Onkruidbestrijding in zaai-uien
Teeltaspekten gericht op de
kwaliteit van aardappelen
De ui is een gewas dat de grond
slecht bedekt waardoor het on
kruid gemakkelijk door kan groei
en. Bovendien is bekend dat het
gewas vlug schade ondervindt in
dien er onkruid aanwezig is. In ui
en kunnen zowel voor de opkomst
als over het groeiende gewas
bespuitingen worden uitgevoerd.
Om een goede onkruidbestrijding
te verkrijgen zal meestal meer dan
één bespuiting nodig zijn. Er kan
een keuze worden gemaakt uit
middelen die werken via de bodem
of via kontaktwerking. Ook zijn
er middelen die naast een bodem
werking enige kontaktwerking be
zitten. Langs chemische weg
zullen vaak niet alle onkruiden
worden opgeruimd en zal het met
de hand nawieden noodzakelijk
zijn.
Vóór opkomst
Propachloor
Nadat de uien zijn gezaaid wordt veel
al gespoten met het bodemherbicide
propachloor. Dit middel kan worden
aangewend vanaf zaaien tot een week
voor de opkomst van de uien. Pro
pachloor geeft de beste resultaten in
dien de bespuitingen plaats vinden op
vochtige grond of als er na de bespui
tingen enige regen valt. Van dit mid
del, waarvan diverse merken in de
handel zijn, bestaat een spuitpoeder
en daarnaast zijn er vloeibare formu
leringen zgn.: 'Flowables". De van de
spuitpoeder te gebruiken hoeveelheid
is 7 kg. Van de vloeibare produkten
bedraagt de te verspuiten hoeveelheid,
afhankelijk van het merk, 8 tot 10 1.
Perzikkruid
per ha. Propachloor bestrijdt niet al
le onkruiden. Varkensgras, zwaluw
tong, perzikkruid, witte krodde en
herik zijn ongevoelig voor dit middel.
Stomp 330 EC
Kort na zaaien kan dit middel wor
den toegepast in een dosering van 3
liter op gronden met minder dan 30%
afslibbare delen en 4 liter op gronden
met meer dan 30% afslibbare delen.
Onkruiden als varkensgras, zwaluw
tong en perzikkruid worden door
Stomp goed bestreden. Het bestrij-
dingseffekt op herderstasje en kruis-
kruid is echter onvoldoende. Stomp
is iets gevaarlijker voor het gewas dan
propachloor. Indien echter voor ui
en de normale zaaidiepte wordt aan
gehouden en het zaad goed is
afgedekt met grond is de kans op het
optreden van de schade gering.
Zowel uit onderzoek als in de prak
tijk is gebleken dat spuiten met een
tankmix van een halve dosering pro
pachloor met 2 liter Stomp bijzonder
effektief kan zijn, doordat de werking
van de kombinatie veel breder is dan
van de enkelvoudige middelen. Bo
vendien is deze kombinatie minder
agressief dan Stomp in een dosering
van 3 of 4 I per ha.
Om de bespuitingen voor het .boven
komen van het gewas af te ronden is
het altijd noodzakelijk vlak voor de
opkomst nog een bespuiting uit te
voeren met kontaktmiddelen. Midde
len die hiervoor in aanmerking komen
zijn gramoxone, reglone, finale en
round-up.
Het is belangrijk dat er op het mo
ment als de uien boven de grond ko
men geen onkruid aanwezig is. Pas bij
een gewaslengte van de uien vanaf 6
cm kunnen weer onkruidbestrij
dingsmiddelen worden toegepast.
Door de trage beginontwikkeling van
de uienplantjes is de periode tussen
opkomst en het 6 cm stadium meestal
vrij lang. Indien voor de opkomst van
het gewas onvoldoende maatregelen
worden genomen om het onkruid te
bestrijden kan dit in een later stadi
um problemen geven.
Na de opkomst van het
gewas
Ook na de opkomst van het gewas is
het bijna altijd noodzakelijk een
bespuiting uit te voeren met een on
kruidbestrijdingsmiddel. Er kan wor
den gekozen uit bodemherbiciden,
bodemherbiciden met kontaktwer
king eg kontaktherbiciden. Om de
Varkensgras
kans op het optreden van gewasbe
schadiging zo klein mogelijk te hou
den moeten de echte bladeren van de
uien op het moment van spuiten een
lengte hebben van tenminste 6 cm.
Hierbij moet men vooral op de
kleinste planten letten. Indien het
noodzakelijk is op een vroeger tijdstip
te spuiten zal dit met een lagere, dan
de voorgeschreven, dosering moeten
geschieden.
Het toepassen van onkruidbestrij
dingsmiddelen op uienplantjes die
nog in het vlaggetjesstadium verkeren
kan ernstige schade aan het gewas
toebrengen. Schade aan het gewas
kan tot gevolg hebben dat er planten
wegvallen en de groei wordt vertraagd
met als gevolg dat het gewas later af-
rijpt en de kans op het optreden van
dikhalzen toeneemt.
Bodemherbiciden
Een voorwaarde is dat de bespuitin
gen plaats vinden op onkruidvrije,
vochtige grond. Regen na het spuiten
heeft een'gunstig effekt op de wer
king. Het in de praktijk veel gebruikte
middel is propachloor. De te gebrui
ken hoeveelheden zijn dezelfde als bij
de vööropkomst bespuitingen. Een
ander middel dat in aanmerking komt
is Chloor IPC. De te gebruiken hoe
veelheid bedraagt, afhankelijk van de
zwaarte van de grond, 4 tot 6 1 per ha.
Op lichtere grond moet de laagste do
sering worden aangehouden. Het
middel is gevaarlijker voor het gewas
dan propachloor. Chloor IPC kan
bovendien schade veroorzaken aan
bloeiende gewassen die in de nabij
heid staan.
Bodemherbiciden met
kontaktwerking
Het te gebruiken middel Lironion kan
worden aangewend in een volle dose
ring van 5 kg vanaf een gewaslengte
van 6 cm. Op niet afgeharde, kleine
onkruiden (maximaal 2-4 blaadjes)
kan dit middel een goed resultaat ge
ven. Bovendien heeft dit middel een
geringe werking via de bodem. Voor
het verkrijgen van een optimaal resul
taat heeft spuiten op vochtige grond
de voorkeur. Op afgeharde en/of te
grote onkruiden is de werking van al
leen Lironion veelal onvoldoende. In
die gevallen kan de werking worden
verbeterd door aan het middel een mi
nerale olie toe te voegen. Dit kan bij
voorbeeld zijn Schering 11E olie, BP
Actipron of Luxan olie H. De dose
ring mag van deze middelen niet meer
dan 5 liter per ha. bedragen. Door het
toevoegen van minerale olie neemt de
kans op het optreden van schade aan
het gewas toe. Om die reden mag dit
mengsel alleen worden gebruikt op
een goed afgehard gewas. Dit is het
geval als het voorafgaande aan de
bespuiting een week lang droog, zon
nig en schraal weer is geweest.
Klein gewas
Indien in een klein gewas (3-5 cm)
reeds klein onkruid voorkomt, wor
den in de praktijk nog wel eens goe
de resultaten verkregen door een
bespuiting uit te voeren met tweemaal
een halve dosering Lironion met een
interval van ongeveer 7 tot 10 dagen.
Indien het gewas is afgehard moet aan
deze gesplitste toepassing maximaal
een halve dosering minerale olie wor
den toegevoegd.
Wanneer na een bespuiting van. een
halve dosering het onkruid volledig is
opgeruimd kan overwogen worden in
een later stadium een bodemherbici
de b.v. Propachloor toe te passen.
Kontaktherbiciden
Als de uienplantjes een lengte hebben
van 10 tot 15 cm en er komt veel on
kruid voor dan is het mogelijk, om als
noodmaatregel, een bespuiting uit te
voeren met ioxynil bevattende midde
len (2 liter Certol 20 of 1,7 liter Ac-
tril 240 per ha.).
Genoemde middelen kunnen ernstige
schade aan het gewas aanrichten. Om
die reden dit middel alleen aanwen
den op een sterk afgehard gewas.
Spuiten bij zonnig weer met een tem
peratuur van meer dan 20°C heeft het
beste effekt. Indien er vooral jonge
kamille plantjes voorkomen kan, even
eens bij een gewaslengte van 10 tot
15 cm, het middel Basagran worden
gebruikt, de hoeveelheid is 1 Zi 1 per
ha. De bespuitingen worden uitge
voerd op een droog en goed afgehard
gewas. Het beste effekt wordt verkre
gen door de bespuiting 's avonds uit
te voeren voorafgaand aan een zon
nige warme dag. Om schade aan het
gewas te voorkomen dienen de na op
komst bespuitingen te worden uitge
voerd met minimaal 500 1 water per
ha met een grove druppel.
Bestrijding van grassen
In uien kunnen grassen een groot pro
bleem zijn. Bestrijding van duist en
opslag van raaigrassen en granen is
mogelijk met Fervinal of Fusilade.
Deze middelen moeten worden aan
gewend op een droog gewas. De on
kruiden moeten 2-4 bladeren hebben.
Bij gebruik van Fusilade is het nood
zakelijk aan de spuitvloeistof 2 liter
Agral LN toe te voegen.
Het aan Fervinal toevoegen van mi
nerale olie verstevigd de werking maar
geeft meer risiko Voor het gewas.
Door deze middelen wordt straatgras
niet bestreden.
Straatgras kan worden bestreden met
Legurame. Het middel kan worden
aangewend bij een gewaslengte van
4-6 cm in een dosering van 5-7 liter
per ha. Omdat dit middel een werking
heeft via de bodem is een bespuiting
op een vochtige grond gewenst. Le
gurame kan in sommige gevallen
schade aan het gewas veroorzaken.
Dit is vooral het geval als er na het
spuiten veel regen valt.
SNUiF
C. de Geus
De teelt van konsumptie-
aardappelen is voor akkerbouwers
van groot belang voor hun inko
men. Een goed eindresultaat
wordt verkregen door juiste teelt
handelingen en mogelijk nog
méér door een goede verzorging
bij de opslag. Bij de beoordeling
van aardappelen op kwaliteit
wordt er onder andere gelet op:
blauwgevoeligheid, glazigheid,
onderwater-gewicht, onderhuidse
verkleuring en uiteraard de bak-
kwaliteit.
Blauwgevoeligheid
De mate van blauwgevoeligheid van
aardappelen wordt beïnvloed door
een aantal teeltmaatregelen. Zo krij
gen we door hoge kali-giften of door
hoge kali-gehaltes in de grond knol
len met een relatief laag droge stof-
gehalte en een geringe blauwgevoelig
heid. Bij fabrieks-aardappelen, die
naar onderwater-gewicht worden be
taald en waar de blauwgevoeligheid
geen grotè rol speelt, mag het kali
getal van de grond gerust lager zijn
dan bij de teelt van konsumptie-
aardappelen.
Is er sprake van opslag, dan zal een
groot vochtverlies en een lange be-
waarduur negatief werken. Door het
produkt voor het afleveren goed op
te warmen is het optreden van blauw
veelal tot een minimum te beperken.
Besef wel, dat hiermee niet alle pro
blemen ten aanzien van blauwgevoe
ligheid zijn op te vangen. Begin
daarom met goede teeltmaatregelen.
Glazigheid
Glazigheid kan na het optreden van
doorwas ontstaan, vooral als door
doodspuiten of droogte de groei van
het gewas abrupt of versneld wordt
afgebroken. Dit geldt ook bij ern-
De bakkwaliteit wordt o.m. beïnvloed door de bewaartemperatuur en rijp
heid bij de oogst.
stige Phytophthora-aantasting. In
het geval van doorwas is dan ook een
goede Phytophthora-bestrijding van
het grootste belang.
Bij doorwas-situaties moet men na het
doodspuiten bij voorkeur zo snel mo
gelijk rooien. Is er sprake van veel
ontvellingen, dan zal men moeten
"schipperen" en het rooien enige da
gen dienen uit te stellen. Beter is het
om te trachten doorwas te voorko
men. Doorwas treedt vooral op als de
ondergrondse delen van de plant
bloot staan aan hoge temperaturen.
Die temperatuur in de rug kan tijdens
de "warmere" dagen hoog oplopen
als de grond droog en de grondbedek-
king door het gewas gering is. Een
niet te zware stikstof-bemesting kan
het ontstaan van doorwas verminde
ren. Een goede vocht voorziening is
daarnaast van groot belang om een
vroege doorwas-induktie zo veel mo
gelijk te beperken. Tijdig beregenen
is voor veel droogtegevoelige gronden
een belangrijk teeltgebeuren waar vol
doende aandacht aan moet worden
besteed.
Onderwater gewicht
Het droge stof-gehalte is een zeer be
langrijk kwaliteits-onderdeel gewor
den, daar de verwerkende industrie
steeds meer aardappelen is gaan af
nemen. De meesten verlangen een
hoog onderwater-gewicht. Zand-
aardappelen kunnen dat niveau veel
al niet halen. Telers die op zwaarde
re grond zitten, moeten echter ook
rekening houden met dit kwaliteits-
aspekt. De meeste maatregelen waar
mee men de knolopbrengsten kan
verhogen, hebben een verlaging van
het onderwater-gewicht tot gevolg. Zo
zal men bij de bemesting de gulden
middenweg moeten zoeken, waarbij
aan de kwaliteitseisen van de afnemer
kan worden voldaan en toch een zo
hoog mogelijke opbrengst wordt
gehaald.
Men dient te bedenken, dat een laag
droge stof-gehalte door een hoog kali
gehalte van de grond of een zeer zwa
re kali- en stikstof-bemesting wordt'
bevorderd. Ook in percelen waar
doorwas optreedt, kan het
onderwater-gewicht zo laag worden,
dat de minimum grens niet haalbaar
is.
Bakkwaliteit
De belangrijkste twee faktoren, die de
bakkwaliteit beïnvloeden zijn de be
waartemperatuur en de rijpheid van
de knol bij de oogst. Er zijn echter
nog andere faktoren, die hierbij een
rol spelen. Alle teeltmaatregelen die
de afrijping bevorderen - zoals voor-
kiemen en een matige N-bemesting -
zijn gunstig voor de bakkwaliteit.
Hetzelfde geldt voor maatregelen, die
een regelmatige groei bevorderen, zo
als een goede bodemstruktuur en mo
gelijk een goede beregening.
Tenslotte
De grondsoort, waarop konsumptie-
aardappelen worden geteeld, varieert
vaak van lichte zandgrond tot zware
klei. Op de kleigronden is het teelt-
gebeuren nummer één. Men tracht
een hoge kilogram-opbrengst te ha
len, waarbij de kwaliteit aan de eisen
van de verwerkende industrie voldoet
(chips of frites).
Bij zandgronden is het veel moeilij
ker om aan die eisen te voldoen.
Daarbij komt nog, dat men in gebie
den met veel dierlijke mest snel ge
neigd is om een "ruime" bemesting
uit te voeren. Het is dan opletten ge
blazen, of men gaat bij de aardappel
teelt te ver.
Zo zijn er ook vorig jaar weer diver
se partijen wegens een te grote schurf t-
aantasting en bolheid afgekeurd,
hetgeen te wijten was aan een over
vloedige drijfmest-aanwending. Een
aantal telers zal een keus moeten ma
ken: het mestprobleem elders oplos
sen öf stoppen met de aardappelteelt.
ing. H.P.M. Deenen
(specialist kwaliteit en bewaring)
CAT Tilburg
Vrijdag 3 april 1987
7