Praktijk kan grondontsmetting voorlopig nog niet missen EG-prijsvoorstellen voor vlas relatief gunstig Dr. D.E. van der Zaag in Aardappelwereld: Pathotypen Drie typen Grondontsmetting Granulaten Wekken Verstandig Vergoedingen voor Duits braakprogramma omhoog Aardappelmoeheid (AM) is verreweg het belangrijkste probleem in onze huidige intensieve aardappelteelt. Preventieve maatregelen en een eventuele bestrijding van AM bestaan uit een ruimere vruchtwis seling, bedrijfshygiënische maatregelen, gebruik van resistente rassen en grondontsmetting. Zolang de aardappel nog een gunstiger saldo oplevert dan suikerbieten en tarwe, zal men op onze betrekkelijk klei ne akkerbouwbedrijven de aardappel in een nauwe vruchtopvolging blijven telen. De eerstgenoemde en misschien wel de belangrijkste maatregel wordt daarom maar zeer beperkt toegepast. Het zwaarte punt van AM-bestrijding ligt dan ook reeds vele jaren op het gebruik van resistente rassen en het ontsmetten van grond. De laatste jaren is daar de bedrijfshygiëne bijgekomen. Dat zowel de overheid als het be drijfsleven veel geld uittrekt voor onderzoek ter bestrijding van aard appelmoeheid is volkomen terecht, aldus dr. D.E. van der Zaag, Direk- tie Landbouwkundig Onderzoek te Wageningen, in het januarinummer van het blad Aardappel wereld. In dit nummer schetst hij het AM- onderzoek wat vooral is toegespitst op resistentieveredeling (met daarbij het optimaal inzetten van resistente rassen) en grondontsmeting. Er zij eigenlijk twee soorten aard- appelcysteaaltjes die bijna niet van elkaar te onderscheiden zijn en zich op alle vatbare rassen kunnen ver meerderen. Binnen de beide soorten komen pathotypen voor, ook wel bi- otypen genoemd. Onder een patho- type wordt een groep aaltjes ver staan, die zich sterk kunnen ver meerderen op de aardappelrassen die geen resistentie tegen deze groep bezit en zich niet kan vermeerderen op andere aardappelrassen die wel resistentie tegen dat bepaalde patho- type bezitten. Hoe meer rassen met verschillende resistenties worden ge bruikt, hoe meer pathotypen onder scheiden kunnen worden. Het veredelen op resistentie is de laatste jaren al vrij suksesvol ge weest in Nederland. Er is geen land waar zoveel rassen met AM- resistentie op de Rassenlijst staan. Bij deze veredeling heeft men dank baar gebruik gemaakt van aanwezi ge resistentie, die men via overerving beter probeert te benutten. Zoals be kend, zijn er echter al snel nieuwe pathotypen ontstaan waar rassen niet meer resistent tegen zijn. De re sistentie is dus doorbroken. Het probleem bij de veredeling is niet alleen dat de resistentie niet ge heel dekkend is, maar dat ook de overerving niet zo heel erg eenvou dig is. Dat komt omdat de resistentie niet afhankelijk is van één, maar van meerdere erfelijke faktoren tegelijk. Dat heeft nogal wat konsekwenties voor het verdere onderzoek. Men onderscheidt nu drie typen van resistenties: - volledige resistentie (groter dan 80 procent reduktie) tegen een of meer pathotypen. - onvolledige resistentie (kleiner dan 80 procent reduktie) tegen een of meer pathotypen. - enige resistentie of weinig vatbaar tegen alle pathotypen, bijvoorbeeld het nieuwe Schotse ras Morag lijkt deze resistentie te bezitten. Een be langrijk onderdeel van het onder zoek bestaat dan ook uit het zoeken naar vormen van resistentie van het laatste type, omdat deze resistentie zeer waarschijnlijk niet doorbroken wordt, dus duurzaam is. Men zou deze resistentie kunnen ver gelijken met wat bij Phytophthora veldresistentie wordt genoemd. Het zoeken naar rassen die de aaltjes populatie voor 80 procent reducerën is natuurlijk prachtig om het aaltje te bestrijden, maar om te voorko men dat het aaltje zich uitbreidt, zou men ook al geholpen zijn als het aaltje zich niet 25 maal vermenigvul digt, wat gemiddeld bij de meeste rassen het geval is, maar bijvoor beeld maar gemiddeld drie maal. Men zal dan bij een vruchtopvolging van één op vier met een vatbaar ras geen uitbreiding van het aardappel- cysteaaltje krijgen. Ook is het belangrijk te weten hoe de ontwikkeling van de aaltjes populatie wordt beïnvloed door aard appelrassen met verschillende re sistenties. Het is goed mogelijk dat beide aaltjessoorten een ongunstige invloed op elkaar uitoefenen, omdat beide soorten wel met elkaar kunnen kruisen maar dat de nakomelingen meestal steriel zijn. Men kan zo mis schien de aaltjes tegen elkaar uitspe len. De resultaten van dit onderzoek zijn daarom zo van belang omdat het steeds moeilijker wordt voor de kwekers om in nieuwe rassen met re sistenties tegen de laatst gevonden pathotypen ook alle voorgaande re sistenties tegen beide soorten aaltjes weer mee te nemen. Binnen het AM-onderzoek wordt op dit moment ook veel aandacht be steed aan de reaktie van de plant op aaltjesaantasting (schade-tolerantie) en aan de invloed van de vocht- toestand van de grond op de aaltjes vermeerdering. Mogelijk wordt er zo meer inzicht verkregen in de ver meerdering van cysten op verschil lende gronden en onder verschillen de omstandigheden. Bovendien zou met dit inzicht misschien een systeem ontwikkeld kunnen worden waarbij vatbare rassen gebruikt wor den om aaltjes te wekken (vangplan- ten, bijvoorbeeld aardappelopslag) en deze te vernietigen voordat de aaltjes zich hebben kunnen ver meerderen. Naast of in kombinatie met het ge bruik van resistente rassen is grond ontsmetting een belangrijk middel om AM tegen te gaan. Vloeibare middelen als dichloorpropeen en metamnatrium worden reeds lang met sukses op de zand- en dalgron den en de lichte zavelgronden toege past. Toepassing op zwaardere gron den geeft echter moeilijkheden. Door de kluiterige struktuur kan men na ontsmetting de bovenlaag vaak niet goed afdichten, waardoor het middel te snel in dampvorm ont snapt. Bovendien dringt het gas de kluiten moeilijk binnen. Daar komt nog iets vervelends bij, namelijk de versnelde afbraak van het middel. Er zijn bepaalde bakte- riën in de grond die deze middelen als voedingsbron kunnen gebruiken en dus afbreken. Bij herhaald ge bruik van eenzelfde middel kunnen deze bakteriën in sommige gronden zich snel ontwikkelen. Op kleigron den lijkt dit verschijnsel gemakkelij ker op te treden dan op zand- en dal gronden. Heeft men te maken met een vochtige kleigrond waarin ver snelde afbraak voorkomt, dan zijn alle omstandigheden aanwezig om weinig effekt van grondontsmetting te verwachten. In de praktijk is men nog niet goed op de hoogte welke betekenis moet worden toegekend aan de droge ont smetting (granulaten) ter bestrijding van AM. Voor een optimale en vooral bedrijfszekere werking moe ten de granulaten homogeen en diep in de bouwvoor worden gewerkt. Op gronden met een hoge pH (zavel en kleigronden) worden deze middelen vaak afgebroken, waardoor ze te kort werkzaam zijn. Bij herhaald ge bruik is daardoor de kans op het ontstaan van versnelde afbraak dui delijk aanwezig. Versnelde afbraak heeft voor de werking van de granulaten veel ern stiger gevolgen dan voor de vloeiba re middelen. Bovendien is de ver wachting dat bij zeer lage dichthe den van aaltjes de effekten van de granulaten op de vermenigvuldiging beperkt is. Het preventief gebruik van granulaten moet daarom op kleigronden zeer zorgvuldig worden overwogen wanneer men in de toe komst nog over werkzame middelen wil beschikken. De wortels van de aardappelplant scheiden stoffen af die de larven in de cysten wekken. Hierdoor lopen de cysten grotendeels leeg. In de vijf tiger jaren is aan deze wekstoffen al veel onderzoek gedaan. Dat onder zoek is nu weer opnieuw hervat, evenals het onderzoek naar de moge lijkheden van biologische bestrijding van aaltjes. Mochten de uitkomsten van deze onderzoeken in de toe komst positief uitvallen, dan zullen deze zaken geen alternatieven zijn voor de bestaande mogelijkheden, maar wel een welkome aanvulling. Naast het onderzoek naar de bestrij- dingsmethoden is het ook gewenst te zoeken maar methoden waarbij men eerder gealarmeerd kan worden, bij voorkeur voordat de besmetting zich vanuit een haardje heeft kunnen ver spreiden. Als dat mogelijk zou zijn, dan kan zo'n begrensde haard gron dig worden aangepakt en daarna de besmetting door middel van resisten te rassen op een zeer laag nivo wor den gehouden. Bij de huidige metho de van grondmonsters nemen is de kans op het vinden van één of meer cysten pas reeël, als reeds enige mil- Grondontsmetten belangrijk om AM tegen te gaan D.E. van der Zaag joenen cysten in de bouwvoor van een hektare land voorkomen. Het AM-onderzoek is zeer tijd- en geldrovend. Ondanks de grote in spanningen moet men daar echter geen snelle oplossingen van ver wachten. De resultaten zullen steeds stapje voor stapje vrijkomen. De aardappeltelers doen er daarom ver standig aan niet op de resultaten van het onderzoek vooruit te lopen, maar zullen zelf ook alles in het werk moeten stellen om besmetting te voorkomen. Hopelijk zal het zover komen dat de teler zoveel rassen met verschillende resistenties ter beschikking staan, dat hij bij goed gebruik van die ras sen de verspreiding van het aaltje kan tegengaan en bij een eventuele lichte besmetting de populatie op een laag nivo kan houden zonder toediening van chemische middelen. Deze middelen zouden alleen in be paalde gevallen moeten worden ge bruikt en alleen dan wanneer wekstoffen of biologische bestrij ding te kort zijn geschoten. Voorlo pig kan de praktijk de grond ontsmetting echter nog niet missen, aldus dr. Van der Zaag. De vraag naar vlasvezel overtreft de produktie. Dit is toe te schrijven aan de klein uitgevallen oogst in 1986. Het areaal bleef in 1986 ongeveer 22% achter bij 1985. De kg-opbrengsten, met name in Frankrijk, doch ook in de belangrijkste teeltgebieden in Bel gië waren bovendien zeer matig. Ze ker 20% lager dan in 1985. De vezelproduktie in 1986 zal dus naar schatting zeker 40% achterblijven bij die in 1985. Bij gelijkblijvende vraag zal de voorraad in de loop van het sei zoen verder slinken. De grootste vlasvezelvoorraad in de EG is geregistreerd in juni 1986: ruim 43.000 ton. Eind november 1986 was de voorraad geslonken tot 36.000 ton. In Nederland heeft de verkoop van vezels een wisselend beeld te zien ge geven. De verkoop van dauwroot ge zwingeld vlas liep vlotter dan van waterroot. Voorts bestaat de indruk, dat de vraag zich vooral koncentreer- de op de betere kwaliteit. De voorraad bij de verwerkende be drijven en de uitvoer opgeteld per eind september is in 1986 circa 21% kleiner dan in 1985. De oogstraming van het C.B.S. luidt: voor 1985: 35.714 ton, voor 1986: 24.821 ton. Volgens deze raming is de oogst in 1986 ruim 30% kleiner dan in 1985. Uit de cijfers kan een indikatie wor den afgelezen over de afzet van vlasstro. Eind september zou nog op de boerderij aanwezig zijn: in 1985: 13.500 ton (38% van de oogst); in 1986: ±8.500 ton (29% van de oogst). De verkoopcijfers voor gezwingeld vlas vertonen een opmerkelijke ont wikkeling: De verkoop van waterroot lange vezel tot en met januari 1987 blijft sterk achter bij de eerste 6 maanden van het vorig seizoen. De verkoop van gezwingeld dauwroot vlas overtreft de verkoop in voor gaande jaren sterk. Halverwege het seizoen is meer verkocht dan in de twee voorgaande jaren gedurende het hele seizoen. Twee redenen dragen hiertoe bij. De zwingelkapaciteit is uitgebreid en de oogst in 1986 was vroeger dan in de beide voorgaande jaren. Daarnaast is in 1986 het ont- zaden te velde vlot verlopen, zodat een groter kwantum gedauwroot vlasstro voor het zwingelen beschik baar was. EEGprijsvoorstellen Blijkens de onlangs bekend geworden EEG-prijsvoorstellen is de Kommis sie van plan de steunbedragen per ha, in ECU uitgedrukt, te handhaven op het niveau dat gold in 1986. (355,09 ECU). De inhouding voor de finan ciering van de promotie wordt ver hoogd van 8 naar 10% (35,51 ECU in plaats van 28,41 ECU). Rekening houdende met de voorgestelde nieu we groene koers zou de uit te keren steun per ha 355,09 minus 35,51 319,58 maal 2,63734 ƒ842,84 wor den (was ƒ877,95; dus min 4%). Voor teler en verwerker dus ieder ƒ421,42 per ha. Voor lijnzaad blijft de streef- prijs gehandhaafd op 554,10 ECU per ton, dit is ƒ146,14 per 100 kg (was ƒ148,91; dus min 1,86%). De zaai zaadsteunbedragen zijn voor twee sei zoenen, vastgesteld, voor vezelvlasrassen op 21,60 ECU per 100 kg (was ƒ58,05, wordt ƒ56,97); voor olievlasrassen op 17,10 ECU per 100 kg (was ƒ45,96, wordt ƒ45,10). Vergeleken met de prijsvoorstellen voor de meeste andere produkten, zo als granen, peulvruchten en oliehou dende zaden wordt de vlassektor relatief gunstig behandeld. De verho ging van de inhouding ten behoeve van de promotiefinanciering is in overeenstemming met de advisering die in internationaal verband door het bedrijfsleven tegenover de Kommis sie is uitgesproken, zij het dat in dit verband gerefereerd werd aan een mogelijke verhoging van de ha-steun. De vergoedingen in het kader van het experimentele Duitse groenbraak- programma van de deelstaat Neder- saksen zullen worden verhoogd tot maximaal ƒ2020 per hektare. Verder wordt in plaats van een standaard ta rief van 1120 per hektare, een gedif ferentieerde vergoeding ingevoerd. Hoe beter de kwaliteit van de grond, hoe hoger de vergoeding. Met deze maatregel wordt beoogd het program ma ook voor gronden met een hoge produktiviteit aantrekkelijk te maken. Het programma in Nedersaksen is be doeld als proef voor een eventuele EG-maatregel. Boeren die aan het programma meedoen zien af van de graanteelt en verbouwen in plaats daarvan klaver, gras of een andere groenbemester. Eind 1986 waren er ongeveer 7300 deelnemers, met een totale inbreng aan grond van 33.000 hektare. Dat komt neer op een bedrag van ca. ƒ40 miljoen aan vergoedin gen. Vijfzesde daarvan betaalt de re gering in Bonn, de rest legt Nedersaksen zelf op tafel. Als de nieuwe vergoedingen worden goedge keurd, zullen ze vanaf het oogstjaar 1987/1988 ingaan. Vrijdag 27 februari 1987 11

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1987 | | pagina 11