Landbouwkrisisbeleid tussen 1930 en 1940 Op zoek naar bescherming tegen de markt De jaren '20 Ekonomische krisis Akkerbouw Veeteelt Tuinbouw Krisis-organisatie Beroep op Wilhelmina Gevolgen waren groot Het is voor ons nog maar moeilijk voor te stellen dat de overheid zich niet bemoeit met de prijzen van landbouwprodukten. Wij kennen geen andere situatie. Voor de tijdgenoten in de jaren dertig was het ingrijpen van de overheid echter volstrekt nieuw. Nog in de jaren twintig bestond een vrije handel in landbouwprodukten, waarbij de prijzen op de wereldmarkten de inkomens van de boeren bepaalden. Prijstoeslagen, eksport-restituties en invoerheffingen waren nog on bekende fenomenen. De Nederlandse overheid was uitsluitend op zeer beperkte schaal betrokken bij het landbouwonderwijs en - onderzoek. Een tweede punt betreft de gewijzig de omstandigheden. Het ingrijpen van overheden in de ekonomie is minder omstreden geworden. Inter nationale samenwerking wordt nu meer als noodzaak gezien dan vroe ger. De industrialisering is verder ge gaan en de positie van de land- en tuinbouw in de Nederlandse samen leving is niet meer zo prominent als in de jaren dertig. Het is goed om deze verschillen in de gaten te houden. De Nederlandse land- en tuinbouw kende in de jaren '20 een grote bloei. Nederlandse bacon had de Engelse markt veroverd, Nederlandse toma ten de Duitse. De kaas- en boter- eksport floreerde. De varkens- en pluimveehouderij groeide verder uit. Ongeveer 60% van de totale produk- tie in de land- en tuinbouw werd geëksporteerd. In korte tijd had Ne derland zich opgewerkt tot een van de meest vooraanstaande landen op het gebied van de land- en tuinbouw. Er waren echter twee schaduwzij den. De akkerbouw deelde niet mee in de euforie. Technische ontwikke lingen, zoals de introduktie van de combine en een grote uitzaai van granen in nieuwe gebieden in Ameri ka en Argentinië tijdens en vlak na de eerste wereldoorlog hadden tot overproduktie geleid. Met name na 1925 daalden de prijzen. Hetzelfde geldt voor de prijs van suiker. De Nederlandse suikerbiet dreigde de konkurrentie met het goedkope sui kerriet uit Cuba en Java te verliezen. De produktiekosten van suiker uit suikerriet waren aanzienlijk lager, terwijl de wereldmarktprijzen eigen lijk te laag waren om de Nederlandse suikerbietenteler nog een redelijk in komen te bieden. De tweede kanttekening moet wor den gezet bij de eksport. Zolang de internationale verhoudingen stabiel zijn, is het aanvaardbaar om de bin nenlandse welvaart in sterke mate te laten afhangen van de eksport. Maar zodra het systeem afbrokkelt of in eenstort, zoals in de jaren dertig, verkeert een eksporterend land di- rekt in grote moeilijkheden. Dit was het geval met Nederland. In 1929 begon ih Amerika de ekono mische krisis die weldra de hele we reld in zijn greep zou houden. In Ne derland deed de krisis zich vanaf 1930 voelen. Als eerste werd de land bouw getroffen. De industrie kon aanvankelijk de dalende omzet nog kompenseren dankzij de lagere kosten voor grondstoffen. Maar al spoedig raakte ook zij in de rode cij fers. De krisis was de ergste die de wereld ooit had geteisterd. De ruim te ontbreekt om de vele getallen aan te halen die de tijdgenoten ver bijsterden en ons nog steeds verba zen. Slechts twee cijfers wil ik hier vermelden: het 'agrarisch inkomen' (hier de som van loon, pacht, rente, winst, minus belastingen) halveerde in vier jaar tijds (1928 - 1931); het aantal faillissementen - een weinig voorkomende vorm van beëindiging in de land- en tuinbouw - steeg niet temin met 270% tussen 1930 en 1932. De zuivelsektor kon in 1930 dankzij de lagere veevoederprijzen het hoofd nog boven water houden. Maar in 1931 luidde ook hier de noodklok. Een jaar later was ook de tuinbouw aan de beurt. De ekonomische krisis legde het fei- Vrijdag 25 december 1987 len van de wereldmarkt als prijsre- gulerend mechanisme bloot. Wat de akkerbouw in de jaren twintig was overkomen, overkwam nu de gehele Nederlandse land- en tuinbouw: te lage prijzen om een redelijk bestaan mee op te bouwen. Bij de akker bouw was het aanbod de vraag voor bijgesneld. Bij de veeteelt en de tuin bouw was de vraag weggevallen. In beide gevallen had dit tot gevolg dat vele boeren en tuinders hun bedrijf zouden moeten stopzetten. Spoedig groeide in Nederland het besef dat dit niet mocht gebeuren. Als eerste werd de graanteelt geholpen. Niet iedereen was direkt overtuigd van de noodzaak tot hulp. De twee liberale frakties in de Kamer bij voorbeeld stonden aanvankelijk op het standpunt dat de Nederlandse graanteelt zich op den duur niet in Nederland zou kunnen handhaven. Elders in de wereld waren de pro duktiekosten lager en de teelt omstandigheden beter. Het helpen van een in wezen onrendabele teelt was ekonomisch niet verantwoord, zo was hun mening. Opmerkelijk was dat een van hen zelf graanteler was, namelijk F. Ebels uit Gronin gen. Ook de socialisten (SDAP) had den bezwaren. Zij vreesden een ver hoging van de broodprijs wanneer tarwe gesteund zou worden. De meeste bijval kwam nog van de christelijke partijen en hun woord voerders (Weitkamp, v.d. Heuvel, van Voorst tot Voorst e.a.). In 1931 kwam de Tarwewet tot stand: 25%, later 35%, van alle tar we die de meelfabrieken gebruikten, moest van Nederlandse oorsprong zijn. Tevens dienden de fabrikanten de tarwe tegen een vastgestelde prijs te kopen, zodat de producent verze kerd was van een bepaalde prijs. De overheid hoopte via de steun aan de tarwe de gehele akkerbouwsektor te helpen. Het vooruitzicht van een redelijk in komen moest producenten uit ande re akkerbouwkultures aantrekken, zodat ook daar vraag en aanbod be ter in evenwicht zouden komen. Maar al snel bleek de produktiever- schuiving groter dan verwacht. In het jaar na de invoering van de wet was het tarwe-areaal met maar liefst 73% toegenomen. De regering zag zich genoodzaakt de grond te kwote- ren, later zouden ook invoerheffin gen worden ingesteld om het buiten landse graan duurder te maken voor de Nederlandse importeur en fond sen te krijgen voor de uitvoering van de wet. De zuivelsektor bleek moeilijker te reguleren. De verscheidenheid was groter en de belangentegenstellingen waren sterker. Het steunen van het ene produkt kon verstrekkende ge volgen hebben voor het andere. Het belangrijkste voorbeeld hiervan was de kwestie 'boter versus margarine'. De overheid stelde zich uiteindelijk op het standpunt dat beide in gelijke mate gesteund en belast moesten worden. Met name de drie landbouw organisaties hadden aangedrongen op een heffing op margarine. Boter was immers een volledig Nederlands produkt, margarine daarentegen sa mengesteld uit buitenlandse grondstoffen. Een ander punt was de eksport. Welke prijs wilde de overheid betalen voor het instand houden van een verliesgevende eksport van boter en kaas? Na langdurig overleg kwam de over heid uiteindelijk met de krisiszuivel- wet (1932). Uit binnenlandse heffin gen op alle spijsvetten werd een fonds gevormd, waaruit eksport- restituties werden betaald. Voorts stelde de regering het mengverbod in: in iedere hoeveelheid margarine moest 25; later 40%, boter worden gemengd. De menging met de duur- derei boter mocht echter geen hogere margarineprijs tot gevolg hebben. Op deze wijze hoopte de regering de binnenlandse afzet veilig te stellen, de buitenlandse markten zoveel mo gelijk te behouden en de producent een bepaalde richtprijs te bieden. Al snel bleek ook hier de steun een stimulerende werking te hebben. De melkproduktie groeide, ondanks de stagnerende eksport. De dalende prijzen van boter op de wereld markt, maakten steeds hogere resti tuties noodzakelijk. De konkurren tie met Denemarken op de Engelse markt, de enige markt die nog vrij toegankelijk was, was moordend. De Nederlandse regering kreeg zelfs de beschuldiging boter te dumpen. Om de groeiende problemen het hoofd te bieden, stelde de regering Colijn, die in 1933 was aangetreden, een opkoopregeling voor melkvee in. Bijna 10% van de Nederlandse veestapel werd in 1934 gekocht en geslacht. Het grootste deel werd in geblikt en verstrekt aan steuntrek kers, zoals de uitkeringsgerechtigden toen heetten. De melkproduktie nam nauwelijks af. Waarschijnlijk wer den de dieren verkocht die toch al weinig melk gaven, terwijl ook de melkafgifte per koe steeg in deze jaren. Regelmatig protesteerden melkvee houders tegen de heffingen op de in voer van het vervoer. Maar de rege ring achtte importheffingen op gra nen noodzakelijk om de Nederland se akkerbouw te beschermen tegen de te lage wereldmarktprijzen. In de tuinbouw introduceerden de veilingen het doordraai-systeem. Groenten die onder een bepaalde verkoopprijs kwamen, werden ver nietigd om de prijzen op de markten niet te bederven. De producenten kregen dan een vergoeding uit het veilingfonds. De fondsen raakten snel leeg wegens de permanente doordraai. De overheid zag zich ge noodzaakt aanvulling te geven uit de algemene middelen. Oorspronkelijk bestond per produkt een buro dat de steunwetgeving uit voerde. In 1933 werden de buro's sa mengevoegd tot de landbouwkrisis- organisatie. Aan het hoofd stonden vier regeringskommissarissen, van wie de bekendste S.L. Louwes was. Deze vier stonden direkt onder de minister. Ze hadden wetgevende be voegdheden, hoefden de Kamer slechts te rapporteren en mochten zelfstandig de gelden van het land- bouwkrisisfonds beheren. Rond 1935 ging er per jaar zo'n 200 mil joen gulden om in het fonds voorna melijk afkomstig uit binnenlandse heffingen en heffingen aan de grens. Ter vergelijking: de rijksbegroting van dat jaar bedroeg 800 miljoen gulden. De krisisjaren deden een zwaar be roep op de Centrale Landbouworga nisaties. Nog nooit was de noodzaak tot wetgeving zo dringend geweest en nog nooit was belangenbeharti ging op een dergelijk grote schaal ge voerd. De drie organisaties, KNLC, KNBTB en NCBTB, vergaderden maandelijks met elkaar. Vaak resul teerden deze vergaderingen in geza menlijke akties. De bekendste waren de zgn. urgentieprogramma's. Dit waren overzichten van 'urgente' maatregelen, die volgens de drie CLO's nodig waren om de krisis in de landbouw te bestrijden. Een groot deel van de voorgestelde maat regelen werd door de overheid over genomen. Ook kregen de program ma's veel aandacht in de pers. Al enige jaren is het streven van de EG om de 'markt' een grotere rol te laten spelen bij de land- bouwproduktie. Er zijn echter tijden geweest dat alles in het werk werd gesteld om die 'markt' terug te dringen. In de jaren der tig bijvoorbeeld was de algemene opinie dat de landbouw en de markt, hier op te vatten als we reldmarkt, niet samengingen. Toen stond juist bescherming van de landbouw tegen die markt centraal. Evenals nu uitgebreid wordt ge- diskussieerd over de rol van de markt, gebeurde dat ook in de ja ren dertig. Natuurlijk zijn de om standigheden gewijzigd en de dis- kussies aangepast aan de huidige tijd. Maar desondanks zijn er veel overeenkomsten te bespeuren. In dit artikel willen wij een kort overzicht geven van het land bouwbeleid van de Nederlandse overheid in de jaren dertig, dat bekend stond onder de naam 'Landbouwkrisisbeleid'. Aan de orde komen vragen als: Waarom moest de Nederlandse landbouw worden afgeschermd van de we reldmarkt; hoe vond deze af scherming plaats; welke invloed hadden de landbouworganisaties en welke gevolgen ondervonden de boeren en tuinders? Een beeld van de ZLM-tentoonstelling in 1921 in Vlissingen, toen de Neder landse land- en tuinbouw nog een grote bloei doormaakte. Koningin Wilhelmina op bezoek bij de ZLM-tentoonstelling in 1919 in Goes. In 1932 riepen de 3 CLO's tijdens een bespreking over de steunwet voor zui vel de hulp in van onze toenmalige vorstin. Eén voorval mag niet onvermeld blijven. Tijdens de besprekingen over een steunwet voor de zuivel in 1932 riepen de 3 CLO's, kennelijk met de bedoeling de wetgever tot meer spoed te manen, de hulp van koningin Wilhelmina in. Het is be kend dat zij na het onderhoud met de drie CLO's onmiddellijk naar het getroffen Friesland reisde. Helaas vertelt de organisatie niet tot welke spoed haar tussenkomst heeft geleid. Niet iedereen was tevreden over de belangenbehartiging van de 3 CLO's. Dit bleek onder meer uit de oprichting van de Bond Landbouw en Maatschappij. Vooral ontevreden boeren uit Drente en Groningen slo ten zich bij deze organisatie aan. Maar ondanks het feit dat de drie CLO's leden verloren aan de Bond breidde het ledental van de CLO's zich in de jaren '30 gestaag uit. De voorzitters in deze jaren waren J.L. Nysingh (KNLC), J.T. Verheggen (KNBTB) en P.A. Diepenhorst (CBTB). Het landbouwkrisisbeleid had grote gevolgen. De konsument moest meer betalen voor zijn voedsel wegens de vele heffingen op landbouwproduk ten. De regering vond dit niet onver antwoord, omdat de prijzen van voedsel tussen 1928 en 1931 aanzien lijk waren gedaald. Een toeslag zou daarom geen ekstra last zijn, maar' de wanverhouding tussen de inko mens van de boeren enerzijds en de konsumenten anderzijds rechttrek ken. Bovendien werd de landbouw bevolking op deze wijze een bestaan geboden, ook al bleef het voor velen een bestaan op de rand van de afgrond. De verregaande regelgeving vereiste een uitgebreid overheidsapparaat. De overheid bleek op sommige ter reinen, met name de zuivel, niet in staat een dergelijk apparaat op te richten. Ze liep als het ware achter de ont wikkelingen in de praktijk aan. Wat dat betreft lijkt er vandaag de dag niet veel verbeterd, denkt u maar eens aan de vele bijstellingen van het superheffingsbeleid. Voor de land en tuinbouw pakte het landbouwkri sisbeleid niet slecht uit. Zeker gezien de grote bedreigingen vanuit de 'markt', mag worden gezegd dat de overheid de landbouw voldoende be scherming en ondersteuning heeft gegeven in die jaren. Arie de Jong 11

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1987 | | pagina 27