Stikstofvenster, een praktisch hulpmiddel bij de bemesting van wintertarwe Teelt van zaaiuien is aandacht waard In de afgelopen 20 jaren is de stikstofbemesting van wintertarwe uit gebreid onderzocht en dit heeft geresulteerd in een zeer bevredigende bemestingsadvies voor de teelt in de praktijk. Desalniettemin roept de stikstofbemesting elk jaar weer vragen, welke vooral betrekking hebben op het tijdstip van de tweede stikstofgift. Het gebruik van een stikstofvenster geeft de teler meer zicht op de bemestingstoestand van het gewas, hetgeen de stikstof bemesting ten goede kan komen. In Nederland wordt voor hoge kor relopbrengsten bij wintertarwe een driedeling van de stikstofbemesting geadviseerd. Bij de eerste gift wordt rekening gehouden met de hoeveel heid minerale stikstof, welke aan het eind van de winter in de bodem aan wezig is. In de eerste helft van mei, wanneer aan de hoofdspruiten 1 a 2 knopen voelbaar zijn (gewasstadium F6/7) volgt een tweede gift van ca. 60 kg N/ha. Worden opbrengsten van meer dan 8 ton/ha verwacht, dan is veelal een aanvullende derde gift van 30 a 50 kg N/Ha in het vlag- bladstadium (F9: einde mei) nodig. De eerste stikstofgift wordt vroeg in het voorjaar toegediend. Deze eerste stikstofgift is zodanig hoog (bijv. 140-bodem-N), dat het gewas nor maliter tot in de tweede helft van mei over voldoende stikstof be schikt. Als zodanig kan met de twee de stikstofgift gewacht worden tot gewasstadium F6/7. De eerste stikstofgift is inmiddels in een aantal gevallen al toegediend. Een vroegtijdige tweede stikstofgift Wanneer aan het begin van de sten gelstrekking door onvoorziene om standigheden (bijv. veel stikstofver- liezen na de eerste gift) of door een 'te voorzichtige' eerste stikstofgift te weinig stikstof voor het gewas be schikbaar is, zal deze tijdig moeten worden bij bemest. Immers, een te kort aan stikstof aan het begin van de stengelstrekking beperkt aarvor ming en korrelaanleg en schaadt als zodanig de korrelopbrengst. Bij een te krappe stikstofvoorziening, zicht baar als een schrale gewasontwikke ling, is een vroegtijdige tweede stikstofgift beslist noodzakelijk; bij een goede stikstofvoorziening moet een vroegtijdige tweede stikstofgift omwille van legeringsgevaar worden ontraden. De vraag is nu, hoe een krappe stikstofvoorziening in het gewas vroegtijdig kan worden onderkend, opdat de teler de nodige bemesting tijdig kan uitvoeren. Een visuele be oordeling van het veldgewas ver schaft de teler vaak geen duidelijk heid: de eerste symptomen van een naderend stikstoftekort zijn niet goed te onderkennen. Andere me thoden, zoals het vaststellen van de stikstoftoestand in de plant en/of de grond zijn of onbetrouwbaar of te tijdrovend. Stikstofvenster Een beginnend stikstoftekort van een gewas kan snel worden onder kend, indien zich aangrenzend een goed gevoed plantenbestand ontwik kelt. Met andere woorden: door het stikstofgebrekkige plantenbestand te kunnen vergelijken met een goed ge voed plantenbestand worden ver: schillen in gewasontwikkeling zicht baar, zoals dat ook in stikstofbe- mestingsproeven het geval is. Het principe van het stikstofvenster be rust op een dergelijk onderschei dingsmechanisme. Het stikstofvenster in een kleine plek (2-3 are) in het perceel, dat wat min der stikstof toegediend krijgt dan het omgevend praktijkgewas. Door de geringere eerste stikstofgift zal het gewas in het stikstofvenster eer der te maken krijgen met stikstofte kort dan het omringende gewas. Zo lang de gewasontwikkeling in het stikstofvenster zich niet onder scheidt van het omringende prak tijkgewas, kan de stikstoftoestand van het perceel als voldoende wor den beschouwd. Wordt het stikstof venster in het perceel zichtbaar dan betekent dit dat: - het gewas binnen het stikstof venster een tekort aan stikstof krijgt; 10 - het omgevend praktijkgewas zich nog goed ontwikkelt, maar dat de nog beschikbare hoeveelheid stikstof binnen afzienbare tijd ontoereikend zal worden. Toepassing in de praktijk Het aanleggen van een stikstof venster dient om het tijdstip van de tweede stikstofgift beter te kunnen bepalen. Daartoe zal een kleine plek (2 a 3 are is voldoende), midden op het perceel gelegen, 25 a 30 kg N/ha minder moet krijgen dan het gewas op de rest van het perceel. Op het moment dat het stikstofvenster zich begint te onderscheiden, is er voor het praktijkgewas dus nog 25 a 30 kg N/ha voorhanden, wat voldoende is voor 7 a 10 dagen groei in het begin van mei. Aangezien het vaak enkele dagen duurt, voordat het gewas op een stikstofgift reageert, kan het moment waarop het stikstofvenster zichtbaar wordt als basis dienen voor het tijdstip van een tweede stikstofgift voor het praktijkperceel. Deze gift zal dan binnen enkele da gen moeten plaatsvinden. Proefresultaten In 1987 werd het nut van een stikstofvenster voor de eerste keer beproefd op het Proefstation voor de Akkerbouw en de Groenteteelt in de vollegrond te Lelystad. Het stikstofvenster werd op 3 niveaus uitgeprobeerd, te weten: NI: het praktijkveld kreeg 50 kg N/ha; het stikstofvenster 2o kg N/ha; N2: het praktij kveld kreeg 80 kg N/ha; het stikstofvenster 50 kg N/ha; N3: het praktij kveld kreeg 110 N/Ha; het stikstofvenster 80 kg N/ha. In het proefveld werd in februari 55 kg minerale stikstof per ha gemeten, zodat de geadviseerde bemesting on geveer 80 kg N/ha bedroeg, overeen komend met het objekt N2 van het stikstofvenster. In tabel 1 zijn de gegevens van dit onderzoek vermeld. Behalve het mo ment waarop het stikstofvenster zichtbaar werd, is in deze tabel te vens aangegeven hoe daarop met de verdere bemesting ingespeeld werd en wat de korrelopbrengsten waren. Zoals verwacht mocht worden, wer den de verschijnselen bij een krappe stikstofvoorziening het eerst zicht baar in het stikstofvenster dat slechts 20 kg N/ha had gekregen. Aan het eind van april was dit stikstofvenster van het veldgewas te onderscheiden. Gezien dit tamelijk vroege tijdstip werd besloten een (tussen)gift van 30 kg N/ha te geven en nadien de geadviseerde be- mestingswijze te volgen. Bij het stikstofvenster van 50 kg N/ha waren de eerste symptomen te zien op 11 mei. Op dat moment werd de tweede knoop voelbaar bij de grootste spruiten (gewasstadium F6/7), zodat ook volgens adviesnor men de tweede stikstofgift moest worden gegeven. In het veldgewas dat een ruime eer ste gift van 110 kg N/ha kreeg toege diend, werd het stikstofvenster van 80 kg N/Ha eerst op 19 mei zicht baar. Op 21 mei werd een tweede gift van 60 kg N/Ha gegeven (wel licht zou een gift van 30 kg N/ha be ter zijn geweest, gezien het late tijdstip en de nog uit te voeren derde N-gift). Later trad in dit gewas enige legering op. Op basis van 55 kg minerale stikstof in de bodem zou het perceel winter tarwe een stikstofbemesting van 80 60 30 kg N/ha zijn geadvi seerd. De in dit veldgewas gelegen stikstofvenster van 50 kg N/ha werd op 11 mei zichtbaar; het naastgele gen stikstofvenster van 80 kg N/ha werd op 19 mei zichtbaar. Aange zien dit stikstofvenster eenzelfde be mesting kreeg als werd geadviseerd aan het veldgewas, mag worden aan genomen, dat het veldgewas nog voor ca. 8 dagen voldoende stikstof ter beschikking had. Hieruit blijkt dat een bemestingsvenster waarde volle informatie verschaft over de stikstofvoorziening van het gewas. Zolang het stikstofvenster zich niet onderscheidt, weet men dat het veld gewas over voldoende stikstof be schikt. Wordt het stikstofvenster zichtbaar, dan kan men in het veld gewas tijdig de nodige maatregelen treffen. Praktische tips - Leg een stikstofvenster neer op een representatieve plaats in het perceel; meestal is dit in het midden. De grootte van het venster kan beperkt zijn (2 a 3 are). - Houdt een verschil van 25 a 30 kg N/ha aan ten opzichte van het veld gewas; wellicht kan dit worden be reikt door een grotere rijsnelheid bij een gelijk aftakas-toerental (één ver snelling hoger) of door de opening van de strooier onder het rijden te verkleinen. - Bemest het aangelegde stikstof venster mee met het veldgewas, zo dat het verschil in bemestingsniveau tijdens het hele groeiseizoen gehand haafd blijft. dr.ir. A. Darwinkel, PAGV Lelystad en ing. P.H. Hotsma, CAD BWB Wageningen Bij de teelt van uien moet al het mogelijke worden gedaan om een goed produkt te telen en af te le veren. Van onze totale produktie moet jaarlijks 85 procent geëksporteerd worden. Deze eksport kan alleen gehandhaafd worden als we tegen een konkur- rerende prijs uien van een goede kwaliteit op de markt kunnen brengen. Bij een goede bemestingstoestand van de grond is een gift van 120 kg P205 en 200-300 kg K20 per ha vol doende. Het voor zaai-uien vaststel len van de optimaal N-gift met be trekking tot de opbrengst en de kwa liteit dient nauwkeurig te geschie den. Een overmaat aan stikstof kan een welige loofontwikkeling geven. Vooral in jaren met kritieke perio den voor de schimmel Botrytis squa mosa, welke de bladvlekkenziekte veroorzaakt, lopen de percelen met het zwaarste loofpakket het grootste risiko. Naarmate de stikstofgift ho ger wordt zullen de uiebollen minder stevig uitgroeien wat tot gevolg heeft dat het percentage kale uien toe neemt. Om te komen tot een stikstofbemestingsadvies gebaseerd op de voor plant beschikbare N- voorraad in de grond, werden gedu rende de jaren 1977-1982 N- bemestingsproeven uitgevoerd. De resultaten leiden tot het volgende advies: Stikstofgift in kg per ha 180 min de bodemvoorraad in februari maart in de grondlaag 0-60 cm. Bij voorbeeld: bij een gevonden bodem- voorraad van 70 kg N in de grond laag 0-60 cm moet nog 110 kg per ha worden bijgestrooid. De SNUiF ad viseert om bij een eventuele zeer lage bodemvoorraad stikstof maksimaal 140 kg per ha toe te dienen (i.v.m. kwaliteit). Zaaien Ojn te komen tot een goed eindpro- dukt moeten uitsluitend die rassen worden gezaaid die in de rassenlijst staan vermeld. Uien worden de laat ste jaren overwegend gezaaid met precisiezaaimachines. De laatste ja ren is het gebruik van pneumatische precisie zaaimachines toegenomen. Bij het zaaien moet men er voor zor gen dat het zaad niet te diep komt te liggen. De zaaidiepte is afhankelijk van de toestand van de grond en het zaaitijdstip. In het algemeen is een zaaidiepte van 2 cm voldoende. Het dieper zaaien kan nadelig zijn voor de opkomst. Op een in 1986 aange legde proef is gebleken dat uitgaan de van dezelfde zaaizaadhoeveelheid het dieper zaaien een lager op komstrendement gaf. De zaaizaad- Tabel 1. Moment waarop stikstofvenster zichtbaar werd expressie), de uitgevoerde stikstofgiften (kg N/ha) en de korrelopbrengsten (t/ha) bij 3 stikstofvensters. N-bemesting van het veldgewas N-venster expressie 20/2 1/5 14/5 21/5 korrel- l/6opbrengst Voorkom dat het zaad te diep komt te liggen, diep genoeg. hoeveelheid bedroeg 5,5 eenheden per ha. De te gebruiken hoeveelheid zaad is afhankelijk van de kiem- kracht van het zaaizaad. Bij een rij padensysteem, waarbij 5 rijen per bed worden gezaaid moet worden gestreefd naar 30 planten per meter rij. Bij een kiemkracht van respek- tievelijk 80 en 90% en een op- komstrendement van 80% zijn de zaaizaadhoeveelheden respektieve- lijk 6 en 5,5 eenheden per ha en bij een opkomstrendement van 90% zijn de hoeveelheden respektievelijk 5,3 en 5 eenheden per ha. Twee cm is over het algemeen kan geven zonder noemenswaardige schade aan uien toe te brengen. Bij deze toepassingen moeten de onkrui den echter nog klein zijn en het liefst nog in het kiemplantstadium verkeren. NI N2 N3 20 kg N/ha 50 kg N/ha 80 kg N/ha 29/4 11/5 110 50 80 30 60 60 60 30 30 30 8,15 8,39 8,45 Onkruidbestrijding De ui is een slechte bodembedekker; hierdoor kan onkruid zich gemakke lijk ontwikkelen. Dit betekent dat alles in het werk moet worden gesteld het gewas vrij van onkruid te houden. Onkruid bestrijden langs mechanische weg vraagt veel arbeid en is daardoor kostbaar. Om deze reden wordt algemeen ge bruik gemaakt van chemische mid delen. De voor de opkomst van de uien meest gebruikte middelen zijn Propachloor en Stomp. In de prak tijk wordt met deze middelen veelal een tankmix gemaakt. Van beide middelen is dan een halve dosering voldoende. Door het gemengd ver spuiten van beide middelen wordt een bredere onkruiddoding verkre gen dan bij apart gebruik van de middelen. Meestal is het noodzake lijk kort voor de opkomst van de ui en een bespuiting uit te voeren met een kontaktmiddel. Voor bespuitingen in het gewas kan men een keuze maken uit diverse middelen. Naast het toepassen van een bodemherbicide zoals bijv. Pro pachloor is het ook mogelijk Lironi- on (een bodemherbicide met kon- taktwerking) te gebruiken. In nood gevallen is het mogelijk kontaktmid- delen zoals Basagran en ioxynil aan te wenden. Het gebruik van kontakt- middelen is niet ongevaarlijk voor het gewas. Bij de onkruidbestrijding in uien moet men er voor zorgen dat er geen schade aan het gewas op treedt. Uit in de laatste twee jaar verricht onderzoek is gebleken dat een kombinatie van een halve dose ring Propachloor 1 kg Lironion een uistekend onkruidbestrijding Ziektebestrijding Bij de bestrijding van de made van de uievlieg is de laatste jaren veel veranderd. Het meest gebruikte mid del, Phytosol, waarvan zowel een zaadbehandelingsmiddel, een granu laat als een vloeibare formulering kon worden gebruikt is niet meer te verkrijgen. Sinds enkele jaren wordt op schaal gebruik gemaakt van geco at zaaizaad. In deze coating zijn ver werkt een middel tegen kiemschim- mels, koprot en insecticide voor de bestrijding van de made van de ui evlieg. Dit laatste middel is tot nog toe Phy tosol maar recentelijk heeft ook On col een goedkeuring gekregen om in de coating te worden gebruikt. Naast de chemische bestrijding is het ook mogelijk gebruik te maken van de SIT methode. Hierbij wordt ge werkt met steriele vliegen. Deze me thode wordt in hoofdzaak in de Fle- vopolders toegepast. Bladvlekkenziekte Om het gewas te vrijwaren van blad vlekkenziekte is het noodzakelijk hieraan goede aandacht te besteden. Voor de bestrijding zijn diverse mid delen beschikbaar. Uit onderzoek i's gebleken dat door wekelijks afwisse lend te spuiten met Daconil M en Ronilan M goede resultaten worden verkregen. Ook kunnen middelen als Rovral en en Ronilan Speciaal wor den gebruikt. De bespuitingen moe ten tijdig worden gestart. Als regel is het tijdstip van de eerste bespuitin gen aangebroken als tussen de rijen de bladeren van de uien elkaar be ginnen te raken. Met de bespuitin gen moet op tijd worden gestopt; dit in verband met de veiligheidstermijn van 4 weken van de middelen en het bovendien te lang groen blijven van het gewas. In het algemeen kan wor den gesteld dat er tegen de bladvlek kenziekte na half augustus niet meer moet worden gespoten. C. de Geus SNUiF Vrijdag 18 maart 1988

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1988 | | pagina 10