De maand mei op het Zuidwestelijk akkerbouwbedrijf
Aanvullende
stikstofbemesting
Wintertarwe
Vlas
Blauwmaanzad
Stambonen
Zomergraan
Aardappelen
Suikerbieten
Erwten
Veldbonen
Knolselderij
Na drie wintermaanden met
overvloedige neerslag is in april
het weer plotseling omgeslagen.
Door enkele weken sterk dro
gend weer is de natte grond snel
gedroogd. Het gevolg was dat er
een harde bovenlaag ontstond.
De zaaibedbereiding vergde
daardoor veel vermogen en het
zaaibed bevat afhankelijk van
grondsoort en bewerking meer of
minder kluiten. Bij drogend weer
na het zaaien zal dit leiden tot
een onregelmatige opkomst van
de gewassen.
De verzorging van de gewassen
vraagt in mei veel aandacht. Kontro-
leer vooral bij opkomst en ook later
uw gewassen voortdurend zodat di
verse bestrijdingen tijdig uitgevoerd
worden. Hiermee wordt schade aan
de gewassen voorkomen en kan vaak
op de kosten van onkruidbestrijding
bespaard worden.
Belangrijke hulpmiddelen bij de ge
wasbescherming zijn:
- Handleiding 1988, waarin ook in
formatie over de te gebruiken hoe
veelheden water en de druppel
grootte.
- Aktualiteiten 36 "Kennen en
kiezen".
- Aktuele akkerbouwinformatie via
telefoonnummer 01806-14166.
Lees verder het etiket op de verpak
king van het middel en voorkom
schade aan aangrenzende percelen
door overwaaien van middelen.
Voor het zaaien van bieten en uien
en het poten van aardappelen is
i.v.m. het late "tijdstip veelal slechts
een deel van de totale stikstofgift ge
geven. De aanvullende gift moet dus
in een later stadium gegeven wor
den. Dit is voor elk gewas anders.
Bieten: Zodra het gewas in het 4 a 6
bladstadium is.
Uien: Bij een gewaslengte van 6 a 10
cm. Houdt u echter in verband met
de kwaliteit aan het advies. Dat is:
180-bodemvoorraad, maximaal 150
kg per ha.
Konsumptie-aardappelen: op zware
grond: kort na het frezen; op lichte
grond: afhankelijk van de nog te
strooien hoeveelheid kan het ge
wenst zijn de aanvullende gift in
twee keer te geven, nl. een deel na
het frezen en een deel na de knolzet
ting omstreeks half juni nog 50-70
kg N per ha.
Het aanwenden van de tweede gift
voor het frezen, wanneer de eerste
gift bij het poten gegeven is, kan
groeiremming geven.
De vroeg met stikstof bemeste perce
len vertoonden half april een goede
stand, doch de laat bemeste percelen
stonden er schraal en weinig ontwik
keld bij. De ontwikkeling gaat toch
door zodat begin mei stadium F5,
begin van schieten bereikt zal zijn.
Bij de grootste planten is de le
knoop dan voelbaar. Dan dient als
halmversteviger CCC toegepast te
worden. Het onderste deel van de
stengel wordt dan verkort en ver
dikt. Hierdoor wordt een grotere
stevigheid verkregen dan bij een
bespuiting op een later tijdstip. De te
gebruiken hoeveelheid CCC is af
hankelijk van het ras en de hoogte
van de N-bemesting. Indien het N-
advies gevolgd wordt, kunnen als
richtlijn voor onderstaande rassen
de volgende hoeveelheden worden
aangehouden:
Arminda, Granada, Saiga, Tau
rus, Sarno, Urban en Granta,
l-l'/zl/ha;
Pagode, Citadel, Miller, 1 Vi-2 1 in
één keer of tweemaal 1 1/ha;
Obelisk, Avir, Kraka, Rektor,
Okapi, Pluton en Tombola, eerste
keer 1-1 Vil, tweede keer 1 1 per ha.
Bij toepassing in twee keer een tus
sentijd van 10 dagen aanhouden.
Bij een gewaslengte van 20 cm zo
rond 10 a 15 mei, is kontrole op
voetziekte noodzakelijk. Dit kan het
12
beste geschieden door verspreid over
het perceel op een 20-tal plaatsen een
plant op te trekken en deze te beoor
delen op voetziekte aantasting. Als
er op 15a 20% van de stengels oog-
vlekken voorkomen is een bestrij
ding verantwoord. Ligt de aan
tasting lager dan moet om ekonomi-
sche redenen en ter voorkoming van
resistentie geen bespuiting uitge
voerd worden. Ook het gemengd
verspuiten van CCC en een fungici
de tegen voetziekten verdient geen
aanbeveling. Het juiste toepas
singstijdstip valt nl. niet samen. Ver
der kan het in mei reeds nodig zijn
een bespuiting tegen meeldauw uit te
voeren.
Bekijk regelmatig uw gewas op aan
wezigheid van meeldauw en volg de
ontwikkeling hiervan. Komt er on
derin uw gewas enige meeldauw
voor, grijp dan bij droog weer niet te
vlug naar de spuit. Konstateert u
echter meeldauw in het derde blad
van boven neem dan snel maatrege
len. De rassen Obelisk en Pagode
zijn weinig, Granta is meer gevoelig
voor meeldauw. De tweede N-gift op
breedte van 1,50 m van de trekker.
Goed freeswerk kan zeker bijdragen
tot het oogsten van een kwali-
teitsprodukt. Bij de onkruidbestrij
ding kan men kiezen uit middelen
met uitsluitend bodemwerking en
middelen met bodem- en kontakt-
werking. Wordt vooral kleefkruid
verwacht dan verdienen de middelen
of kombinaties 2,5 - 3 kg Racer 1
kg Aresin of 2-3 kg Racer L of 1,5 1
Butisan 2-3 kg Patoran de voor
keur. Het middel Racer direkt na het
frezen toepassen om verkleuring van
het gewas bij opkomst te voorko
men. Deze middelen niet gebruiken
in pootgoed. Spoel uw sproeimachi-
ne na het spuiten van Racer goed
schoon om schade aan andere ge
wassen te voorkomen. Tot kort voor
opkomst kunnen tegen diverse
breedbladige onkruiden en grasach-
tigen 0,75-1,5 kg Sencor of 3-5 kg
Igrater gebruikt worden. Sencor kan
niet in ieder aardappelras toegepast
worden.
Ook in mei dient vaak met de phy-
tophthorabestrijding begonnen te
worden. Voer zodra de planten in de
houdt dan een tussenperiode van on
geveer 1 week aan.
Zodra schade door aardvlooien
en/of trips voorkomt dient een
bestrijding uitgevoerd te worden. Bij
schraal weer kan in enkele dagen
zeer veel groeiremming en schade
veroorzaakt worden. Bij een ge
waslengte tussen 5 en 10 cm kan een
onkruidbestrijding uitgevoerd wor
den met 3 1 Basagran of bij alleen
witte krodde met 1-1,3 1MCPA 25%
per ha. Basagran kan niet gebruikt
worden bij ondervrucht karwij. Ter
voorkoming van legering bij een ge
waslengte van 30 a 45 cm 3-4,5 1 Ter
pal C of 1-1,5 1 Cerone citowet
per ha toegepast worden. Toepas
sing bij een gewaslengte van 45-55
cm geeft kans op vertraging van de
afrijping en wordt om deze reden
ontraden.
Bij opkomst kan trips ernstige scha
de veroorzaken door groeiremming
worden. Chloorprofam niet toepas
sen in verband met schade in de
buurt van vlas, blauwmaanzaad,
graszaad en bloeiende graangewas
sen. Ook de voorgeschreven mini
mum afstand van 200 m is lang niet
altijd voldoende om schade te voor
komen. Op bovenstaande kleine on
kruiden kan vanaf 6 cm 5 1 Lironion
per ha toegepast worden. Is het ge
was afgehard dan kan 3 tot 5 1 olie
toegevoegd worden. Bij een ge
waslengte van minimaal 10, maar
veiliger bij 15 cm kan als noodmaat
regel op een droog en goed afge
hard gewas 1,5 1 Basagran of 1,7 1
Actril 240 of 21 Certrol 20 per ha ge
bruikt worden.
De bodemtemperatuur bepaalt de
zaaitijd van dit gewas. Meestal is de
ze rond half mei voldoende hoog,
zodat dan gezaaid kan worden. Te
gen kiemschimmels en bonenvlieg
dient het zaaizaad ontsmet te wor
den met 4 g Aatifon of 4 g Nexion
2 g Thiram 50. Precisiezaaien geeft
CCC moet toegepast worden in het groeistadium F5. Bij de grootste planten
is dan de eerste knoop voelbaar.
wintertarwe varieert van 30-60 kg
N/ha. Deze dient gegeven te worden
zodra in de hoofdstengel de tweede
knoop voelbaar is. Op Arminda,
vooral bij wat schrale stand,,.mag de
2e gift wat vroeger gegeven worden.
De 2e N-gift in zomertarwe wordt in
stadium F7 gegeven. De hoeveelheid
bedraagt afhankelijk van de stand
30 a 50 kg N per ha. Op zomergerst
verdient een tweede N-gift in het al
gemeen geen aanbeveling. Is het ge
was duidelijk te schraal dan kan in
stadium F4 a 5 een tweede gift gege
ven worden van max. 30 kg/ha.
Is het gewas te zwaar en wordt lege
ring verwacht dan kan in stadium
F6-8 met 1-2 1 Terpal C of in sta
dium F8-10 met 0,5-0,75 1 Cerone
gespoten worden. Zowel meer
stikstof als een bespuiting met een
groeiregulator kan tweewassigheid
in de hand werken. Legering in ha
ver kan voorkomen worden door 3 1
CCC per ha toe te passen als het ge
was 35 cm lang is. Meeldauw in zo
mergraan, vooral in zomergerst kan
zich snel uitbreiden. Zodra meel
dauw op het derde blad voorkomt
verdient een bestrijding aanbeveling.
Na het poten vraagt de opbouw van
de aardappelrug de aandacht. Hier
bij dient gestreefd te worden naar
een ruggrootte van 800-1000 cm2 in
dwarsdoorsnede direkt na het fre
zen. Dit is mogelijk bij een basis
breedte van de rug van 70 cm, een
bovenbreedte van 15 cm en een
hoogte van 20 cm. In een goed ge
vormde en grote rug is de vochtvoor-
ziening beter en de kans op groene,
misvormde en zieke knollen ge
ringer.
Een goede afstelling van de frees is
hierbij noodzakelijk. Van belang is
verder een korrekte rijenafstand van
de aansluitrijen en een exakte spoor
rij elkaar raken een behandeling uit.
Geef verder infektie vanaf afvalho
pen geen kans. Bovendien bent u
wettelijk verplicht loofvorming op
aardappelhopen te voorkomen.
Dit kan geschieden door:
Een- dikke laag grond erover heen
te brengen; of
Behandelen met Prefix of Caso-
ron; of
Afdekken met plastic.
Aanwezig loof kan door herhaalde
bespuitingen vernietigd worden door
doodspuiten met een 2%-oplossing
van Round-up.
Komen er bij of kort na opkomst
bietenkevers en/of trips voor, voer
dan een bestrijding uit met 2 1 para-
thion in 500 1 water per ha. De beste
resultaten zijn te bereiken in de late
avonduren. Tegen kleine onkruiden
kan, ongeacht het stadium van de
bieten, een bestrijding uitgevoerd
worden met 2 kg Goltix WG 2 1
Oliocin. Zodra de kiemblaadjes van
de bieten horizontaal staan is het
mogelijk met 6 1 fenmedifam of 6 1
fenmedifam 2 kg Chloridazon
een bespuiting uit te voeren. Vanaf
het begin van het tweebladstadium
kunnen 3 1 fenmedifam 1,5 kg
Goltix of 3 1 fenmedifam 1,5 1
Avadex 11 olie toegepast worden.
Deze middelen hebben, behalve de
laatste kombinatie, een matige wer
king op kleefkruid.
Tegen kleefkruid kan vanaf het sta
dium met twee echte blaadjes 5 1 Be-
tanal Tandem of 3,5 1 fenmedifam
1,5 1 Tramat gebruikt worden. In
het 4-bladstadium kunnen deze do
seringen verhoogd worden. Voor
een juiste middelenkeuze verwijzen
wij naar Aktualiteiten 36 "Kennen
en kiezen". Bij warm en zonnig weer
verdient het aanbeveling de bespui
ting uit te voeren in de late namid
dag. Moet u meerdere onkruid-
bestrijdingen uitvoeren in uw bieten
en wegvallen van planten. Voer bij
aanwezigheid van trips direkt een
bestrijding uit met 1,5 1 parathion
per ha. Wanneer na het zaaien geen
bodemherbicide is toegepast kan
men bij 5 cm gewaslengte 6 tot IVi
1 Asulox per ha toepassen. Bij het
spuiten voor en na opkomst mag
men niet meer dan 5 a 6 1 per keer
toepassen. Als karwij of roodzwenk
is ondergezaaid kan na opkomst
geen Asulox meer gebruikt worden.
Bladrandkevers en tripsen kunnen
vanaf opkomst sterke groeiremming
en schade veroorzaken. Zodra aan
tasting gekonstateerd wordt dient
een bestrijding met 1,5 1 parathion
per ha uitgevoerd te worden. Bespui
ting uitvoeren tegen de avond als het
niet te koud is geeft de beste resulta
ten. Herhaling van de bespuiting is
vaak nodig. Voor onkruidbestrij
ding kan vanaf 5 cm van het gewas
dinoseb of Basagran of een kombi
natie hiervan toegepast worden.
Voor de bladrandkever geldt hetzelf
de advies als bij erwten. Bij een ge
waslengte van 3-10 cm kan na op
komst een onkruidbestrijding wor
den uitgevoerd met 6-7,5 1 dinoseb
per ha. Basagran kan toegepast wor
den tussen 5 en 10 cm gewaslengte.
Bespuiting uitvoeren op een droog
en afgehard gewas en bij zonnig
weer en een temperatuur tussen
12-20°C. Bij een temperatuur boven
20°C in verband met schade geen be
handeling uitvoeren.
Zaaiuien
Een vooropkomstbehandeling met
2-4 1 Gramoxone of Reglone; 3 1 Fi
nale; 3 1 Sting of 4,5 1 Viking ver
dient sterk aanbeveling. Na opkomst
kan vanaf een lengte van 6 cm op
vochtige onkruidvrije grond Ram
rod of chloorprofram toegepast
de beste resultaten omdat hierdoor
op regelmatige diepte gezaaid wordt.
De hoeveelheid zaaizaad is afhanke
lijk van het duizendkorrelgewicht.
Het gewenste plantaantal ligt rond
25 per m2 wat betekent dat we 30
zaden per m2 moeten verzaaien.
Kort na het zaaien, liefst op iets be-
zakte grond, kan voor onkruid
bestrijding 1-2 kg Aresin; 1,5-2 1 Li-
nuron 50%; 1,5-3 1 Patoran of 1-2
kg linuron/monolinuron gebruikt
worden. Op lichte gronden de
laagste dosering aanhouden.
Knolselderij planten valt vaak in een
droge periode. Streven naar een
vochthoudend plantbed is dan ook
zeer belangrijk. Om dit te bereiken is
het gewenst begin mei de meststof
fen te strooien en de grondbewer
king uit te voeren. Uiteraard moet
de grond dan goed droog zijn. Voor
het planten kan eventueel aanwezig
onkruid met chemische middelen
opgeruimd worden. Het onkruid
bestrijden door een extra grondbe
werking in een droge periode geeft
veel vochtverlies en kan een slechte
aanslag van de planten tot gevolg
hebben. Wanneer men kan berege
nen na het planten is een extra
grondbewerking uiteraard geen be
zwaar. Met het planten kan begon
nen worden zodra voldoende grote
planten beschikbaar zijn.
Ook de diepte van planten is belang
rijk voor de beginontwikkeling. Te
diep planten geeft groeivertraging en
een minder goede knolvorm. Direkt
na het planten komen vaak al vlug
luizen op de jonge planten voor.
Kontroleer uw gewas hierop regel
matig en voer een bestrijding uit met
0,5 kg Pirimor; 0,5 1 Hostaquick;
0,5 1 Mevinfos of 1 kg Undeen per
ha en herhaal dit zonodig.
Th. Hiel
CAT Goes
Vrijdag 29 april 1988