Wat te doen na slechte opkomst snijmais? Drs. J.J. Pekelder: "Ook in melkschapenhouderij is bestrijding zwoegerziekte van groot belang" Premieregeling stieren onduidelijk en onwerkzaam korte wenken veehouderij Aanpassing gewichts- en kwaliteitskortingen slachtvarkens veecentrale N.C.B. Op de goed bezochte ledenvergadering van de Vereniging "Het Zeeuws Melkschaap" heeft drs. J.J. Pekelder van de Gezondheidsdienst voor Dieren in West- en Midden-Nederland een pleidooi gehouden voor deelname aan schapenhouders aan een programma om de schapen vrij te maken van zwoegerziekte. Hij wees er op dat de ziekte zich als ge volg van de snelle vervanging meestal niet manifesteert maar vaak wel degelijk op de bedrijven aanwezig is. Alle schapenrassen zijn er in feite even gevoelig voor. Ook het Zeeuws Melkschaap dus. Omdat de ziek te gepaard gaat met een terugloop van de melkproduktie is deelname van melkschapenhouders aan de zwoegerziektebestrijding van groot belang. Hij wees in dit verband ook op de grote verantwoordelijk heid die bij de handel berust waar het de verkoop van zwoegerzieke schapen betreft. De leden gingen tijdens de vergade ring die maandag 27 april jl. plaats vond in Molen Taverne de Hoop te Serooskerke (W.) akkoord met het bestuursvoorstel om eind augustus een keuring te houden. In verband met besmettingsgevaar zal er 's och tends een keuring zijn van zwoeger ziekte vrije rammen en oudere ooien terwijl 's middags de niet zwoegervrije bedrijven hun dieren ter keuring voor kunnen brengen. Bedrijven waar de procedure van het vrij maken van de dieren van zwoegerziekte bezig is, zul len niet aan de keuring deel kunnen nemen. Overigens zijn er thans 4 be drijven zwoegerziektevrij en 6 bedrij ven zijn bezig zwoegerziektevrij te worden. Op enige tientallen bedrijven met melkschapen wordt nog niet aan de bestrijding van de zwoegerziekte gedaan. Aan het weegprogramma dat het af gelopen jaar is opgestart en dat be doeld is om meer inzicht te verkrijgen in de groei en melkgift van lammeren, respektievelijk ooien, kleven nogal wat praktische bezwaren zo bleek op de vergadering. Toch bleef voorzitter C. Kostense aan het programma vast houden: "Het is een belangrijk mid del om de kwaliteit van uw schapen te verhogen terwijl er voor de vereni ging belangrijke gegevens beschikbaar wat de Gezondheidszorg voor Dieren in West en Midden Nederland voor de melkschapenhouders kan betekenen. Voor slechts ƒ25,— pér jaar kan men al deelnemen aan een vrij uitvoerig dienstenpakket. Overigens zijn de werkelijke kosten aanzienlijk hoger en Pekelder liet alvast weten dat dit bedrag voor volgend jaar waarschijn lijk aanzienlijk omhoog zal gaan. Aan de orde kwamen voorts de verschil lende ziekten waaraan schapen kun nen lijden. Alle schapenrassen zijn in feite even gevoelig voor zwoegerziekte, het Zeeuw se Melkschap behoort daar dus ook bij. komen waarmee iedereen dan weer zijn voordeel kan doen". Hij wees hier ook nog op de mogelijkheid om gegevens van het weegprogramma te vergelijken met die van de melkkon- tröle. Misschien mag zo'n vergelijking worden gemaakt en kunnen ook hier uit weer konklusies worden ge trokken". In een uitvoerige inleiding deed drs. Pekelder voor de leden uit de doeken Elk jaar zijn er percelen snijmais met een slechte of minder goede opkomst. Dit werpt de vraag op of er iets kan worden gedaan of moet worden om toch een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen. Op het Regionaal Onderzoek Cen trum Cranendonck te Maarheeze is in samenwerking met het Proefstation voor de Akkerbouw en Groenteteelt in de Vollegrond gedurende vier jaar onderzoek uit gevoerd met bijzaaien en overzaai- en van snijmais. In het verleden is uit standruimte onderzoek gebleken dat 9 a 10 plan ten per m2 het optimale plantaantal is om maximale opbrengsten te halen. Per 10 m rijlengte moeten er dan 68 tot 75 planten staan. Normaal mag gerekend worden dat ca. 10% van het zaad niet opkomt. Bij laat zaaien is dit percentage lager. Bij het uitzaai en van mais moet hier dus rekening mee gehouden worden. Het is niet uit gesloten dat de nieuwste rassen met een lager plantgetal kunnen volstaan, omdat deze rassen forser zijn en meer massa vormen. Slechte opkomst Om beter geïnformeerd is er op het ROC Cranendonck van 1983 t/m 1986 elk jaar een proef aangelegd met plantgetallen van 2, 4, 6, 8 en 10 plan ten per m2. Bij tien planten per m2 werd de hoogste droge-stofopbrengst verkregen. Bij zes planten per m2 en lager liep de opbrengst sterk terug. In Vrijdag 1 mei 1987 de goede maisjaren 1983 en 1986 was deze terugval veel minder. Het is dus vooral met het oog op een (niet te ho pen) minder goed snijmaisjaar be langrijk om de juiste beslissing te nemen als het plantaantal niet vol doende lijkt. Naast de genoemde ob- jekten zijn op Cranendonck dezelfde objekten gezaaid en deze op een la ter tijdstip aangevuld (bijgezaaid) tot 10 planten per m2. Indien de weers omstandigheden dit toelieten, is ge tracht dit bijzaaien uit te voeren omstreeks ongeveer een week na op komst van de mais. Dit gebeurde steeds op een tijdstip dat goed waar genomen kan worden hoe hoog het plantaantal was. Indien tijdig bijge zaaid of overgezaaid kan worden, mag hiervan het grootste effekt ver wacht worden. Zaaitijden-proeven wijzen uit dat de drogestofop- brengsten van mais, gezaaid na ca. 10 mei aanzienlijk kunnen dalen. Tege lijk met het bijzaaien is ook een ob- jekt overzaaien uitgevoerd. Hierbij werden de bestaande planten via een zaaibedbereiding vernietigd. Daarna werd overgezaaid, eveneens tot 10 planten per m2. Het bijzaaien gebeur de met een normale maiszaaimachi- ne, waarvan de kunstmestkouters waren afgehaald om beschadiging van bestaande planten te voorkomen. Het bijzaaien werd uitgevoerd op 10 cm van de bestaande rij. Rijenbemesting werd niet meer gegeven. Zoals be kend, komt laat gezaaide mais snel op en vormt deze veel massa. Bijgezaai- de planten blijven altijd achter bij bestaande planten en hebben neiging om minder stevig te zijn. Bij de oogst Roodvleesproducenten komen vanaf april in aanmerking voor een premie van ƒ67 per stier met een maksimum van 50 stieren per bedrijf. Als voorwaarde is gesteld dat het dier drie maanden op het bedrijf gemest moet zijn en een minimum gewicht heeft van 200 kg geslacht. In de praktijk blijken er nogal wat problemen te zijn bij de handelin gen die verricht moeten worden om deze premie te ontvangen. Zeer merkwaardig noemde de dieren arts het dat uit onderzoek gebleken is dat de ziekte 't bloed bij 26% van de gevallen de doodsoorzaak is bij lam meren, immers men kan hier tegen en ten. Door onwetendheid of om andere reden gebeurt dat in veel ge vallen dus kennelijk niet. Drs. Pekel der verwacht dat K.I. in de toekomst in de melkschapenhouderij steeds meer toegepast gaat worden. Door voordroogkuil en voorat door snijmais kunnen de VLOEREN VAN KUILPLATEN en ook de wanden van sleuf silo's worden aan getast. Door om de twee jaar de vloer en wanden te behandelen met silolak op basis van asfaltbitumen kunt u dit voorkomen. hebben laat gezaaide planten een la ger drogestofgehalte. Dit zijn alle maal redenen om een eventueel bijzaaien of overzaaien zo vroeg mo gelijk uit te voeren. Opbrengsten Gemiddeld over vier jaar bleek dat de opbrengst bij zes planten per m2 10% te zijn gedaald. Per 10 m rijlengte stonden er toen nog 45 planten. Bij zaaien tot tien planten per m2 had tot gevolg dat de helft van de mindere op brengst aan drogestof werd terugge wonnen. Overzaaien met tien planten per m2 leverde een iets lagere op brengst op. Op ROC Cranendonck gaat de voorkeur daarom uit naar bij zaaien. Het droge-stofgehalte bij de oogst is dan namelijk hoger dan bij overzaaien. De inkuilverliezen zullen daarom ook lager zijn. Bijzaaien vraagt nauwkeurig werken. Bij overzaaien moet een extra zaai bedbereiding uitgevoerd worden. Als als gevolg van slechte opkomst bijge zaaid moet worden, dan kan ca. 95% van een normale drogestofopbrengst gehaald worden. Ing. J. Dapper, gedetacheerde PR bij ROC Cranendonck Allereerst weet geen enkele mester precies wat de richtlijnen zijn die ge volgd moeten worden omdat circu laires over deze maatregel ont breken. Zelfs de districtsburohouders heb ben hierover niets op papier en we ten het alleen maar van horen zeggen. Niet verwonderlijk dus dat deze mensen dagelijks enkele malen het zelfde uit moeten leggen. Een roodvleesproducent die nu voor een premie in aanmerking wil komen moet bij de districtsburohouder oor nummers en formulieren gaan halen. Officieel moeten deze merken in de oren van de betreffende stieren ge knepen worden, hierna moet het for mulier worden ingevuld en bij de DBH worden ingeleverd. Een kopie van dit formulier gaat met de stier mee naar het slachthuis waar een ambtenaar het geheel kon- troleert. Bij stieren die vast staan is het rede lijk eenvoudig om zo'n nummer in te knijpen, mits een tang op het bedrijf aanwezig is. Op de meeste bedrijven lopen de stieren los in koppels van 5 tot 8 zo dat het bij deze dieren al wat moeilij ker, zo niet gevaarlijk wordt omdat deze dieren tussen de 400 a 500 kg wegen. Een zelfsluitend voerhek ontbreekt op de meeste bedrijven. Een gevaar lijk karwei is het dan om tussen deze dieren te gaan staan om ze te mer ken. Het onrustig maken van een he le stal is dan het gevolg. Er komt nog bij dat geen enkele mester bedreven is in het oornummers inknijpen bij rundvee. Met <leze opmerkingen worden de DBN dagelijks gekonfronteerd waarbij er dan op gewezen wordt dat er veel eenvoudiger methoden zijn. Als stieren geladen worden om naar het slachthuis gebracht te worden knijpt de chauffeur een nummer in. Een kleine moeite is het dan om op de veewagen of in het slachthuis een tweede oormerk aan te brengen. Deze werkwijze is uitgesloten omdat mensen van de Algemene Inspektie Dienst dan geen mogelijkheid meer hebben om onverwacht een kontróle uit te voeren. De meeste stierenmesters zijn niet gelukkig met deze gang van zaken. Sommige mesters moeten voor 1 of 2 stieren eerst 100 kilometer rijden voor de vereiste formaliteiten. Eenvoudiger Waarom niet veel eenvoudiger. Ieder rund in Nederland is geschetst of heeft een oornummer van de ge zondheidsdienst. Op de bedrijfsschets of registratie formulier van de gezondheidsdienst staat tevens het bedrijfsnummer en wanneer het dier geschetst is, dus eenvoudig te kontroleren hoe lang het dier op een bedrijf gemest is. Als nu het nummer van de schets of oormerk op het formulier gezet wordt, is in een oogopslag te zien of het geheel klopt. Voor de roodvleedproducent zal het op deze manier een stuk eenvoudiger en overzichtelijker zijn. Ook voor de mensen die als tussen schakel fungeren zoals de DBH wordt het wat aangenamer werken. J. van Tilburg Begin met maaien bij een LENGTE VAN HET GRAS vanaf 20 cm. Hierdoor kunt u voorkomen dat de laatst te maaien percelen te lang worden. Bovendien geeft het u wat ruimte bij slecht weer. Als u het maaien moet uitstellen is het gras na een week nog niet te lang. De OVERGANG VAN DE STAL NAAR DE WEIDE moet geleidelijk gebeuren. De eerste week is het ge wenst om het halve winter-ruw-voer rantsoen plus de volledige kracht- voergift te geven. In de 2e week kunt u de bijvoeding afbouwen en kracht voer geven op de norm. Als u plannen heeft om de JONG VEESTALLING te gaan verande ren, is de zomer daarvoor een ge schikte tijd. Het is verstandig om de plannen goed te overwegen. Raad pleeg daarom ook uw bedrijfsvoor- lichter. Deze heeft ervaring met dit soort zaken, bovendien heeft hij vlugschriften, tekeningen e.d., waar u beslist uw voordeel mee kunt doen. Werk veilig. Dit geldt ook voor GASBOILERS. Deze moeten een maal per jaar door een erkende in stallateur worden gekontroleerd. Een gasboiler, die slecht onderhou den is, kan gemakkelijk brand ver oorzaken. Bijkomende bezwaren zijn dat er te veel energie wordt ver bruikt en de temperatuur van het water moeilijk op peil te houden is. Bij de OPFOK VAN KAL VEREN is reinheid een eerste vereiste. Nu de temperatuur op gaat lopen is het goed schoonmaken van drinkgerei nog belangrijker. Door een goede hygiëne kunt u een groeistoring voorkomen. Per 4 mei a.s. past de Veecentrale N.C.B. de gewichts- en kwaliteits kortingen voor slachtvarkens op en kele punten aan. Verschuivingen in het afzetpatroon maken het moge lijk slachtvarkens op een gemiddeld iets zwaarder gewicht te verhandelen en daarbij tevens het totale op- brengstnivo te verbeteren. Vandaar dat de gewichtsgroep zonder korting (momenteel 65 t/m 87 kg) wordt ver hoogd naar: 68 t/m 90 kg. Tegelijk worden de 1 A-kortingen ge wijzigd van een 3-deling naar een 2-deling: 60 t/m 85 kg: -15 cent; 86 en hoger: - 20 cent. Voorts zijn de overige gewichtskor tingen (bijvoorbeeld beneden 68 kg en boven 90 kg en de regeling mest- beertjes) aan de nieuwe situatie aan gepast. De leden/leveranciers van slachtvarkens gaan door deze wijzi ging nog meer profiteren van de groeimogelijkheden die de mestbig- gen uit het Coosta-programma en enkele andere in het zuiden gebruik te programma's bieden. 11

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1987 | | pagina 11