Het verhaal van een ongewone boer in
het Zuid-Bevelandse Oudelande
Bij Adriaan Vaar (1821-1885) werd tarwe gepoot
De grond
Grondgebruik
Tarwe poten
Arbeidskrachten en lonen
Jaarverdienste
Bestuur en medewerkers
van de ZLM
wensen u prettige feestdagen
en een
voorspoedig 1989
W. Roelse
Het hierbij afgedrukte verhaal is
een bewerking van de skriptie
van de heer J.A. Mol. "Een
doorsnee bedrijf met een onge
wone boer" die zich bevindt in
het archief van het Koninklijk
Zeeuwsch Genootschap der We
tenschappen in Middelburg. De
auteur vermoedt dat er bij boe
renfamilies nog meer boekhou
dingen en aantekenboekjes als
die van de familie Vaar bewaard
zijn gebleven. Deze kunnen van
groot belang zijn voor de land-
bouwgeschiedenis. Stelt u daar
om het Zeeuwsch Genootschap
in Middelburg of het Nederlands
Agronomische Historisch Insti
tuut daarvan in kennis. Het NA-
HI is gevestigd in Groningen,
Grote Rozenstraat 31, 9712 TG.
Telefoon: 050-635949.
Vorig jaar heeft drs. Hans Mol uit
Leeuwarden voor de leden van de
Heemkundige kring Zuid-Beveland
een interessante lezing gehouden
over het leven en werken van een
Zuid-Bevelandse boer, Adriaan
Vaar die in Oudelande leefde van
1821 tot 1885. Boer Adriaan Vaar
was erg zuinig. Dat blijkt uit allerlei
geschriften die van hem bewaard
zijn gebleven. Veel daarvan bevindt
zich nog in het familiearchief. Inlei
der Hans Mol behoort tot die familie
door het huwelijk van een oomzeg
ger van Adriaan Vaar met de bemid
delde Ovezandse boer Adriaan Mol.
Aan de krenterigheid en het vele, ve
le gereken van Vaar is het te danken
dat er nu een zeer gedetailleerde
loonboekhouding is die inzicht geeft
in zijn leven en in zijn bedrijf. Het
cahier heet:
"Arbeidsverdienstenboek als van
uitgegeve gedetailleerde arbeidslo
nen en verdiende gelden bij het Ge-
met met de namen aan welke perso
nen mitsgaarders van welk werk,
van den 15 maart 1847 enz. ten be
hoeve van de Weduwe W. Vaar door
A. Vaar. Landbouwer te Ou
deland".
Na bestudering van het cijferboek
komt Mol tot de konkhisie dat Adri
aan Vaar een ongewone boer was op
een doorsnee bedrijf.
Mol noemt het Arbeidsverdienste-
boek van Vaar een belangwekkend
historisch dokument. Er zijn maar
weinig soortgelijke bronnen die in
zicht geven in hoe het boerenbedrijf
in die tijd draaide en wat de bedrijfs
resultaten waren. Vaar heeft de ge
gevens zo gedetailleerd ingeschreven
dat na enig gereken de arbeidstarie-
ven en dankzij de vermelding van de
oppervlakte en de geoogste op
brengsten ook de produktie kan
worden becijferd.
Zo zien we in het arbeidsverdienste
boek op 26 april de arbeider Izak
Meertens in een kavel met de naam
Riesten het stuk land met nummer
16 ter grootte van 108 roeden tarwe
wieden, voor de derde maal. En hij
wordt daarvoor beloond met 85
cent. Op 12 mei, zien we hem be
loond worden voor het dorsen van
de laatste 18,25 zakken wintergerst
met een totaalbedrag van 5,50. Zo
kunnen alle werkzaamheden min of
meer op de voet worden gevolgd.
Omdat Adriaan Vaar zijn cijfers niet
optekende met het oog op produk-
tieverhoging, maar terwille van de
loonkostenbesparing, lijkt zijn ge
schrift volgens Mol op voorhand in
formatie te geven over een doorsnee-
bedrijf.
Maar laten we nazaat Hans Mol het
woord geven:
"Adriaan Vaar stamde uit een Zuid-
Bevelandse boerenfamilie, droeg de
protestantse klederdracht en sprak
het streekdialect (kolven, broeiers en
fazzen). Het geslacht Vaar was van
ouds gegoed in Ellewoutsdijk, Ou
delande en Driewegen.
Adriaan Vaar was een man, die op
latere leeftijd in dorp en streek veel
macht en invloed bezat. Men kan
Adriaan Vaar (1821-1885) was een ongewone boer op een doorsneebedrijf. In het bouwplan overheersen de granen,
die op 40 tot 50 procent van de grond geteelt werden. Het bedrijf omvatte ook een deel weiland.
hem daarom niet als een gewone
boer typeren, tenminste niet in so
ciaal en politiek opzicht. Maar wa
ren zijn kwaliteiten op het agrarisch
technisch vlak ook zo bijzonder?
Het bedrijf was ca. 25 ha. groot
waarvan 15 ha. bouwland en 10 ha.
weiland. Hans Mol: "Omwille van
de afwatering waren de percelen
doorsneden met smalle greppels, die
tevens de begrenzing van de kleinere
kavels vormden die als de eigenlijke
bebouwingseenheden moeten wor
den beschouwd, de zgn. "stikken".
Zo stonden ze tenminste op Tholen
bekend. Ze waren vrij smal, zo'n 10
tot 15 meter, en lagen rond, d.w.z.
in het midden hoger dan aan de
greppelkanten.
De oppervlakte varieerde weer sterk
per stik, maar gemiddeld besloeg zij
ruim 250 roeden ofwel 33 are. Mol:
"Omdat op elk stik weer iets anders
verbouwd kon worden, moet het
land van bovenaf - zeg maar vanaf
de toren van Oudelande - er wel als
een bont gekleurde lappendeken uit
gezien hebben, heel anders dan het
geruilverkavelde Noordoostpolder
landschap dat we daar nu aan
treffen".
Bij grondgebruik en vruchtwisseling
blijkt de overheersende plaats van de
granen (40-50%), die hoofdzakelijk
voor de markt werden geteeld. Zo-
mergerst wanneer andere winterge
wassen mislukt bleken. Peulvruch
ten dienden voor de vruchtrotatie in
afwisseling met granen (jaarlijkse
2,5 ha.). Aanvankelijk nam kool
zaad een belangrijke plaats in maar
door uitwintering en lage prijzen
zakte dit gewas aanzienlijk terug.
We zien ook de komst van de mee
krap, echter niet ter vervanging van
koolzaad maar in verband met het
herstel van de teelt eind jaren 50 (vo
rige eeuw). Opvallend is dat een ge
was als aardappelen dat tegenwoor
dig een hoofdrol vervult toen maar
een bijrol had. Aardappelen en voe
dergewassen waren bestemd voor ei
gen konsumptie. In de rotatie zat
ook klaverland en braak. Zwarte
braak bleef gehandhaafd na een tijd
je van experimenteren met de groen
braak.
Eigenlijk in het begin een traditio
neel rotatieschema (6- en 7-jarig)
maar gaandeweg week Vaar daar
wel vanaf met het oog op de gunstige
tarweprijzen, waarschijnlijk. Vol
gens Mol kan men hieruit konklude-
ren dat er van een vastomlijnd
bouwplan geen sprake was.
Er is uit af te leiden dat Adriaan
Vaar ieder jaar opnieuw voor elk
perceel overwoog wat hij ging zaaien
of poten, de traditie daarbij indach
tig. De introduktie van meekrap
toont aan dat hij, wanneer de voor
uitzichten op een zeer hoog rende
ment gunstig waren, bereid was om
een voor hem nieuw gewas te probe
ren. "Als een bewijs van voor
uitstrevendheid kan dat evenwel niet
gelden. De volharding in de zuivere
braak en de nadruk op de traditione
le tarweteelt wijzen eerder op con
servatisme".
Opvallend bij het bedrijf van Adri
aan Vaar is de zorg die besteed werd
aan de graangewassen. Vaar liet zijn
arbeiders de tarwe tenminste drie
maal wieden. Verder lijkt het erop
dat hij het zaaigoed niet breedwerpig
in de grond bracht, onderploegde en
egde, maar dit met hand liet poten.
In het arbeidsverdiensteboek staan
de zaaiwerkzaamheden in de maan
den september, oktober en novem
ber zeer duidelijk omschreven als
zaad poten en ook poten trekken, en
de benaming slaat dan zeker niet op
koolzaad, omdat dat gewas altijd in
augustus werd ingezaaid. We moe
ten ons dat zaad poten als volgt
voorstellen: de vrouwen trokken met
een stok of harkvormig instrument
geultjes door de grond, waarin de
mannen dan vervolgens het graan
zaad strooiden terwijl ze tegelijker
tijd de reeds bewerkte voren dicht
hakten. Na 1852 wordt voor dit
werk de term "tarwe inkappen" ge
bruikt. Volgens Mol was tot dusver
eigenlijk nauwelijks bekend dat ook
grote boeren met deze arbeidsinten
sieve methode werkten. Bouman
verwijst wat deze methode betreft ei
genlijk alleen naar Walcherse keu
terboertjes. Het voordeel van deze
rijenteelt van voor de komst van de
machine was natuurlijk dat de water
afvoer beter was en het wieden in
het voorjaar er door werd vergemak
kelijkt. Bij het oogsten werd geen ar-
beidsindeling toegepast. Dat blijkt
uit de gelijke beloning die voor ieder
gold. Adriaan Vaar schrijft namelijk
alleen over "snijden en mennen",
waaruit volgt dat het in schoven bin
den en op hokken zetten van de
schoven, onder het snijden begrepen
was. En dit werd per gemet betaald.
Mannen, vrouwen en kinderen vie
len onder hetzelfde tarief.
Het arbeidsverdiensteboek biedt ui
teraard veel informatie over het
werk en de verdiensten van de arbei
ders. Er waren twee kategorieën: de
inwonende en de uitwonende. Het
inwonende personeel bestond bij
Adriaan Vaar uit een paardeknecht
en een boeremeid. Omdat ze beiden
een vast inkomen hadden hoefden
hun werkzaamheden en arbeidsda
gen niet genoteerd te worden. Van
daar dat we bijvoorbeeld over ploe
gen, eggen, slechten e.d. niets
vernemen.
De landarbeiders kunnen onderver
deeld worden in vaste en losse arbei
ders. De vaste kregen naar algemeen
gebruik in Zuid-Beveland geen vast
jaarloon - hun beloning in akkoord,
of dagloon was gelijk aan die van de
losse arbeiders, maar zij werden
door de boeren zoveel mogelijk aan
het werk gehouden. Bij seizoendruk-
te werden hun vrouwen ook eerder
ingeschakeld dan de vrouwen van de
losse arbeiders.
Van 1847 tot 1872 had Adriaan Vaar
doorlopend drie tot vier vaste arbei
ders in dienst, alle afkomstig uit Ou
delande of Baarland. Ook de losse
arbeiders, de vrouwen en kinderen
die bij het koolzaad dorsen en mee
krap poten ingezet werden, kwamen
uit die dorpen. Trek- of seizoenar
beiders-van buiten de Zak komt men
op het bedrijf niet tegen, ook niet in
de meedelfploegen. Buiten de 36 na
men van vaste arbeiders tellen we
over de periode van 25 jaar in totaal
219 verschillende namen van losse
arbeidsters en arbeiders in het boek.
Een groot deel van de Oudelandse en
Baarlandse arbeidsbevolking heeft
dus Adriaan Vaar voor kortere of
langere tijd als werkgever gekend.
Voor elk karweitje en elk werk was
wel weer een apart tarief. Landbouw-
ekonomen spreken in dit verband
van een gedifferentieerde loonstruk-
tuur, die typisch is voor de kleigebie
den. Duidelijk is dat de tarieven in
de loop van de tijd niet helemaal
vast lagen. Steeds moest er weer over
onderhandeld worden.
Mol kan zich niet aan de indruk ont
trekken dat Vaar daarbij gedurig het
onderste uit de kan probeerde te ha
len en soms ook met een zekere wil
lekeur te werk ging. Het ene moment
bijvoorbeeld betaalde hij een ar-
beidsjongen 65 ct per week voor
koewachten en dan weer 60 ct, tot
dat hij er eentje vond die bereid was
het voor 35 ct te doen. Zuinigheid
kenmerkte Adriaan Vaar als werkge
ver, getuige ook de wijze waarop hij
zijn dagloontotalen steeds naar be
neden afrondde. Bij het werk voor
slechts een gedeelte van de dag re
kende hij namelijk niet per uur maar
per schafttijd, wat een dagindeling
van kwarten met zich meebracht.
Dat leverde bij een dagloon van 0,75
moeilijkheden op omdat kwartcen
ten niet bestonden. Die loste Adri
aan Vaar handig op door voor drie
schafttijden niet 56,25 cent maar 55;
en bij 5 schafttijden of 1,25 dag niet
93,75 cent maar 92,5 cent uit te ke
ren. De arbeiders schoten daar
voortdurend 3/4 of 1/4 cent bij in!
De gedetailleerdheid van het ar
beidsverdiensteboek maakt het ons
mogelijk voor elke arbeider afzon
derlijk de jaarverdiensten vast te
stellen. Het valt meteen op dat het
jaarinkomen sterk varieerde. Zon
der twijfel bestaat er verband met de
lichamelijke konditie van de arbei
ders. Bij ziekte kregen ze niets uitge
keerd. En verder zullen de weersom
standigheden een rol hebben
gespeeld, want bij regen- en vorst
verlet kon er al evenmin verdiend
worden. De man alleen beurde zel
den meer dan 250 gulden per jaar en
vaker haalde hij zelfs de 200 niet. Bij
een dergelijke beloning was het mee
werken van vrouw en kinderen abso
lute noodzaak, wilde het gezin niet
van de honger omkomen. De be-
lastingsplichtigheidsgrens in Oude
lande was gesteld op 200,
Tweederde van de Oudelandse be
volking haalde die grens omstreeks
1870 niet eens. Over de toestand van
de arbeidersbevolking daar ten tijde
van de krisis mag worden aangeno
men dat ze diep treurig was en dat er
nijpend gebrek geleden werd.
Uit het grote verloop onder de vaste
arbeiders lijkt Vaar geen gemakke
lijk broodheer te zijn geweest. De
enkele maal dat hij de koolzaaddor-
sers ieder voor 20 cent te drinken gaf
moet eerder als een teken van zuinig
heid dan als van vrijgevig gebaar
worden opgevat, omdat een ruime
verschaffing van bier en jenever bij
dit werk traditie was.
Kerstbijlage 1988