Elektronische afstandstempera tuurmeters in de belangstelling Aandacht voor de Rhizoctonia- bestrijding bij konsumptie-aardappelen Basisprincipe Hoeveel temperatuurvoelers Welke temperatuurvoeler NTC-temperatuursensor FTC-temperatuursensor Pt-100 temperatuursensor Afgeschermde kabel Kontrole meetapparatuur Rhizoctonia behoort tot de belangrijkste schimmelziekten bij de aardappel. De plant kan zowel vanuit de grond als via een besmette poter worden aangetast. Naast belangrijke landbouwkundige maatregelen, zoals het gebruik van gezond uitgangsmateriaal en het zorgen voor een vlotte opkomst, is het gebruik van fungiciden bij het poten nagenoeg altijd een nood zaak en zeker ook rendabel. Rhizoctonia solani is een schimmel met meerdere verschijningsvormen. Het meest vertrouwde beeld zijn de zwarte, glimmende korstjes op de aardappelknollen, vandaar de naam lakschurft. In de praktijk spreken we ook over sklerotiën. Deze bestaan uit een netwerk van opge droogde schimmeldraden, het zoge naamde mycelium, dat zich in een rusttoestand bevindt. Het is een wij ze van overleven, want komt de schimmel in vochtige grond terecht, dan wordt deze weer aktief. We zien dan ook na het poten witte schim meldraden over de knol uitlopen. Deze komen op de kiemen en stolo- nen terecht. De schimmel dringt het weefsel binnen, waarna bruine plek ken ontstaan. Tijdens de groei van de plant worden soms witte schim melkragen gevormd om de stengel op het scheiden van lucht en grond. Dit verschijnsel treedt niet bij elke Lenticel-aantasting ('dry care') ver oorzaakt door Rhizoctonia aangetaste plant op. Vaak laat een Rhizoctonia-aantasting zich in het veld zien door opgerolde blaadjes aan de aardappelplant. Onder aan de stengel vindt men bij het oppak ken de min of meer bruine insnoe ring. Door de voedseltoe- en afvoer- belemmering treedt vochtgebrek op en ontstaat'soms bovengronds knol vorming in de oksels van de bladeren. Betekenis voor de konsumptieteelt Een aantasting van Rhizoctonia op de kiemen kan resulteren in een slechte en trage opkomst met weinig stengels per plant. Aantasting van de stolonen betekent vaak afsterving van de top, zodat geen knol kan worden gevormd. De stoloon vormt dan echter wel zijspruiten. Indien deze niet worden aangetast vormt zich aan iedere zijspruit een knol. Dit resulteert in een hoog tal met een fijne sortering als gevolg. Veelal valt de afleverbare opbrengst van derge lijke partijen tegen, doordat het uit valpercentage aan misvormde knol len hoog is. Een infektie kan zowel door de op het pootgoed aanwezige schimmel als vanuit de in de grond aanwezige sclerotiën worden veroor zaakt. Op zand- en lichte zavelgron den zijn de infektiekansen vanuit de grond, vooral in een koud en nat voorjaar, aanzienlijk groter dan op zware kleigrond. Indien bij het ge bruik van besmet pootgoed geen maatregelen worden genomen ter bestrijding van Rhizoctonia leidt dit zonder meer tot een verlaging van de kilogram-opbrengst en de kwaliteit. Wat te doen als konsumptie-teler? Een ruime vruchtwisseling verlaagt de infektiekans. Afgezien van be- drijfsekonomische aspekten moet worden opgemerkt dat ook de aan wezigheid van een groot aantal on kruiden, waaronder zwarte nacht schade, perzikkruid, varkensgras, witte krodde en kweek, de overle vingskansen van Rhizoctonia in de grond vergroot. Verder zijn alle fak- toren die een vlotte opkomst bevor deren gunstig uit oogpunt van de Rhizoctonia-bestrijding. Een goede ontwatering en struktuur, voorge- kiemd pootgoed, een grovepoter, niet te vroeg en ondiep poten zijn in dit opzicht gunstig. De beste maatregel is altijd nog het gebruik van blank pootgoed. Dit is echter te weinig voorhanden, zodat in heel veel gevallen een chemische bestrijding in de vorm van een knol behandeling uitkomst moet bieden. De knolbehandeling bij het poten Volgens de NAK- keuringsvoorschriften mogen knol len van de klasse E, A, B en C voor maksimaal 25% bezet zijn met een lichte sclerotiën-besmetting willen deze voor de normale goedkeuring in aanmerking komen. Vooral wan neer pootgoed wordt gewassen kan men de bezetting met sclerotiën goed beoordelen. Recente proeven met matig besmet pootgoed hebben aan getoond, dat een verschil van 3 a 4 ton in afleverbare opbrengst tussen wel en niet met fungiciden behan deld pootgoed geen uitzondering is. Een groot aantal middelen is hier voor toegelaten. Middelen op basis van mancozeb en carbendazim als mede onder andere ook de merkna men Rovral, Topsar, Solacol en Monsereen toegepast. De prijs per hektare bij deze toepassing bedraagt ƒ50,Met de daarvoor geschik te apparatuur zijn diverse middelen bij zowel vloeibare- als poedervor- mige behandeling te gebruiken. Het gebruik van vloeibare middelen bij het poten vergroot het uitbreidings gevaar van bakterieziekten, zoals zwartbenigheid en stengelnatrot. Bij poedervormige middelen is in de praktijk in een beperkt aantal geval len een vertraging in de opkomst ge- konstateerd. Poeders kunnen ook gemakkelijk stuiven en zijn zonder gebruik van speciale doserings- apparatuur bijzonder irritant. De kosten voor deze apparatuur bedra gen ƒ2000,voor een vierrijige pootmachine. Van het middel Ro vral is bekend, dat de aanslag groter wordt, hetgeen vaak een fijnere sor tering tot gevolg heeft. Dit middel is voor de konsumptieteelt om deze re den bij het ras Bintje minder ge schikt. Poedervormige middelen hebben uit oogpunt van het verspreidingsgevaar van bakterieziekten de voorkeur bo ven de huidige vloeibare toepas singsmethoden. ing. J.C.H.M. Staal Elektronische afstandstemperatuurmeters komen de laatste tijd steeds meer in de belangstelling. Behalve dat deze apparatuur minder kwets baar is in vergelijking met de mechanische temperatuurmeters zijn er voordelen met name op het gebied van de nauwkeurigheid, uitlees- baarheid en betrouwbaarheid. Overweegt men het aanschaffen van deze elektronische meetapparatuur dan blijkt het aanbod groot en de keuze wordt er daardoor niet makkelijker op. In dit artikel zal nader worden ingegaan op de verschillen in de elektronische temperatuur meters en waarop gelet moet worden bij de aanschaf van deze appa ratuur. Van de gangbare temperatuurmeters is de nauwkeurigheid kleiner en de kwets baarheid groter dan van de in opkomst zijnde elektronische meetapparatuur. Een elektronische afstandstempera tuurmeter bestaat in principe uit drie onderdelen. Dit zijn de temperatuur- voeler, de meetunit en de temperatuur- uitlezing. De meest gebruikte temperatuurvoelers ook wel tempera- tuuropnemers of sensoren genoemd zijn zogenaamde weerstandopnemers. Deze zijn te verdelen in twee typen, namelijk de halfgeleider- weerstandopnemer en de metaal- weerstandopnemer. Elk type voeler heeft zijn voor- en nadelen. Wel be rusten de voelers op dezelfde natuur kundige eigenschap: De verandering van de elektrische weerstand van de voeler als funktie van de temperatuur. Dat wil zeggen bij elke temperatuur bezit de voeler een bepaalde elektri sche weerstand. De meetunit meet de ze weerstand en zet die elektronisch om in een direkt uitleesbaar signaal. Dit is de temperatuur in graden Cel sius op de temperatuuruitleesunit, ook wel display genoemd. De meetu nit of temperatuurkast wordt meestal centraal opgesteld. Afhankelijk van de uitvoering kunnen hierop een aan tal opnemers worden aangesloten. Dit aantal varieert van 1 tot meer dan 12. De meetunit kan als tafelmodel, maar ook voor wandmontage opbouw en voor inbouw in een elektrische regel- kast geleverd worden. Bijna altijd is de uitlezing van de temperatuur digi taal dus direkt in cijfers aangegeven. Afleesfouten worden hierdoor voor komen. De aflezing is meestal op 0,1 graad mogelijk. Op het front van de meetunit is een temperatuurvoeler- omschakelaar aangebracht. Hiermee kunnen de temperaturen van de aan gesloten voelers achtereenvolgens zichtbaar worden gemaakt op de di gitale uitleesunit. De omschakelaar bestaat uit een draaischakelaar, die op de gewenste voelernummers gezet kan worden. De voelernummers staan op de frontplaat aangegeven. Ook wor den wel zogenaamde duimwielschake- laars gebruikt. Met deze duimwielschakelaars wordt het be treffende temperatuurvoelernummer ingesteld. Het ingestelde nummer wordt in het apparaat elektronisch omgezet in een inschakelkommando voor de daarmee korresponderende temperatuurvoeler. Het aantal temperatuurvoelers wordt niet alleen bepaald door de grootte van de koelcel of bewaarruimte, maar ook door de hoeveelheid produkt en het toegepaste bewaarsysteem. Mini maal zijn drie temperatuurvoelers no dig in mechanisch gekoelde cellen waar het produkt in fust en dergelij ke wordt bewaard. Eén voeler meet de temperatuur van de lucht, die de produktstapel ingaat (de laagste temperatuur), één voeler meet de produkttemperatuur in de stapel en de derde voeler meet de tem peratuur van de retourlucht uit de produktstapel. Voor grotere cellen is het raadzaam meerdere voelers tussen het produkt aan te brengen. Dit geldt ook voor de mechanisch en luchtge- koelde bewaarplaatsen voor los- gestorte produkten. Hierbij is het belangrijk de aanvoer- luchttemperatuur te meten in het ka naal en de luchttemperatuur boven het produkt, evenals de temperatuur onder, midden en bovenin het pro dukt. Ook het meten van de buiten luchttemperatuur is bij buitenluchtkoeling belangrijk. Uit bo venstaande blijkt, dat bij losgestorte bewaring minimaal 5 a 6 tempera tuurvoelers nodig zijn. De bewaartemperaturen van de akker- en tuinbouwprodukten liggen ruim genomen tussen de -5 en 30 graden Celsius. De meeste plantaar dige produkten laten een bewaartem- peratuur toe die binnen 1 graad nauwkeurig moet worden aangehou den. Dat wil zeggen, dat de tempera tuurvoeler binnen een nauwkeurigheid van 0,3 tot 0,5 graad moet liggen en minimaal geschikt moet zijn voor het meten tussen de ca. -10 en +40 graden Celsius, vooral als we rekening houden met het meten van de buitenluchttemperaturen. De temperatuurvoelers die hiervoor het meest in de praktijk worden toege past, zijn de al eerder genoemde weerstandsopnemers, beter bekend als NTC (of thermistor), PTC en Pt-100 sensoren. De afkorting NTC betekent negatie ve temperatuurcoëfficiënt. Dat wil zeggen, dat de elektrische weerstand van deze voeler toeneemt bij lagere temperatuur. Doordat de weerstand niet evenredig met de temperatuur verloopt, zijn ze slechts bruikbaar in een beperkt temperatuurgebied. Elke NTC voeler moet voor dit be paalde meetgebied geselekteerd wor den. De weerstandsverandering per graad is groot, waardoor met de juiste meetunit een nauwkeurigheid van 0,1 graad haalbaar is. De eigen elektri sche weerstand van de NTC-voeler is hoog. Het grote voordeel hiervan is, dat deze voelers op een 2-aderig meet systeem kunnen worden aangesloten. Ook de lengte van de meetkabel is niet van invloed op het meetsysteem, daar de kabelweerstand verwaarloosbaar klein is ten opzichte van de NTC- voeler weerstand. Als nadeel kan gelden, dat de voelers van een NTC-meetsysteem merk ge bonden en niet uitwisselbaar zijn met een ander merk NTC-voeler. De NTC-voeler is minder stabiel, waar door na lange tijd een afwijking in de temperatuur nauwkeurigheid kan op treden. De afkorting PTC betekent positieve temperatuurcoëfficiënt. Dat wil zeg gen, dat de elektrische weerstand van deze voeler toeneemt bij stijgende temperatuur. De PTC- temperatuursensor die sinds de laat ste jaren wordt toegepast voor tem- peratuurmetingen is de silicium PTC voeler; eigenlijk ontstaan vanuit de "chip"-industrie. Deze voeler is min der nauwkeurig dan een NTC-voeler. De Pt-100 voeler is één van de meest toegepaste temperatuurvoelers. De af korting Pt betekent platina. Het ge tal 100 betekent hier, dat deze platina-voeler een elektrische weer stand heeft van 100 ohm bij 0°C. De standaard Pt:100 voeler heeft een nauwkeurigheid bij 0°C van mini maal 0,3 graad. Er zijn ook Pt-100 sensoren te verkrijgen met een grote re nauwkeurigheid. Het nadeel is de lage eigen weerstand van de opnemer. De leidingweerstand van de aansluit- kabels van de voelers kan hierdoor nadelig zijn op de nauwkeurigheid van de meting. In het algemeen zijn de elektronische temperatuuropnemers gevoelig voor magnetische en elektrische spannings velden. Om deze van buiten komen de storingen op het meetsysteem te voorkomen, wordt afgeschermde voe lerkabel gebruikt. Deze toevoerdra den zijn dan van een gevlochten staalmantel voorzien. Praktisch ge zien moeten voelerkabels die in een kabelgoot liggen samen met elektri sche leidingen altijd van een afscher ming zijn voorzien. Om zeker te zijn van een nauwkeurige temperatuurme- ting is afgeschermde kabel bij een lengte van meer dan 20 meter aan te bevelen. Voor elk bewaarseizoen maar mini maal één keer per jaar moet de meet apparatuur gekontroleerd worden op de juiste temperatuuraanwijzing. Dit kan men eenvoudig zelf doen door el ke voeler in bijvoorbeeld een thermos- kan met smeltende ijsblokjes te hangen. De betreffende voelertempe- ratuur moet dan 0 graden Celsius aan wijzen. Is dit niet het geval dan is het mogelijk met een instelschroefje de waarde van de betreffende voeler op 0 graden af te regelen. Sommige le veranciers leveren apparatuur waar elk meetpunt is voorzien van een ei gen meetversterker met een eigen tem- peratuurkorrektie instelling. Veelal is dit het schroefje dat niet afgelakt is. Ook wordt er apparatuur geleverd waar alle voelers achtereenvolgens op dezelfde meetversterker staan. Hier bevindt zich dan één korrektiemoge- lijkheid voor alle voelers samen, waardoor de temperatuuraflezing per voeler iets kan verschillen. Veelal geven fabrikanten op, dat de resolutie of uitlezing op 0,1 graad nauwkeurig is. Dat wil niet zeggen, dat dan de meter een nauwkeurigheid heeft van 0,1 graad. Uiteraard moet de voeler, waarin de sensor is aangebracht, aan het doel beantwoorden. Zo kan een juiste keu ze worden gemaakt uit lucht-, vloeistof- en produkttemperatuurvoe- lers. Laat u hierover goed adviseren. Het overgrote voordeel van elektro nische voelers ten opzichte van me chanische of kwikthermometers e.d. is, dat alle meetpunten centraal en duidelijk kunnen worden afgelezen. Hierdoor worden afleesfouten voor komen. De temperatuursensors kun nen met het produkt ingestort worden, waardoor op alle plaatsen in het produkt gemeten kan worden. De apparatuur kan eenvoudig worden ge kontroleerd en afgesteld. De nauw keurigheid en betrouwbaarheid is beter dan van de kwetsbaardere me chanische temperatuurmeters, voor al als het meetinstrument op een niet te vochtige plaats wordt opgehangen en de omgevingstemperatuur niet be neden 0 of boven 40 graden Celsius komt. A. Scheer, CAD voor kwaliteit en bewaring Vrijdag 6 maart 1987 7

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1987 | | pagina 7