Zaaizaad-behandeling bij diverse gewassen Uitwendige omstandigheden en tarwe-opbrengst korte wenken akkerbouw Uitwendige omstandigheden omvat ten een aantal groeifaktoren zoals temperatuur, zonlicht, lucht, water, bodem en mineralen. Deze 'vergezel len' de gewassen van zaaien (poten) tot oogsten en beïnvloeden de groei en de opbrengst in sterke mate. De uitwendige omstandigheden zon licht, water en bodem zijn hier in al gemene zin nader toegelicht. Zonlicht Bladeren en andere bovengrondse plantendelen, waar bladgroen in voorkomt hebben een groene kleur. Met behulp van het zonlicht als ener giebron zet bladgroen koolzuur (uit de lucht) en water (uit de bodem) om in suikers en zuurstof. De tijdens dit proces gevormde suikers worden ook wel aangeduid als assimilaten en als droge stof. Een gesloten groen en gezond gewas- dek van een akkerbouwgewas pro duceert per dag gemiddeld 400 kg droge stof per ha. Het gewas ver ademt van deze produktie ruwweg 25%; planten moeten immers ook leven. Verder is 25% nodig voor de wortels, die de opname van voedings elementen en water verzorgen. De dagelijkse netto produktie bij een gesloten, groen en gezond gewasdek bedraagt per ha dus rond 200 kg droge stof. Voor de produktie van 1 kg droge stof neemt het tarwegewas ongeveer 250 1 water op, waarvan ca. 98% nodig is voor verdamping. Water en. bodem Een gesloten gewasdek van 1 ha win tertarwe heeft bij een dagelijkse pro duktie van 200 kg droge stof per dag 50.0001 water ofwel 5 mm vocht no dig. De tarwe is hiervoor aangewe zen op het in de doorwortelde bo demlaag aanwezige water en de neerslag. Een bodemlaag van 10 cm zavel, klei of humuszand kan ca. 15 mm water aan het gewas leveren. In een doorwortelde bodemlaag van 40 cm is er voor wintertarwe een be schikbare watervoorraad van 60 mm. Gelet op de dagelijkse verdam ping van 5 mm bij een gesloten ge wasdek kan wintertarwe dan een droogteperiode van 12 dagen over bruggen zonder opbrengstdepressie. Op betere grond met een doorwor telde bodemlaag van 70 cm kan win tertarwe derhalve een droogteperio de van 21 dagen overbruggen. In wielsporen van verdichte bodem lagen en op slechte struktuurplekken is het poriënstelsel van de grond min of meer verstopt. Dit beperkt de be- worteling en daardoor ook de groei van de hier geteelde gewassen. Ver der dient te worden opgemerkt dat de doorlatendheid van de bodem op dergelijke plekken door het min of meer verstopte poriënstelsel is ver minderd. Dit verstoort de afvoer van regenwater naar de drainreeksen, waardoor bij veel neerslag verslem- ping en piasvorming kunnen ont staan. Deze ongunstige verschijnse len belemmeren de ademhaling en de uitbreiding van het wortelstelsel en dit gaat ten koste van de groei van plant en gewas. Vegetatieve en generatieve groei De uitwendige omstandigheden lan ge dag en hoge temperaturen zijn bij wintertarwe bepalend voor de bloei. Kort voor het begin van de bloei be reiken de groene plantendelen - bla deren, halm en kafjes - hun maksi- male afmetingen. Op dat moment heeft de tarwe de vegetatieve groei beëindigd en schakelt over op de ge neratieve groei, die tot uiting komt in de korrelproduktie. De vegetatie ve groei komt tot uiting in de vegeta tieve produktie, die bestaat uit de to tale bovengrondse produktie ver minderd met de korrelproduktie. Een gezond gewasdek dat kort voor de bloei is gesloten en daarbij lang groen blijft is gunstig voor de korrel vulling. Gegevens over gewas en produktie Het effekt van het plantenaantal (standdichtheid) op gewas en pro duktie is bij sterk uiteenlopende plantenaantallen in een modelmatig onderzoek op vruchtbare zeeklei in Oostelijk Flevoland bestudeerd (Darwinkel 1978). In dit onderzoek werd bij elke standdichtheid gestreefd naar een optimale groei. De wintertarwe kreeg een overmatige stikstofbemesting en bleef vrij van ziekten door preventieve ziekte bestrijding. Door gaas boven het ge was te spannen werd legering voor komen. Gezien de intensiteit van het onderzoek waren de veldjes slechts 1/2 m2 groot. Gedurende het groei seizoen werden veel waarnemingen verricht. In tabel 1 is een beeld gegeven van tarweplant en gewas bij de 7 sterk uiteenlopende standdichtheden. De produktiegegevens in tabel 1 zijn ge baseerd op de betreffende hoeveel heid droge stof; bij de produkties in grammen per cm2 krijgt men door vermenigvuldiging met de faktor 10 de produktie in kg per ha. Zie tabel 1. Plantenaantal en uitstoeling Bij een afnemend aantal planten per m2 wordt de oppervlakte rond per tarweplant groter. Dit houdt in dat de indididuele tarweplant dan ook Bij dichte stand (rechts) is het gewasdek eerder gesloten. Dit verhoogt de ve getatieve produktie. over grotere hoeveelheden bodem- vocht en zonlicht (natuurlijke groei faktoren) beschikt. Dit heeft er toe geleid dat hier bijvoorbeeld het aan tal aardragende halmen per plant bij 25 planten per m2 ongeveer zeven maal zo groot is als dat bij 400 plan ten per m2. Aardragende halmen en gegevens per aar De oppervlakte grond per aardra gende halm c.q. aar daalt naarmate het aantal planten per m2 stijgt. Dit veroorzaakt bij toenemende plant- aantallen een geringer aantal tarwe korrels en een lagere korrelproduk tie per aar. In de praktijk is bij een gemiddelde van 40 korrels per aar veelal sprake van een goed gewas wintertarwe. Korrelproduktie De korrelproduktie per ha blijft bij toenemend plantenaantal stijgen en bij circa 100 planten met 430 varen per m2 werd hier de hoogste korrel opbrengst al bereikt. Naarmate het aantal planten per m2 verder steeg, bleef de korrelproduktie per ha schommelen rond hetzelfde nivo. Uit het voorgaande mag men aflei den dat bij 100 planten per m2 de tarwe kort voor de bloei - het einde van de vegetatieve groeifase - een gesloten gewasdek had gevormd. Een gesloten gewasdek onderschept de maksimale hoeveelheid zonlicht en produceert dan circa 200 kg droge stof per ha per dag. Dit bewerkstel ligt dat de tarwe hier al bij 100 plan ten per m2 het maksimale nivo van de korrelproduktie per ha bereikt. Het kiemplantstadium is voor veel gewassen een zeer kwetsbare perio de, omdat de plantjes juist dan ge voelig zijn voor aantasting door schimmels en insekten. Een aantal schimmels, dat vooral in het kiem- bladstadium schade veroorzaakt, wordt in de praktijk samengevat on der de verzamelnaam kiem- en bo demschimmels. In veel gevallen zal het mogelijk zijn, door een goed uit gevoerde zaaizaadontsmetting of een zaaizaadbehandeling, schade te voorkomen of te beperken. Naast de zorg voor een goede vruchtwisseling en een goede struktuur van de grond is het nemen van deze beschermende maatregelen vaak één van de voor waarden voor het slagen van de teelt. Gelukkig treden niet alle mogelijke ziekten en plagen tegelijkertijd en op dezelfde plaats op. Vooral wat be treft insekten zijn er grote verschil len, afhankelijk van grondsoort, voorvrucht en te telen gewas. Zo is de aantasting door emelten en rit- naalden vaak te verwachten bij de teelt van granen, mais en bieten op gescheurd grasland. Ritnaalden kun nen vooral het eerste en tweede jaar na het scheuren schadelijk zijn. Springstaarten komen meestal voor op percelen met veel verse organi sche stof, onder andere na de teelt van graszaad en soms na een gras- groenbemester, vooral wanneer de grond goed vochthoudend is. Bij vroeg gezaaide percelen wintertarwe en zomer-inzaai van Engels raaigras kan soms vrij veel wegval voorko men door schade van de fritvlieg, vooral als op de in te zaaien percelen grassen voorkwamen. Schade van de bonenvlieg komt algemeen in be perkte mate voor. De aantasting kan erg groot zijn als de bonen worden Tabel 1. Karakteristieken van gewas en produktie van wintertarwe bij zeven uiteenlo pende standdichtheden aantal planten per m2 5 25 50 100 210 400 800 aantal aren per plant 23,6 10,9 6,4 4,3 2,5 1,5 1,0 aantal aren per m2 118 272 322 430 490 582 777 oppervl. per aar in cm2 85 37 31 23 20 17 13 aantal korrels per aar 59 57 50 45 40 36 29 korrelprod. per aar in gr. 2,38 2,36 2,24 1,96 1,70 1,45 1,15 korrelprod. in gr. per m2 282 644 720 843 834 848 890 vegetatieve prod, in gr. per m2 425 887 927 1125 1190 1333 1486 verbouwd na een vroeg geruimd ge was zoals spinazie en doperwten. Schade van de bietenkever is vooral te verwachten bij de teelt van bieten naast bieten, bieten op bieten of bie ten na spinazie. Kiem- en bodem schimmels treden vaak veel algeme ner op dan insekten en moeten vrij wel altijd worden bestreden. Hierbij is er veel minder verband tussen het optreden en de voorvrucht of de grondsoort. Welke middelen toepassen? In het algemeen komt voor de bestrijding van kiemschimmels en thiram-bevattend middel in aanmer king. Voor sommige gewassen is nog een ander schimmel bestrijdingsmiddel noodzakelijk, omdat thiram bepaalde schimmels niet kan doden. Voor de aantasting van insekten moet een insekticide worden toegevoegd. Het tegenwoor dig in de handel gebrachte ingehulde zaad is voorzien van een schimmel- dodend middel en soms van een in sekticide. Ingehuld zaad kan niet meer met een zaadbeschermend mid del worden behandeld. Stambomen Tegen Phoma (zwarte knopenziekte) wordt een beter effekt verkregen door het te behandelen met onder BASF investeert twee miljard DM in milieubescherming BASF Aktiengesellschaft zal de ko mende tien jaar twee miljard DM in milieubeschermende voorzieningen investeren, twee maal zo veel als het bedrag dat hieraan de afgelopen tien jaar werd besteed. Het bedrijf maakte dit bekend naar aanleiding van een in formatief werkbezoek dat de Duitse minister voor Milieuzaken, dr. Klaus Töpfer, onlangs aan Ludwigshafen bracht. Deze stijging wordt gereali seerd door verdergaande maatregelen ter zuivering van het koelwater en de bouw en de verbetering van opslag plaatsen. andere Aatopam N 2 gr per kg of 2 gr thiram 1 gr benomyl. Voor stamslabonen (tegen bonenvlieg) 4 gr Aatifon of 2 gr thiram 4 gr Asepta Nexion zaadbeschermer. Veldbonen Wanneer op de bonen donkerbruine vlekken voorkomen, veroorzaakt door de bladvlekkenziekte, dan kan 2 gr thiram 4 gr benomylof 4 gr carbendazim 50% worden toe gepast. Erwten Altijd thiram gebruiken, 2 a 3 gr per kg zaad. Wordt aantasting van valse meeldauw verwacht, dan naast thi ram nog 4 grr Aliëtte of 2 gr Apron 70 SD gebruiken. Ter bestrijding van voet- en vlekkenziekte 2 a 3 gr thiram 4 gr benomyl of 4 gr car bendazim 50% toepassen. Granen en graszaad Ter bestrijding van insekten, onder andere smelten, ritnaalden en frit vlieg, 3 gr lindaan 20%. De ontsmet ting zeer kort vóór het zaaien uitvoe ren in verband met kiembescha- diging. Mais Ter bestrijding van fritvlieg 10 ml per kg zaad. Dit middel werkt ook als vogelafweer. Wordt een aan tasting van ritnaalden verwacht, dan 3 gr lindaan 20% toevoegen. In ver band met kiembeschadiging deze be handeling kort vóór het zaaien uit voeren. Uien Ter bestrijding van koprot naast thi ram 2 gr benomyl, carbendazim, thi- abendazol of thiofanaat gebruiken. Ter bestrijding van uienvlieg kan, indien nog verkrijgbaar, 75 gr Phy- tosol worden toegevoegd. Vlas Om naast Botrytis ook fusarium te bestrijden moet naast 3 gr thiram nog 2 gr benomyl of 2 gr carbenda zim worden toegevoegd. Ook kan 5 ml iprodion of 2Vi ml prochloraz worden gebruikt. Bij aantasting van aard vlooien 5 gr. lindaan 20% ge bruiken. Ook hier geldt, dat de toe passing kort vóór zaaien moet plaatsvinden. A.C.M. Mulders, specialist gewasbescherming. Tilburg, 18 december 1987 Vrijdag 8 januari 1988 Ir. J.A.H. Haenen. Bij minder dan 100 planten per m2 kon de wintertarwe hier geen geslo ten gewasdek vormen, waardoor de korrelproduktie per ha steeds verder achterbleef. Vegetatieve produktie De vegetatieve produktie bij' 200, 400 en 800 planten per m2 is in verge lijking met die bij 100 planten per m2 respektievelijk 650 kg, 2080 kg en 3600 kg per ha hoger. Uitgaande van een dagelijks gemiddelde maksimale groei van 200 kg droge stof per ha mag men stellen dat het tarwegewas bij 200, 400 en 800 planten per m2 achtereenvolgens ongeveer 3 dagen, 10 dagen en 18 dagen eerder in het groeiseizoen een gesloten gewasdek heeft gevormd dan bij 100 planten per m2. Bij zulke hoge standdichtheden heeft wintertarwe in de periode vóór de bloei voor de produktie van over tollig stro aanmerkelijk meer op neembaar bodemwater nodig. Dit vergroot de kans op vochtgebrek in een kritieke periode (zie foto tarwe- aren). Verder is in de praktijk bij een dergelijke dichte stand legering van het gewas vrijwel niet te voorkomen. ir. J.A.H. Haenen Een belangrijke maatregel om de blauw gevoeligheid van aardappelen te verminderen is het OPWARMEN vóór ze worden gesorteerd of ge ruimd. Voor matig blauwgevoelige partijen is opwarmen tot 15°C vol doende, voor sterk blauwgevoelige aardappelen is opwarmen tot 18 a 20°C aan te bevelen. Bij het opwarmen van aardappelen heeft het weinig zin om een hogere luchttemperatuur te benutten dan de temperatuur die u uiteindelijk wilt bereiken. Doet u dit wel, dan moet worden voorkomen dat de onderste laag warmer wordt dan gewenst. Hiervoor kunt u het beste de VOE LER van de thermostaat achter of onder de ventilator in het luchtka- naal plaatsen en op de gewenste tem peratuur instellen. Hoe groot moet de kapaciteit van uw kachel zijn? Om 1 ton aardappe len 1 °C op te warmen heeft u 1 kWh 860 kcal 3.600 kJ) no dig. Om 100 ton aardappelen van 5°C naar 20°C te verwarmen is 100 x 15 x 860 kcal 1.290.000 kcal no dig. Wilt u in drie dagen opwarmen (72 uur), dan moet de kachelkapaci- teit zijn: 1.290.000: 72 18.000 kcal per uur/100 ton. Waar moet 'de kachel staan bij het opwarmen van aardappelen? Het beste kunt u deze inde aardappelcel plaatsen. Zorg er wel voor, dat u een luik of deur openzet voor LUCHT VERVERSING om kwade harten door zuurstofgebrek te voorkomen. Per liter verstookte olie moet 15 m3 verse lucht worden toegevoegd. In de werkplaats worden in de win ter veel uren doorgebracht. Een goe de verlichting en verwarming zijn van groot belang. Een goede isolatie kan een werkplaats ook een BETER WERKKLIMAA T geven. Voor ver warming wordt nog te veel gebruik gemaakt van kachels zonder afvoer van rookgas. Denk erom dat deze kachels - net als u - zuurstof gebrui ken en dat de uitlaatgassen giftig zijn. 11

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1988 | | pagina 11