verleend worden op stoffen die door de mens vervaardigd zijn en die in een dier of plant de functie van een gen kunnen vervullen. "In feite bestaat de mogelijkheid al om daar op octrooi aan te vragen," aldus de brief. "Maar octrooi op een gen zo als die in de natuur voorkomt, wij zen we af. De benutting van genetische hulpbronnen mag niet door het octrooirecht worden inge perkt. Veel van deze hulpbronnen zijn in ontwikkelingslanden te vin den." Het Landbouwschap is het met de overheid eens dat het kwekersrecht aangepast moet worden om de kwe ker van nieuwe rassen die dure bio technologische werkwijzen of produkten toepast, goed te bescher men. De versterking van het kwe kersrecht moet in internationaal verband gebeuren, vindt het schap. Zo kan concurrentievervalsing door verschillen in kwekersbescherming worden voorkomen. De konsumptie van appelen en ap- pelprodukten is in de Verenigde Sta ten teruggelopen, sinds de pers in fe bruari van dit jaar veel aandacht gaf aan de gezondheidsrisiko's van Alar. Volgens een studie van het Amerikaanse Ministerie van Land bouw hebben vooral de producenten van Red Delicious in de staat Was hington te kampen met enorme ver liezen. De omzet van de grotere appelsap producenten is met 5% teruggelo pen. Ongeveer 20% van de konsu- menten die vroeger regelmatig ap pelsap kochten, laten dit produkt nu staan. De verkopen van appelmoes zijn met 10% gedaald. Uit ervarin gen met vroegere levensmiddelen schandalen rekent men erop dat het 10 tot 14 maanden duurt voordat het verbruik weer normaal is. De ver werkende industrie raamt de totale verliezen in deze periode tussen de 130 en 150 miljoen dollar.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1989 | | pagina 7