De optimale benutting van het melkquotum
Grasland of snijmais?
Samenstelling graszaad
mengsels van groot belang
Vetgehalte van geitemelk
Mengelingen
Na de intrede van de superheffing is
de bedrijfsvoering van het Nederland
se melkveebedrijf gewijzigd. De melk
veehouder is wat kostenbewuster gaan
voeren. Vele veehouders hebben voor
de gehalte-fokkerij gekozen ondanks
uitgesproken twijfels. Dit beleid is
meerdere jaren gevoerd. Dit zal in de
komende jaren tot uiting komen in de
melkproduktie.
De veevoederfabrikanten hebben de
krachtvoersamenstelling gewijzigd op
basis van de uitkomsten uit het vee
voedingsonderzoek. Het zal noodza
kelijk zijn de samenstelling van het
krachtvoer opnieuw te wijzigen. Voor
de meeste melkveebedrijven zal het
vetgehalte een verlaging moeten on
dergaan, wil men niet boven het "PZ-
gehalte" uitkomen.
Op veel bedrijven hebben de jonge
dieren een hoge erflijkheid voor het
vetgehalte. Door het kiezen van een
krachtvoedersoort met de juiste sa
menstelling kan de melkveehouder het
melkvetgehalte beïnvloeden.
Berekening extra korting
melkquotum
In de tabel is het effekt van een te
hoog vetgehalte berekend. Bij een vet
gehalte dat hoger is dan het toegesta
ne vetgehalte, daalt per 0,1 procent te
veel vet het boetevrije melkquotum
met 2,6 procent.
Hoe moet U deze tabel gebruiken?
Als voorbeeld nemen we een melkvee
bedrijf met een melkquotum voor
1987/1988 van 250.000 kg melk. Het
vetgehalte is 4,20 procent, volgens het
Produktschap voor Zuivel. Wanneer
het vetgehalte voor dit jaar stijgt met
0,2 naar 4,40 procent, dan kan dit be
drijf aan de fabriek afleveren:
2,5 x 94.800 237.000 kg melk (mi
nus 13.000 kg)
2,5 x 4.171 10.428 kg vet (minus
72 kg)
2,5 x 3.223 8.058 kg eiwit (minus
442 kg)
Voor dit melkveebedrijf daalt de melk-
kopbrengst bij een gemiddelde prijs
van 10,per kg vet en eiwit met (72
442 x ƒ10,—) ƒ5.140,—. Hier
op moet de negatieve grondprijs nog
in mindering worden gebracht (13.000
kg x ƒ0,08 ƒ1.040,zodat de
totale daling van de melkopbrengst
ƒ4.100,bedraagt.
Normvoedering beïnvloedt
eiwitgehalte
Het eiwitgehalte van de melk kent
geen beperking. Biedt dit dan soms
mogelijkheden? Door de voeding is
het eiwitgehalte niet zo gemakkelijk
te verhogen. De kennis erover is nog
beperkt. Wel is bekend, dat een koe
op de energienorm gevoerd moet wor
den om het eiwitgehalte positief te
beïnvloeden. Een hoge VEM-waarde
van het ruwvoerrantsoen is dan ook
beslist noodzakelijk. Met name geldt
dit voor hoogproduktieve veestapels.
De hoge VEM-waarde geldt ook voor
het krachtvoer. Echter, deze hoge
VEM-waarde mag niet uit vetten af
komstig zijn. Het effekt is dan zelfs
omgekeerd. Op basis van veevoedings
onderzoek zal mogelijk de kracht
voersamenstelling in de toekomst
wijzigen. Dit kan het eiwit gehalte po
sitief beïnvloeden.
Voor de fokkerij is het evenmin een
voudig. Het eiwitgehalte in de melk
schommelt in Nederland tussen de 3
en 4 procent. De variatie in de erfe
lijke aanleg is nog minder dan de va
riatie in de praktijk. Daar komt nog
bij, dat de fokwaarde voor eiwitgehal
te een negatief verband heeft met de
fokwaarde voor melk. Daarentegen is
het verband tussen de fokwaarden
voor kg melk en kg eiwit zeer posi
tief. Dit wil zeggen, dat als mefi stie
ren gebruikt met een hoge fokwaarde
voor kg eiwit, de melkproduktie per
koe sneller omhoog gaat, dan bij het
gebruik van stieren met een hoge fok
waarde voor het eiwitgehalte.
Intensieve melkveebedrijven
De intensieve melkveebedrijven ken
merken zich door een hoge veebezet
ting per ha en hoge voerkosten per
koe. Door een hogere melkproduktie
per koe na te streven, wordt er op
voerkosten en ook op andere toege
rekende kosten bezuinigd. Door een
door lagere voerkosten. Er wordt een
lager inkomen behaald.
Bij een hogere melkproduktie per koe
dalen de toegerekende kosten voor het
bedrijf. Er wordt minder geld uitge
geven aan krachtvoer, veearts, KI om
zo enkele voorbeelden te geven. Het
verlies aan omzet en aanwas kan mo
gelijk ingehaald worden door het
houden van vleesvee. Andere wegen
om het inkomen te verbeteren zijn er
misschien wel, maar zijn niet voor elk
melkveebedrijf inpasbaar. De onder
nemer zal dan zelf het initiatief moe
ten nemen. Hij zal zich daarbij
moeten richten op datgene wat de
markt vraagt.
Adviezen
Probeer het melkquotum vol te mel
ken met een vetgehalte dat het toe
gestane percentage zo dicht mogelijk
benadert. Dit levert het hoogste sal
do op. Overschrijd het quotum niet.
Ruim liever een aantal melkkoeien
op. Pas het vervangingsbeleid aan.
Houd niet meer jongvee aan dan voor
uw bedrijf nodig is. Niet alle bedrij
ven kunnen vaarzen tegen goede prij
zen afzetten. In de fokkerij blijft de
Inet van de stieren belangrijk. Leg de
nadruk daarnaast nadrukkelijk op /Ie
fokwaarde voor kg eiwit. Een hoge
VEM-waarde van het ruwvoer blijft
noodzakelijk. Het streven dient ge
richt te blijven op nog beter voer. Kies
een krachtvoersoort waarmee het toe
gestane vetgehalte in de melk voor het
bedrijf, zo goed als mogelijk bena
derd kan worden.
Ing. K. Gockel, C.R. Tilburg
Geadviseerd wordt om niet meer jongvee dan voor het bedrijf nodig is aan
te houden.
Tabel: Effekt van vetgehalteverhoging op melkquotum en kg vet en eiwit.
Het eiwitpercentage is steeds op 340 gehouden.
hoger vetgehalte, dan door het PZ
toegestane, wordt het melkquotum
gekort. Het lagere melkgeld voor het
bedrijf kan voor een deel door de la
gere kosten gekompenseerd worden.
Het effekt van het hogere vetgehalte
is echter licht negatief op het inko
men. De melkproduktieverhoging per
koe, bij een voor het bedrijf vast
gesteld vetpercentage, werkt wel po
sitief door in het inkomen. Aldus: niet
meer, maar beter!
Extensieve melkveebedrijven
De extensieve melkveebedrijven ken
merken zich door voldoende ruwvoer
van eigen bedrijf. En soms is er grond
over voor andere doeleinden dan voe-
derproduktie voor het melkvee. Voor
deze bedrijven geldt dan ook dat een
hoger vetgehalte leidt tot een lagere
opbrengst uit melk (minder kg vet en
eiwit). Er is slechts een geringe ver
goeding voor de lagere melkopbrengst
%vetvethoging
0
0,1
0,2
melkquotum
(kg)
100.000
97.400
94.800
vet% PZ
kg
kg
kg
kg
kg
kg
vet
eiwit
vet
eiwit
vet
eiwit
3,80
3.800
3.400
3.799
3.312
3.792
3.223
4,00
4.000
3.400
3.993
3.312
3.982
3.223
4,20
4.200
3.400
4.188
3.312
4.171
3.223
4,50
4.500
3.400
4.480
3.312
4.456
3.223
Een aantal veehouders is van me
ning dat het gehele jaar door uit
sluitend snijmais voeren voorde
len biedt boven weiden en voe
derwinning van grasland. Gewe
zen wordt dan op de hogere kg-
en VEM-opbrengst van mais, de
konstantere kwaliteit, beter op
peil blijven van het vetgehalte en
'gemakkelijk'. Van veel belang is
hoe bij uitsluitend snijmais de
bedrijfsresultaten zijn. Vandaar
dat op het ROC Cranendonck te
Maarheeze een interessant onder
zoek van start is gegaan.
Dit onderzoek duurt drie jaar en is
als volgt opgezet:
De melkkoeien en het jongvee zijn
gesplitst in twee gelijke groepen van
elk 50 dieren. Er is daarbij onder an
dere gelet op leeftijd en produktie.
Er is een gras- en snijmaisgroep.
De dieren op het bedrijf waar het he
le jaar door en uitsluitend snijmais
wordt gevoerd, blijven op stal. Te
korten aan voedingsstoffen, minera
len en vitaminen worden aangevuld
met krachtvoer.
De melkkoeien op het graslandbe-
drijf worden in de zomer beperkt ge
weid met bijvoering van 3 kg droge
stof uit snijmais. Elk perceel wordt
intensief omgeweid: eerst komen er
twee dagen melkkoeien in, vervol
gens pinken en/of droge koeien. De
ze worden onbeperkt geweid.
In de stalperiode krijgt de grasgroep
als ruwvoederrantsoen 3 a 4 kg ds uit
voordroogkuil en 7 a 8 kg ds uit snij
mais. Pinken en kalveren krijgen in
de stalperiode eveneens voordroog-
en maiskuil.
Gegevens
Bijgehouden worden:
De opbrengst en kwaliteit van de
mais en van de voordroogkuil; de
opname van ruw- en krachtvoer; de
ontwikkelking en de gewichten van
het jongvee; vooral wordt gelet op
overmatige konditie; de gewichten
van de dieren en hun konditie in de
droogstand; de melkproduktie, de
gehalten en het verloop hiervan (met
name in de zomer); de arbeid die bij
beide systemen nodig is; de sa
menstelling van de drijfmest en de
aanwendingsmogelijkheden daar
van, onder andere in verband met
opslagkapaciteit of afzet.
Huidige advies
Zolang er over het bovenstaande
nog geen betrouwbare onderzoekge-
gevens voorhanden zijn geldt ten
aanzien van de vraag: grasland of
snijmais? (en al het rundvee op stal
houden) het volgende advies:
Als er een behoorlijke oppervlakte
grond bij de ligboxenstal ligt: netjes
omweiden en naar behoefte snijmais
bijvoeren.
Als de verkaveling minder goed is of
als er weinig of geen grond bij de stal
ligt: koeien (overwegend) op stal
houden en het hele jaar door snij
mais voeren, of: zomerstalvoedering
met vers gras toepassen. Dit laatste
vergt echter veel ekstra arbeid en
veel hogere werktuigkosten. Als van
de zelf geteelde snijmais een goede
opbrengst verwacht mag worden,
verdient 'jaar-rond-snijmais'
voorkeur.
ing. J. Mies
C.R. Waalre
Bij sommigen is er de mening dat
geitemelk zo vet is. Hiermee wordt
bedoeld dat de hedendaagse gei
temelk een hoog vetgehalte heeft,
dus hoger dan in koemelk. Dit is
evenwel niet meer het geval. De
mening van het hoge vetgehalte in
geitemelk komt uit vroegere tij
den. In het begin van deze eeuw
bestond de geitenstapel in ons land
uit dieren van het inlandse ras.
Deze geiten waren van verschillen
de kleurschakeringen (éénkleurig
en bont). De witte kleur kwam zel
den voor. Ze gaven weinig melk,
maar de melk had een hoog vet
gehalte, namelijk gemiddeld om
streeks 4,50%Het gemiddeld
vetgehalte van de koeien was toen
naar hedendaagse begrippen laag
namelijk omstreeks 3,In die
tijd kon men dus spreken van vette
geitemelk.
Om te komen tot verbetering van
de geitenstapel, vooral met betrek
king op de melkproduktie, zijn in
de periode 1905-1914 geiten voor
namelijk van het witte Saanenras
uit Zwitserland en Hessen inge
voerd. Deze ingevoerde geiten wa
ren wel melkrijker dan de inlandse
dieren doch het vetgehalte doch
het gemiddeld vetgehalte was veel
lager namelijk omstreeks 3,
De melk van deze dieren was dus
niet vet. Uit de ingevoerde dieren
ontstond de Nederlandse witte geit
welk ras vrij algemeen is ge
worden
Door selektie middels de periodie
ke melkproduktiekontrole is in de
loop van deze eeuw het vetgehal
te van melkkoeien gestegen van
omstreeks 3,tot 4,20%.
Ook bij geiten vond produktie-
kontrole plaats. Dit gaf in de loop
van de tijd een gemiddeld hoger
vetgehalte dan de oorspronkelijke
ingevoerde dieren. Het gemiddel
de vetgehalte van geitemelk in ons
land is thans 3,70 a 3,80%. Dit is
dus lager dan in de koemelk van
nu. De aanduiding van vette gei
temelk geldt dus niet meer.
J.H. Lantinga
Er zijn de laatste jaren nieuwe gras
zaadrassen op de Rassenlijst geko
men die een duidelijke verbetering
van het bestaande assortiment in
houden, aldus Cebeco-Handelsraad.
Het betreffen rassen als Tresor, Ker-
dion, Magella en Edgar, die een uit
stekende standvastigheid, een goede
wintervastheid en een goede ziekte
resistentie kombineren met een pri
ma opbrengst.
De genoemde rassen zijn volgens
Cebeco-Handelsraad vooral op het
gebied van standvastigheid en win
terhardheid duidelijk beter dan de
andere diploïde en de huidige tetra
ploïde rassen Engels raaigras: 'Deze
tetraploïde rassen geven een erg
open zode. In de praktijk wordt dan
ook vaak al binnen twee jaar na in-
Temperatuursom per
26 maart
Weerstation
Vlissingen
Zierikzee
Rotterdam
Gilze Rijen
Eindhoven
Volkel
Zuid Limburg
Wouw
A
182
177
170
174
172
167
150
193
(148)
(140)
(136)
(134)
(132)
(125)
(113)
(151)
B
25-3
26-3
27-3
27-3
27-3
27-3
30-3
24-3
A Temperatuursom van 1 januari
tot 26 maart (erachter die van 19
maart).
B Schatting per 26 maart wanneer
de T-som van 180 zal zijn bereikt.
CAD voedervoorziening Lelystad
zaai een sterke bezetting van straat
gras waar genomen, vooral na een
wat strengere winter. Ook in dro-
gestofopbrengst zijn de goede di
ploïde rassen gemiddeld duidelijk
beter. Het drogestofpercentage van
tetraploïde rassen is aanzienlijk la
ger, waardoor de koe er ongeveer
10% meer van moet vreten, om de
zelfde hoeveelheid voederwaarde op
te nemen. Meerjarig onderzoek zal
moeten uitwijzen of de beweerde be
tere smakelijkheid ook een hogere
opname en hogere melkproduktie
tot gevolg heeft'.
Meer rassen
Cebeco-Handelsraad konkludeert
dat een mengsel waarin de nieuwe
diploïde rassen Engels raaigras zijn
opgenomen, de voorkeur verdient.
Het gebruik van meer rassen Engels
raaigras weide- en hooitype geeft ri-
sikospreiding en een gelijkmatiger
produktieverloop. Kies in ieder ge
val bewust een mengsel dat bij uw
omstandigheden past.
Na herinzaai of doorzaai zal door
een goed beheer de zode in een goede
konditie moeten worden gehouden.
Juist en op tijd uitgevoerde mollenT
en onkruidbestrijdingen dragen hier
aan bij. Bovendien wordt hierdoor
ook de kwaliteit van het gewonnen
kuilvoer positief beïnvloed. Bij het
op een juiste wijze aanwenden van
mengmest kunnen de schadelijke ef-
fekten hiervan op de zodekwaliteit
worden beperkt.
Dit alles kan er toe bijdragen dat
ook voor uw situatie geldt: Goed
grasland, de basis voor een goed ren
derend melkveehouderijbedrijf!
Vrijdag 3 april 1987
11