Milieuschade
struktureel probleem
voor landbouw
Engels raaigras dient zo mogelijk voor
15 september te worden gezaaid!
Veel belangstelling voor demonstratie
verspreiding vloeibare schuimaarde
rt
Tabel 1. Gemiddeld verschil in zaadopbrengst van praktijkpercelen bij zaai
in verschillende perioden op kleigronden en in Noord-Oost-Nederland voor
oogstjaar 1984, 1985 en 1986.
Meeropbrengst (kg/ha)
Voor een oogstzekere teelt van Engels raaigras voor de zaadteelt ver
dient zaai voor 15 september bij open-land-zaai aanbeveling. Zaai na
deze datum zal gemiddeld verlies aan zaadopbrengst geven. De
grootte van de opbrengstvermindering is voor een deel rasafhanke-
lijk. Naarmate later wordt gezaaid zal het verlies aan zaadopbrengst
veelal toenemen en wordt de kans op een totaal mislukken van het
gewas groter. Hoe laat in de herfst men als teler nog Engels raaigras
voor zaadteelt kan zaaien is afhankelijk van het opbrengstverlies dat
men wenst te accepteren en het risiko dat men durft te lopen op een
totaal mislukken van bet perceel.
De uitkomsten van het door het PAGV uitgevoerde onderzoek, zoals
die in dit artikel zijn vermeld, kunnen worden gebruikt om op dit
punt tot een juiste ondernemersbeslissing te komen.
Een aanzienlijk deel van de op
pervlakte van Engels raaigras dat
voor het zaad wordt geteeld,
wordt niet onder dekvrucht maar
in open land in de nazomer en
herfst gezaaid. Om het risiko van
uitwinteren te beperken is het ge
wenst dat het gras niet als kiem-
plant de winter ingaat maar dat
er minimaal twee a drie spruiten
per plant ontwikkeld zijn. Hier
voor werd aanbevolen om niet la
ter te zaaien dan de tweede helft
van september.
Als gevolg van onder andere de
late oogst van de voorvrucht
wordt in de praktijk soms tot laat
in de herfst gezaaid. De resulta
ten hiermee zijn niet zelden rede
lijk tot goed zodat de diskussie
over hoe laat in de herfst Engels
raaigras verantwoord kan wor
den gezaaid telkens oplaaide.
De resultaten van een nieuw on
derzoek, dat afgelopen winter
door het PAGV werd uitgevoerd
en waaraan de regionale keu
ringsdiensten van de NAK hun
medewerking verleenden, zullen
in dit artikel beknopt worden
vermeld.
*<•00.
Ï20O
*000
4
16°°
1600
1*°°
JO
5 1200
2
1000
Andere faktoren dan de zaaidatum,
zoals bijvoorbeeld de grond, de
stikstofbemesting en de zaadverlie-
zen lijken de verschillen in zaadop
brengst tussen de praktijkpercelen in
grotere mate te bepalen dan de
zaaidatum.
- opbrengstverlies door late zaai
Hoewel er geen betrouwbaar ver
band kon worden gevonden tussen
de zaaidatum en de zaadopbrengst
maakt het overzicht van het gemid
delde verschil in zaadopbrengst van
de praktijkpercelen die in verschil
lende perioden werden gezaaid dui
delijk dat de zaadopbrengst afneemt
naarmate later wordt gezaaid. Het
overzicht is in tabel l weergegeven.
Weersverschillen in de zaai periode
en de tijd erna beinvloedden de
grootte van de opbrengstverschillen
tussen de perioden in belangrijke
mate.
Doordat in de keuringsregio Noord-
Oost-Nederland onder andere als ge
volg van het bouwplan sporadisch
voor half september Engels raaigras
in de herfst wordt gezaaid, kon geen
precies inzicht worden verkregen in
de meeropbrengst die bij zaai voor
15 september in deze regio kan wor
den bereikt.
- type-/rasverschil
Nagegaan is of de reaktie op laat
zaaien nog per type of ras nog ver
schilt. In tabel twee is een overzicht
gegeven van het gemiddeld op-
brengstverschil in de drie onderzoch
te jaren bij zaai voor 15 september
ten opzichte van zaai vanaf 15 sep
tember voor de rassen op klei
gronden.
Uit de tabel blijkt dat de onderzoch
te rassen van het hooitype wat ster
ker lijken te reageren op late zaai
dan de onderzochte rassen van het
weide- en grasveldtype. Toch komen
er binnen een type aanzienlijke ras
verschillen voor. Zo lijken bijvoor
beeld ras 2 en 4 van het weidetype
niet sterk te reageren op late zaai ter
wijl ras 1 en 3 dat wel doen. Het ver
schil in reaktie tussen de rassen kon
niet worden verklaard door het ver
schil in wintervastheid zoals dat in
de Rassenlijst staat vermeld of de
vroegheid van doorschieten.
- mislukken van het perceel
Voor de regionale keuringsdiensten
Friesland-Groningen, Noord-Oost-
Nederland en gedeeltelijk Rivieren-
Delta-Nederland kon worden vast-
zaai voor 15-9 t.o.v.
zaai tussen 15-9 en 1-10
kleigronden
1984
1985
1986
Noord-Oost
Nederland
1984
1985
1986
162
26
108
zaai tussen 15-9 en
1-10 t.o.v. vanaf 1-10
46
81
49
132
130
5
zaai voor 15-9
t.o.v. vanaf 1-10
208
107
157
Tabel 2. Gemiddeld opbrengstverschil van de rassen over de oogstjaren 1984,
1985 en 1986 bij zaai voor 15 september ten opzichte van zaai vanaf 15 sep
tember op kleigronden.
Meeropbrengst (kg/ha)
weidetype
hooitype
ras
ras
ras
1
172 5
99
10
2
—9 6
254
11
3
199* 7
264
12
4
17
slechts gegevens van 2 jaren
grasveldtype
140
38
39
gesteld dat de percelen waarvan
werd besloten dat ze een te geringe
stand hadden om deze te oogsten ge
middeld bijna twee weken later wa
ren gezaaid dan de percelen die wel
werden geoogst. Verder bleek dat
gemiddeld over de drie onderzochte
jaren van de onderzochte rassen er
in de regio's van de keuringsdiensten
Friesland-Groningen en Noord-
Oost-Nederland ruim 25 procent van
de in de herfst gezaaide percelen niet
werden geoogst. Het spreekt voor
zich dat het mislukken van een per
ceel de nodige kosten voor de teler
met zich meebrengt,
ir. G.E.L. Borm en ing. T. Mo
lenaar
ir. G.E.L. Borm is werkzaam op
het Proefstation voor de Akker
bouw en de Groenteteelt in de Volle-
grond te Lelystad,
ing. T. Molenaar heeft in het kader
van zijn afstudeeropdracht aan de
Agrarische Hogeschool Dordrecht
meegewerkt aan de uitvoering van
het onderzoek.
Opzet en uitvoering van het on
derzoek
Het onderzoek beperkte zich tot de
oogstjaren 1984, 1985 en 1986. Al
leen de rassen, waarvan in minimaal
twee van de drie jaren meer dan 200
ha zaad werd geteeld, werden in het
onderzoek meegenomen. Dit waren
12 rassen: vier rassen van het weide-
type, vijf van het hooitype en drie
van het grasveldtype.
Van bijna 1400 percelen werden de
zaaidata en de zaadopbrengsten ver
zameld en bewerkt.
Resultaten onderzoek
- verband zaaidatum en zaadop
brengst
Uit de verzamelde opbrengstgege-
vens bleek, zoals ook wel bekend is
dat de opbrengstverschillen per ha
tussen praktijkpercelen, ook al lig
gen deze in het zelfde gebied en ook
al wordt er hetzelfde ras geteeld,
enorm groot zijn. De opbrengstver
schillen ontstaan voornamelijk door
verschillen in aardichtheid, bloem-
benutting, die onder andere door de
vroegheid en mate van legering
wordt beinvloed, en zaadverliezen
voor en tijdens de oogst. Een be
trouwbare relatie tussen de zaaida
tum en de zaadopbrengst was veelal
afwezig. Als voorbeeld zijn de resul
taten van een ras in een oogstjaar in
een regionale keuringsdienst in fi
guur 1 weergegeven.
Figuur 1.
Zaaidata en zaadopbrengsten van
praktijkpercelen en ras 1 in de keu
ringsregio Rivieren-Delta-
Nederland, oogstjaar 1984.
Om de nieuwste technieken bij de
verspreiding van vloeibare schuim
aarde onder de aandacht te bren
gen, vond op 25 augustus jongstle
den een demonstratie plaats op de
Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen.
Ongeveer 150 bezoekers konden het
werk van 6 machines zien en beoor
delen. Gedemonstreerd werd met
hoeveelheden van 8 en 20 ton schuim
aarde per hektare.
Door de straffe wind, dwars op de
werkrichting, was het vooral voor de
machines met één ketsplaat moeilijk
om de schuimaarde goed te verde
len. De verdeling van de machines
van loonwerker Van Gastel en van
Bos-Agra-Service was het beste. Bij
het apparaat van Van Gastel vindt
de verspreiding plaats via 4 spreid-
kappen met een onderlinge afstand
van 4 m., de machine van Bos heeft
sproei-armen met 16 sproeinippels.
De verdeling die bereikt wordt met
de machine van Reniers deed niet
veel onder voor de beide eerder ge
noemde apparaten. Waarschijnlijk
is deze goede verdeling te danken
aan het type pomp (een wormpomp)
en de hoge druk (8 bar) op het ver
deelmechanisme van de machine.
Het verspreiden van 20 ton per hek
tare lukte met alle machines vrij
goed. Bos benaderde het gestelde
doel het beste: 20,7 ton per hektare.
De dosering van 8 ton per hektare le
verde meer problemen op. Van
Gastel en Bos-Agra-Service ver
spreidden respektievelijk 8,3 en 8,5
ton. De doseringen van de overige
machines varieerden tussen 13,3 en
21,3 ton. Deze matige resultaten zul
len hun oorzaak mede vinden in de
geringe ervaring die een aantal
chauffeurs hadden met het versprei
den van kleine hoeveelheden schuim
aarde.
Degenen die geïnteresseerd zijn, zijn
van harte welkom op 22 september.
Dan wordt op landgoed Princepoel
te Mill (O-Brabant) om 10.00 uur
nogmaals een demonstratie versprei
ding vloeibare schuimaarde georga
niseerd.
J.W. van Roessel
Lucht-, bodem-, en waterverontreiniging begint een ernstig probleem
te worden voor de landbouw, konstateert het Centrum Landbouw en
Milieu in een deze week verschenen rapport. Het gaat hierbij niet om
"zure regen", die de landbouw jaarlijks vijf procent opbrengst kost,
maar om lokale vervuilingen door nabijgelegen industrieën, vuilstor-
ten of rioolwater. Volgens het CLM is er in Nederland minstens
10.000 ha landbouwgrond die daar nadelige invloed van ondervindt.
Het valt echter voor boeren niet mee om hier kompensatie voor te
krijgen door de lange procedures, de moeilijke bewijslast en de be
perkte financiële regelingen.
is3r
taaldatua
Vrijdag 9 september 1988
\ty U'lü 15*10
De vloeibare schuimaarde wordt verspreid.
Het CLM rapport konstateert drie
belangrijke knelpunten bij het vast
stellen van schade en het toekennen
van een vergoeding. Ten eerste is er
een gebrek aan kennis over de effek-
ten van vervuilende stoffen en de be
nodigde maatregelen. Om deze ken
nis bruikbaar te maken en te bunde
len, wil het CLM een advieskommis
sie in het leven roepen waar boeren
met hun klachten terecht kunnen.
Een tweede knelpunt duikt op als
boeren aktie willen ondernemen.
Voor het opstellen van bezwaar
schriften, kontakten met overheden
en vervuilers en aanpassing van de
bedrijfsvoering zijn deskundige ad
viezen nodig, die verder gaan dan
wat voorlichters of dierenartsen
kunnen vertellen. Het CLM wil
daarvoor een steunpunt oprichten
waar iedereen terecht kan voor ad
vies. Dit steunpunt zou ook moeten
inventariseren hoeveel milieuklach
ten er eigenlijk in de landbouw
bestaan.
Als laatste knelpunt signaleert het
rapport de gebrekkige regeling om
trent schadevergoedingen. Ter ver
betering hiervan zou een risiko-
fonds moeten worden opgericht.
Het bestaande Fonds Luchtveront
reiniging is hiervoor volgens het
CLM te beperkt. Hiermee wil men
aansluiten op het ook door het
Landbouwschap gesteunde idee van
een fonds voor niet-verzekerbare ri-
siko's, dat gevuld wordt door de
landbouw, de overheid en de verze
keringsmaatschappijen. De land
bouw zou daarvoor zelf het initiatief
moeten nemen, vindt het CLM. Ver
der pleit men voor een omkering van
de bewijslast (de vervuiler moet
maar bewijzen dat zijn stof niet
schadelijk is voor de boer) en gespe
cialiseerde juristen.
Het eerste exemplaar van het rap
port werd overhandigd aan mr. J.P.
van Zutphen, direkteur-generaal van
het ministerie van Landbouw. Hij
zei verheugd te zijn met de inventari
satie die het CLM heeft uitgevoerd.
Het normale instrumentarium van
afgraven en saneren is met land
bouwgrond uitermate moeilijk, al
dus Van Zutphen. Kopen en om
rasteren of beplanten met bomen
vond hij ook geen strukturele oplos
singen.
Het rapport stelt dat er in Nederland
minstens 10.000 ha landbouwgrond
door lokale luchtverontreiniging
wordt getroffen. Dit zou een schade
post van twee miljoen gulden op
jaarbasis opleveren. Door bodemver
ontreiniging is 900 ha landbouw
grond al zodanig aangetast, dat sa
nering nodig is. Nog eens 1600 ha
heeft ernstige risiko's voor agrarisch
gebruik, bijvoorbeeld oevergronden
in Limburg waar slib van twijfelach
tige kwaliteit is gestort. Voor water
verontreiniging zijn moeilijker cij
fers te krijgen, hoewel het Westland
alleen al een jaarlijkse schade van 30
tot 85 miljoen gulden lijdt door het
zoute Rijnwater.
9