Overschotten, bodemziekten en
grondontsmetting in de akkerbouw
Tabel 1. Zelfvoorzieningsgraag in 1984-1985 (Eurostat)
aardappelen
granen
groenten
suikerbieten
Nederland
149
31
202
164
EG-12
102
119
106
125
Een belangrijk probleem in de
Nederlandse akkerbouw vormen
de steeds meer op de voorgrond
tredende bodemziekten en het
daaruit voortvloeiende toene
mende gebruik van grond-
ontsmettingsmiddelen. Mede
daarom werd uit milieuoverwe
gingen het gebruik van dichloor-
propeen onlangs ter diskussie
gesteld.
Omdat er een duidelijk verband
bestaat tussen bodemziekten en
de omvang van de graanteelt is
het van belang dat de genoemde
voorstellen tot oplossing van het
overschotprobleem mede op hun
konsekwenties voor de bodemge
zondheid worden beoordeeld.
Daarmee zouden zowel de aksep-
tatie als de haalbaarheid van
eventuele maatregelen zijn
gediend.
evenzeer ongewenst zijn, of zelfs on
mogelijk. De huidige, ekonomisch
noodzakelijke, intensieve bouwplan
nen zouden dan niet meer kunnen
worden gehandhaafd. Verschillende
vruchtwisselingsproeven met mono
cultures, zeer nauwe en ruime rota
ties, hebben dat voldoende aange
toond. Voor werkelijk veilige bouw
plannen zou de graanteelt weer 50%
van het areaal moeten gaan inne
men, terwijl aardappels en suiker-
boeren zo lang mogelijk graan willen
blijven telen.
Om hun inkomen op peil te houden
zullen ze de prijsdaling trachten te
kompenseren met nog meer kilo's
per ha. Anderen zullen hun toe
vlucht zoeken in andere gewassen.
Waar wettelijk nog ruimte is, komt
de aardappel als hoogst salderend
gewas daarvoor het eerst in aanmer
king, met alle nare gevolgen voor de
aardappelmoeheid vandien.
Bij de plantaardige produktie blij
ken de Europese overschotten nog
beperkt te zijn tot granen en witsui-
ker. Met zelfvoorzieningsgraden van
102% respektievelijk 106% zijn ook
de Europese markten van aardappe
len en groenten echter verzadigd. Zie
tabel 1.
De bodemziekten
Hoewel ook in Nederland de ontwik
keling naar een nog hogere produk
tie per ha nog wel even door zal
gaan, treedt hierin toch een steeds
duidelijkere onevenwichtigheid op,
die op zijn minst tot een behoorlijke
stagnatie in de verwachte produktie-
groei kan leiden. Ik doel hier op het
feit dat de beheersbaarheid van het
komplex van ondergrondse
produktie-belemmerende faktoren,
ook wel bodemmoeheid genoemd,
steeds verder achterblijft bij de nog
steeds doorgaande ontwikkeling
naar intensivering en specialisatie in
de landbouw.
In onze nauwe bouwplannen met
veel hakvruchten en weinig granen,
is de vruchtwisseling als afzonderlij
ke saneringsmaatregel tegen bodem
ziekten niet meer voldoende effek-
tief. Er zijn dus aanvullende bestrij
dingsmogelijkheden nodig. Helaas
echter blijft de ontwikkeling daar
van achter bij de behoeften:
- De plantenveredeling heeft welis
waar spektakulaire prestaties gele
verd bij de ontwikkeling van re
sistente rassen tegen bodempathoge-
nen, maar zij kan het tempo waarin
een aantal belangrijke pathogenen
die resistentie weer doorbreken he
laas niet bijhouden (aardappelcysten-
aaltjes). Tegen weer andere patho
genen zijn nog in het geheel geen re
sistente rassen beschikbaar (Biete-
cystenaaltje, Rhizomanie, Scleroti
ca, Verticillium, e.a.).
- De chemische industrie blijkt zeer
veel moeite te hebben met het ont
wikkelen van voldoende effektieve
en maatschappelijk aanvaardbare
middelen tegen bodemziekten en
plagen.
De faktor grond is daar zeker debet
aan. Er worden voorlopig geen nieu
we grondontsmettingsmiddelen of
specifieke nematiciden verwacht. De
weinige middelen die er zijn, kunnen
bij lange na niet al onze bodemziek-
tenproblemen oplossen. Bij te inten
sief gebruik blijken ze bovendien
nog aan effektiviteit te kunnen in
boeten, doordat ze versneld door
mikro-organismen in de grond wor
den afgebroken.
- Ook de geïntegreerde toepassing
van de beschikbare bestrijdingsmo
gelijkheden schiet te kort om bepaal
de bodemziekten in onze intensieve
teeltsystemen op een onschadelijk
nivo te houden.
Het verbruik van grondontsmet
tingsmiddelen is reeds gestegen tot
meer dan de helft van het totale ver
bruik van bestrijdingsmiddelen
Een verdere stijging is onge
wenst. Dat betekent dat een verdere
specialisatie op nog minder gewas
sen moet worden tegengegaan. Het
op korte termijn achterwege laten
van grondontsmetting zou overigens
Een verdere stijging van het gebruik van grondontsmettingsmiddelen acht
de gewasbeschermingsconsulent ongewenst. Het op korte termijn
achterwege laten van grondontsmetting acht hij echter evenzeer
ongewenst of zelfs onmogelijk.
bieten zouden moeten worden terug
gebracht tot een teeltfrekwentie van
1 op 7. Bovendien zouden dan nog
twee andere laagsalderende gewas
sen in het bouwplan moeten worden
opgenomen. Een eventuele konse-
kwentie hiervan is dat de produktie-
omvang van konsumptieaardappe-
len, zetmeelaardappelenen pootaard-
appelen zou dalen met respektieve
lijk 40, 50 en 45%. Bij gelijkblijven
de binnenlandse vraag naar kon-
sumptieaardappelen en zetmeelderi-
vaten en een gehalveerde binnen
landse vraag naar pootaardappelen,
zou daardoor de eksport van deze
produkten dalen met respektievelijk
50, 57 en 42%. De eksport van wit-
suiker zou dalen met 53%. Daaren
tegen zou de Nederlandse graanpro-
duktie stijgen met 64%, hetgeen in
de huidige EG-problematiek wel
zeer ongelegen zou komen. Voor het
behoud van een redelijk inkomen
zou de gemiddelde bedrijfsgrootte
moeten worden verdubbeld en zou
dus 50% van de akkerbouwers moe
ten afvloeien (6000-7000 bedrijven).
De totale makro-ekonomische scha
de zou veel groter zijn dan de ge
raamde eksportderving van 1
miljard.
Een eventueel verbod van dichloor-
propeen zal dan ook moeten be
rusten op zeer zwaarwegende argu
menten, gebaseerd op wetenschap
pelijk bewezen feitelijkheden. Een
herhaling van de methylbromide
affaire kan men zich niet ver
oorloven.
Mocht een verbod desondanks on
vermijdelijk blijken, dan zijn langja
rige afspraken nodig, die ruimte la
ten voor een geleidelijke ombuiging
naar duurzame, niet op grond
ontsmetting gebaseerde produktie-
systemen.
Ook wanneer een verbod van dich-
loorpropeen niet nodig blijkt, moet
de overheid m.i. echter een geleide
lijke ombuiging naar niet op grond
ontsmetting gebaseerde, rendabele
produktie-systemen bewerkstelligen
Konsekwenties van de voorstellen
voor de bodemgezondheid
Prijsaanpassingen
Wanneer de graanproduktie alleen
via geleidelijke prijsverlaging wordt
afgestemd op de vraag, dan zal dat
in de Nederlandse situatie verkeerd
uitpakken en in ongunstige zin op de
bodemziektensituatie uitwerken.
Omdat de granen nu eigenlijk al niet
gemist kunnen worden, zullen veel
Tabel 2. Intensiteit Nederlandse ak
kerbouw - 1986 (CBS)
Aandeel 1
Noorde
Hollandse
Z.Weste
Veen
Totaal
in van
lijkeen IJsselm.
lijke
kolo
Zeeklei
polders
Zeeklei
niën
ha
Hakvruchten
(inkl. uien)
41
56
45
69
51
218.650
Granen
45
31
32
16
32
136.400
Handelsge
wassen
5
3
3
1
3
11.800
Peulvruchten
4
3
8
7
5
24.400
Landbouwzaden 2
3
7
1
4
16.300
Overige
3
3
5
6
5
20.850
100
100
100
100
100
428.400
Konduit verontrustend is dan ook de
roep om in het kader van een nieuw
Aardappelmoeheidsbeleid de aar
dappelteelt geheel vrij te laten, met
slechts een zware sanktie achteraf.
De akkerbouwers zullen ook uitwij
ken naar verschillende tuinbouwge-
wassen, waardoor van allerlei pro
dukten te veel zal ontstaan, met te
lage prijzen als gevolg. Ook in de
tuinbouw zal dat dan weer leiden tot
nog intensievere teeltsystemen en
meer bodemziekten. De EG-markt is
immers voor alle gewasgroepen die
voor de Nederlandse land- en tuin
bouw interessant zijn, zo goed als
verzadigd. Afstoten van grasland
door de veehouderij zal deze effek-
ten nog vergroten.
Kontingentering
Kontingentering van de graanteelt
op bedrijfsnivo is vanuit het oog
punt van bodemziektenbestrijding
zeer ongewenst. Verscheidene bo-
dempathogenen zijn polyfaag voor
tweezaadlobbige gewassen en kun
nen alleen door de teelt van eenzaad-
lobbigen worden onderdrukt. Het
moet mogelijk blijven de graanteelt
naar behoefte in te zetten ter onder
drukking van het wortelknobbelaal-
tje, Verticillium, Sclerotinia e.a. bo
demziekten. Voorts geldt ook bij dit
model, dat de druk op de graanteelt
zal worden afgewenteld op vele an
dere teelten, die daardoor eveneens
in de problemen raken.
Mocht het op EG-nivo toch op
graankontingentering uitlopen, dan
zou getracht moeten worden voor
Nederland een zo groot mogelijk
kwotum te bereiken.
Alternatieve gewassen
Er wordt al jaren gezocht naar alter
natieve gewassen. Momenteel wordt
prioriteit gegeven aan aardpeer, erwt,
uien en brouwgerst. Voorts wor
den ondermeer genöeirtd: hennep,
vlas, kortlopende houtopstanden
(w.o. griend: 8-10 jaar), snelgroei
end bos (10-20 jaar) en gewassen
voor de produktie van grondstoffen
voor de industrie (alkohol, afbreek
bare plastiks).
Vanuit de bodemziektensituatie ver
dienen brouwgerst en graan voor de
produktie van grondstof voor de in
dustrie de voorkeur. Vlas, erwten en
veldbonen vertonen een grote mate
van zelfonverdraagzaamheid en
kunnen niet vaker dan éénmaal per 6
a 8 jaar worden geteeld. Als hak-
vrucht met winterharde verliesknol-
len en een grote gevoeligheid voor
Sclerotinia, is ook de aardpeer geen
aantrekkelijk gewas in de vruchtwis
seling. Hennep, kortlopende hout
opstanden en snelgroeiend bos heb
ben bij voorbaat het grote voordeel
dat Nederland en de EG een groot
tekort hebben aan hout voor de
papier-, zachtboard-, hardboard- en
spaanplaatindustrie. Ze behoeven
echter nog zeer veel onderzoek en
ontwikkeling voor ze als een teelt in
de akkerbouw kunnen worden inge
past. Afhankelijk van de ontwikke
ling van de houtprijzen in Europa
kan, waar mogelijk, op de lange ter
mijn wellicht gedacht worden aan
een duurzaam landbouwsysteem,
waarbij kortlopende houtopstanden
of snelgroeiend bos worden afgewis
seld met 2 a 3 respektievelijk 4 a 6
rotaties van akkerbouwgewassen.
Deze rotaties zouden dan weer nauw
en intensief kunnen zijn, doordat de
eventueel opgebouwde pathogeen-
populaties tijdens de lange periode
van houtteelt weer volledig te gronde
zouden kunnen gaan. In dergelijke
akkerbouwsystemen zou grond
ontsmetting niet of nauwelijks
meer nodig zijn. Ook zou deze vorm
van houtteelt onafhankelijk zijn van
zure regenproblemen, omdat een
voudig met kalk en meststoffen kan
worden gekorrigeerd.
Ekstensivering/intensivering
Eén van de voorstellen van de Raad
voor de Ruimtelijke Ontwikkeling is
de splitsing van de huidige landbouw
in een beheersgebiedenlandbouw
enerzijds, en een nog verder opge
jaagde, intensieve landbouw op de
meest produktieve gronden ander
zijds. Dit laatste lost de feitelijke
problemen niet op en staat op
gespannen voet met een beleid waar
in men streeft naar een vermindering
van het gebruik van bestrij
dingsmiddelen.
Bij ekstensivering kan ook worden
gedacht aan lage inout - lage output
systemen, zoals die momenteel bij
het Proefstation voor de Akker
bouw en de Groenteteelt in de Volle-
grond worden onderzocht. Op lan
gere termijn zal deze methode moge
lijkheden bieden, hoewel m.i. het
thans in dat onderzoek gehanteerde
bouwplan te nauw is om bodemziek
ten te kunnen vermijden. Voorlopig
zijri deze systemen nog niet gereed
voor praktische toepassing.
Strukturele onttrekking
Een ander model van de Raad voor
de Ruimtelijke Ontwikkeling is het
onttrekken van grond aan de land
bouw ten behoeve van bebossing, re-
kreatie en landschaps- en natuur-
bouw. Dit model lost de problemen
met bodemziekten niet op.
Braakleggen
Bij een eventuele braaklegging gaat
het vooralsnog om 10.000 ha suiker
bieten plus 20% van het graanare
aal. Totaal dus 50.000 ha of 10%
van het akkerbouwareaal (eksklusief
snijmais). Een verplichte braakleg
ging onder een groenbemester van
10% van het areaal van elk akker
bouwbedrijf, tegen een redelijke ver
goeding, zoals voorgesteld door
Mansholt, heeft in ieder geval de
verdienste dat het overschottenpro-
bleem wordt opgelost waar het is
ontstaan, namelijk in de akkerbouw
zelf. Gedeeltelijke afwenteling naar
andere takken die daardoor even
eens in gevaar komen, wordt daar
mee voorkomen.
Indien de braak met groenbemesting
bovendien in de rotatie van het
bouwplan wordt opgenomen, is deze
braaklegging tevens weer in dienst
gesteld van de vruchtwisseling. En
die is dan weer gelijkwaardig aan
een graanteelt, als tenslotte nog voor
een gras-groenbemester wordt
gekozen.
Vervanging van wintertarwe door
zomertarwe
Telers zouden hiertoe kunnen wor
den gestimuleerd door ze financiëel
schadeloos te stellen voor de lagere-
opbrengst die met zomertarwe wordt
behaald. Doordat zomertarwe een
betere bakwaarde heeft dan winter
tarwe kan een betere kg-prijs bedon
gen worden, waardoor de aanvulling
van rijkswege tot het saldo van win
tertarwe relatief beperkt blijft.
Verplichte vruchtwisseling
De nieuwe voorstellen in het kader
van het Aardappelmoeheidsbesluit
voorzien reeds in een verplichte
vruchtwisseling voor aardappelen:
Zonder ekstra maatregelen mogen
slechts éénmaal in de 5 jaar aardap
pels worden verbouwd. Vaker telen
is slechts toegestaan (tot maksimaal
1 op 3) als aan bepaalde voorwaar
den van rassenkeuze wordt voldaan.
Een dergelijke verplichte vruchtwis
seling is ook denkbaar voor andere
gewassen, zoals suikerbieten, erwten
en veldbonen.
Bij suikerbieten bijvoorbeeld kun
nen op die wijze bietecystenaaltjes
en rhizomanie beter in bedwang
worden gehouden en wordt tevens
een teveel aan witsuiker voorkomen.
Bij aanhoudende produktiestijging
zou ook een braakjaar met groenbe
mester in de rotatie kunnen worden
voorgeschreven, bijvoorbeeld één
maal in de vijf jaar, totdat redelijke
alternatieve gewassen beschikbaar
zijn gekomen, zoals hennep en graan
als industriële grondstof. De aan de
braakperiode verbonden kosten
voor de overheid blijven daardoor
beperkt.
Een modern alternatief
Op gronden die zowel voor de ak
kerbouw als voor de weidebouw ge
schikt zijn, is een ander duurzaam
en niet op grondontsmetting geba
seerd landbouwsysteem denkbaar,
nl. in de vorm van 'dubbelbedrij-
ven'. Een 'dubbelbedrijf' bestaat
dan uit een zelfstandig akkerbouw
bedrijf naast een zelfstandig rund
veehouderijbedrijf. De graslandper
celen van het veehouderijbedrijf
draaien in een bepaalde frekwentie
mee in rotatie van het akkerbouw
bedrijf.
Daar ook de weidebouw in toene
mende mate kampt met bodemziek
ten door de kontinuteelt van Engels
raaigras in monokuituur (het zg.
herinzaaiprobleem), strekt dit tot
een aanzienlijk wederzijds voordeel.
Bijkomende voordelen zijn nog dat
de akkerbouwer zonder transport
kosten e.d. het mestoverschot van de
kollega kan overnemen en dat over
en weer bepaalde werkzaamheden
kunnen worden uitbesteed.
Ir. R. Mulder,
Konsulent in Algemene Dienst voor
de Gewasbescherming, Wageningen
Vrijdag 5 juni 1987
13