Volksgeloof en volksverbeelding om het dagelijks brood Het hoogmoedige meisje Goed en kwaad Heiligenbroden Het verhaal van het "Vrouwtje van Stavoren" heeft ons waar schijnlijk nimmer sterker toe gesproken dan in de donkere wintermaanden van vier-en- veertig/vijf-en-veertig, toen er broodgraan tekort was en het "broodvraagstuk" zo pijnlijk- aktueel gevoeld werd. Zo ooit, dan is toen het dagelijks brood ons dierbaar geweest. Hadden we in die donkere winter, die veelal doorgebracht moest worden met lezen en nog eens le zen, dit merkwaardige volksver haal gelezen, we zouden ons niet weinig verbaasd en geërgerd heb ben aan de handelwijze van deze trotse vrouw - type van de moder ne mens die alle goede gaven die we dagelijks ontvangen als natuur lijk en vanzelfsprekend beschouwt en accepteert en alleen daarom al de titel van "vrouwtje" allerminst verdient! - die zö met broodgraan en brood omging. Als tegenhanger van het dwer genvolkje zijn er de heksen. In Zwitserland nog hier en daar in brood afgebeeld. Het Stavorense "vrouwtje" ware verstandiger geweest als ze de kostelijke lading graan niet had la ten verdrinken, maar had doen opslaan zoals eertijds Jozef in Egypte tot de magere jaren, als wij beleefden in die beruchte honger winter... Zo hadden we toen ge redeneerd! Maar het "vrouwtje van Stavo ren" was allerminst verstandig, doch trots en ruw. In haar min achting voor de lading waarover de kapitein van haar schip zich zo druk maakte, liet ze het kostbare graan in de Zuiderzee storten: "Aan bakboord in, aan stuur boord uit weg met dat nietig graan! Aan bakboord in, aan stuurboord uit, wég met dat kaf, in zee!" Wie zo gering denkt over de he melse gaven, wie zo ruw om springt met de "staf des levens" en zo weinig aandacht heeft voor het "brood dat God uit de aarde doet voortkomen", die zal de vloek en de rechtvaardige straf treffen - zo is de konklusie van dit oude volksverhaal van de trotse koopmansvrouwe - "en de vrouw verviel tot grote armoede, zodat ze bedelend langs de huizen moest om het zozeer gesmade brood... Het logisch en rechtvaardig gevolg van haar vroegere dwaasheid. Uit dit merkwaardige volksverhaal blijkt hoezeer onze voorouders (wel) eerbied hadden voor de "he melse gave van het lieve brood" - zoals Jan Luyken in één van zijn gedichten zegt. Hoogstwaarschijn lijk was deze eerbied te danken aan en stond die in verband met de Germaanse goden- en demo nendienst, waarbij het brood - toen nog in uiterst primitieve vorm - een belangrijke rol speelde. On ze voorouders beschouwden graan en brood als rechtstreekse gaven van de vegetatiedemonen en daar om moesten deze gaven hen ge wijd en met de nodige eerbied en aandacht bejegend worden. Dat blijkt ook duidelijk uit het wonderlijke verhaal van de beken de Deense sprookjesschrijver H.C. Andersen. Hij vertelt van een meisje dat op een brood ging staan om haar schoenen niet vuil te maken... en hoe slecht haar dat bekwam. Het meisje had een trots en hoogmoedig karakter en -schaamde zich zelfs voor haar ouders, die maar eenvoudige men sen waren. Ging ze eens een enkele maal naar huis, dan was dat alleen maar om te pronken met haar mooie kleren. En toen ze dan eens met haar mooiste kleren en een paar nieuwe schoenen aan, op een plaats kwam waar het voetpad over de moerassige grond liep - waarop nogal wat water stond - en dat zodoende op een poel geleek, smeet ze de voor haar ouders mee gekregen broden in de modder, om erop te gaan staan en zo droogvoets aan de overkant te ko men. Maar terwijl ze met de ene voet op het brood stond en de an dere voet opbeurde, zonk het brood met haar weg, steeds die per... ze verdween tenslotte hele maal en er was niets meer dan een zwarte borrelende poel. Zo kwam het meisje in het verblijf van de moerasvrouw (waterdemon) waar ze dag en nacht op het brood - als op een voetstuk - moest staan. Haar kleren, waar ze steeds zo ij- del op was geweest, zaten vol modder van boven tot onder; een slang had zich in haar haar ge hecht en uit elke plooi van haar kleed kwam een afzichtelijke pad kijken, die blafte als een dempige hond. Het ergste van alles was echter de afschuwelijke honger die ze leed. Kon ze zich dan niet buk ken en een stuk van het brood af breken, waarop ze stond? Neen, haar rug was stijf, geheel haar li chaam was stijf als een stenen zuil. Alleen haar ogen kon ze in haar hoofd draaien... om al het afschu welijke in haar omgeving op te ne men en bovendien hoorde ze alles wat op aarde over haar gezegd werd... het waren boze en harde woorden! Haar moeder en allen die met haar omgegaan hadden, kenden haar zonde, ze wisten dat ze op een brood was gaan staan. Een oude koeherder had het met eigen ogen gezien en rondverteld. En de herder maakte een lied op haar dat dra door het hele land werd gezongen: het lied "Van het hoogmoedig meisje dat op het brood ging staan... om mooie schoenen te hebben..." Eenzelfde soort verhaal vinden we in een oude Duitse sage. Deze ver plaatst ons naar het dorp Oberka- menz in Bohemen, waar de dochter van een ridder, die het kasteel Hardekberg bewoonde, op de dwaze inval kwam om twee wit tebroden te laten uithollen, om dienst te doen als schoenen. "Toen ze op een dag met deze schoenen aan de voeten een brug passeerde, stortte deze plotseling in en het vermetele meisje ver dween in de diepte... zodat nooit meer een spoor van haar werd ont dekt. De herinnering aan haar dwaze handelwijze en haar tra gisch einde wordt evenwel nog be waard door de enige overgebleven steen van de brug, welke de voor bijganger nog altijd wordt ge toond en waarop een vlek te zien is van de indruk van haar voetstap..." zo beschrijft ons J.M. Nannings in z'n boek "Brood- en gebaksoorten en hun betekenis in de folklore". Opvallend hoe in het volksgeloof naast (water)demonen een plaats ingeruimd was voor de aardman netjes, dwergen (in Scandinavië "trollen") of kabouters. Vele folk loristen, zowel hier te lande als over de grenzen, zijn het er over eens - hoewel om dit vrolijke ka boutervolkje altijd een min of meer geheimzinnige sfeer hangt - dat men in deze aardmannetjes niets minder moet zien dan de ver persoonlijking van de goede huis- Broodzegening in Oostenrijk. Onder het ruw-houten kruis wordt het "Gründonnerstag-brotdoor de priester gezegend. dan ook wel offers van brood en broodjes. Iets daarvan horen we nog in het gezegde, als er aan ta fel tijdens de maaltijd een restje overblijft "dat is voor de kabou ters", of ook wel "dat is voor de poes" welke laatste ook wel aan gemerkt wordt als een "verper- Zo'n kunstig gevlochten roggegarve werd bij de Zwitserse boeren bij wijze van offer op de huisdeur gehangen om de huisgeesten gunstig te stemmen. geesten van de hiervoor beschreven gemene (wa tergeesten. En ook vandaag nog, als er iets op onverklaarbare wij ze gebeurd is of tot stand gekomen is, dan zeggen we dat hebben vast en zeker de kabouters gedaan", de kabouters, het vrolijke dwergen volkje met hun karakteristieke ei genschappen van goedheid, vriendelijkheid en hulpvaar digheid. Om zich de overvloedige broodze ge niet te laten ontgaan en om de ze binnen het huis te houden, moest men, volgens het oude volksgeloof ook goed zorgen voor het volkje van de aardmannetjes, die geluk en voorspoed brachten wanneer men ze te vriend wist te houden. Men bracht hen oudtijds Soms werden de buikmannetjes of kabouters ingeschakeld in de bak kersetalages om reclame te maken voor het feestbrood. soonlijking van een goede huisgeest". Als boze tegenhangers van het goedige dwergenvolkje zag men in vroeger dagen de heksen en het door hen gemaakte brood. Groot gevaar dreigde hem die brood van de straat opnam en mee naar huis nam. Dit brood werd immers neergelegd door de heksen - zo be weerde het volksgeloof - en als dit werd gekonsumeerd dan kwam men onder de macht van de heks. Bekend in dit verband is vooral het verhaal van Hans en Grietje. Zij kwamen ook in de macht van de boze heks, nadat ze van het peperkoek- of pannekoekhuisje hadden gesnoept. Bijzonder is de betekenis die het brood heeft ge had voor het huis en zijn bewo ners. Het volksgeloof verbond van oudsher allerlei magische riten aan het in bezit nemen van een nieu we woning. Bij voorkeur moest dit geschieden bij wassende of volle maan. Trok men de nieuwe wo ning binnen, dan moesten brood en zout worden meegedragen. Brood als offer voor de goede huisgeesten, zout als afweermid del van boze invloeden. Tal van volksoverleveringen heb ben ook betrekking op Fenris, de zoon van Loki, de vuurgod. Zo wel bij brand als bij rampen, ver oorzaakt door hemelvuur, moesten aan Fenris verzoenende broodoffers gebracht worden. Vandaar het algemeen heersende volksgeloof, dat brood, in de vlammen geworpen, het vuur zou bezweren. Dit volksgeloof kan men in later tijden terugvinden, onder meer bij het brood van Sint Agatha, dat, meestal ringvormig van model, naar het volk zich ver beeldde, goede diensten bewees ter wering van de "rode haan". Het was daarom dat de boeren in de Achterhoek om de top van een vers gestapelde graanschelf zo'n ringvormig brood legden... om hooibroed en daardoor brand te voorkomen. Sint Agatha moest hier bemiddelen! Zo was het ook met St.- Martinusbrood, een "gekerstend gebak" dat aanvankelijk verbon den was als offergave aan de "wil de jager" voor het volk van grote betekenis omdat het van ziekte en kwalen bevrijdde, terwijl het brood van Sint Hubertus hét mid del vormde ter bescherming tegen hondsdolheid. Zo heeft het naïeve volksgeloof een bonte reeks gebruiken - die we nog maar zeer ten dele en onvol ledig opsomden - om het brood gesponnen. Het diende als offer gave, maar ook als afweermiddel, het vervulde een rol als ritueel ob- jekt - niet het minst ook in de christelijke godsdienst - doch ook als "heilbrood", allerlei ziekten en kwalen verdrijvend, waartegen oudtijds nog niet zoveel kruiden gewassen waren. Het volksgeloof deed veel, de volksverbéélding nog meer... Vele van de genoemde gebruiken en gewoonten zijn uit de Germaans-heidense tijd eigenlijk ongemerkt in de christelijke be schaving opgenomen. Dat kan men ook opmaken uit de versla gen van kerkvergaderingen en de synodebesluiten, waarin "brood orakels" als heidense gewoonten werden bestreden. Een van de oudste kerkelijke verboden dien aangaande, dateert uit het jaar 650. Ineen "bijgeloof-verklaring" die uitgegeven werd, speciaal met het oog op de zending onder de Saksen, werd het de christenen verboden afbeeldingen en afdruk ken van godheden in deeg en brood te maken. Ondanks dit ver bod is het maken en het gebruik van dergelijke gebak- en brood vormen meegenomen in het volksleven, nadat sommige oor spronkelijke heidense cultusbro- den in de kloosterbakkerijen der Vroege Middeleeuwen waren ge metamorfoseerd in "heiligenbro den" - voorbeelden gaven we reeds in het Agathabrood, het Hubertus- en het Martinusbrood. P.G. Rotte 13

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1987 | | pagina 29