Voorjaars-grondbewerking en banden Kunstmest strooien: zorg voor een goede verdeling Zaaien en poten in onbereden grond Bij de aardappelteelt zijn de laatste ja ren goede ervaringen opgedaan met de kombinatie grond bewerken en po ten, waardoor wordt gepoot in onbe reden grond. Ook bij de grondbewer king bij onder andere suikerbieten is iets dergelijks mogelijk. Te denken valt dan aan zogenaamde sporenharmonisatie, dat wil zeggen: de wielen van de trekker van de zaai- machine komen in hetzelfde spoor als de wielen van de trekker waarmee de grond is bewerkt. De werkbreedtes van beide machines moeten dan wel aan elkaar zijn aangepast, namelijk eenzelfde werkbreedte of een veel voud van elkaar hebben. Bovendien zullen aan het grondbewerkings werktuig markeurs moeten worden gemonteerd. Er bestaan steeds meer mogelijkheden om een en ander te realiseren met het doel het gewas te 1 aten groeien op onbereden en dus on- verdichte, natuurlijk bezakte grond. %Het zaai- en pootbed in het voorjaar maken, gaat - en moet ook gaan - naar het steeds minder berijden van de grond. Wanneer dit gerealiseerd wordt, hoeft de grond ook minder in tensief te worden bewerkt. Vaak kan dit dan met relatief eenvoudige en goedkopere getrokken werktuigen in één werkgang. Hierdoor wordt ook een te fijne ligging van de toplaag voorkomen. Minder berijden en min der intensief bewerken en poten als mede zaaien in onbereden grond maakt de grond weer gezond. A. Peeters (specialist bedrijfsuitrusting) voor zo weinig mogelijk sporen wor den gekozen, terwijl ook de insporing en de breedte van het spoor van be lang zijn. De insporing mag niet die per zijn dan de bewerking welke wordt uitgevoerd, bij suikerbieten bij voorbeeld maximaal 3-4 cm. Dit wil zeggen, dat op kleigrond voor suiker bieten soms - en voor aardappelen meestal - met enkellucht bij een ban denspanning van 1 bar kan worden gereden. Is de insporing toch te diep, dan is hët gebruik van kooiwielen het beste alternatief. Kooiwielen geven geen vast spoor, waardoor de verdich ting praktisch nihil is. Zijn kooiwie len niet mogelijk (veel rijden over de weg), dan is "smalle" dubbellucht op rijenafstand (b.v. 50 of 75 cm) beter dan normaal dubbellucht. Normaal dubbellucht gedraagt zich namelijk boven op en in de grond als één (te) brede band. Er ontstaat een erg breed spoor bovenop, dat bij ondiepe be werking moeilijk weg te werken is, terwijl de verdichting naar beneden dieper gaat dan bij dubbellucht op rij enafstand. Bovendien houdt men los se grond tussen de 2 sporen, waardoor deze gemakkelijker zijn weg te werken. Voorwielen. Deze spelen ook een be langrijke rol bij de insporing en bo- demdruk. Aangedreven wielen geven een positief effekt, doordat de ban den breed zijn en over de grond wor den getrokken en niet in de grond worden geduwd, zoals bij niet aange dreven wielen. Bandenspanning en bandkeuze Daar de bandenspanning de druk op de grond bepaalt, moet voor die band worden gekozen welke bij 1 bar (ban denspanning) nog voldoende draag vermogen heeft voor trekker en werktuig. Er bestaat relatie tussen bandenspanning en druk op de grond. Bij radiaal-banden is dit ongeveer 1,1 x de bandenspanning, dus 1 bar druk in de band geeft een druk op de grond van ±1,1 kg/cm2. Dit is een druk waarbij weinig verdichting zal optreden. Desondanks moet toch Verdichting door banden Vaak zijn sporen, gemaakt door de trekker, de oorzaak van een slechte en onregelmatige opkomst. Zelfs zo goed als onzichtbare sporen geven vaak nog negatieve reakties, zoals een door het PAGV uitgevoerd onderzoek aan toonde. Hierin werden, afhankelijk van jaar-invloeden, 11% méér vertak te bieten gevonden op de rijsporen dan op niet bereden grond, terwijl er een opbrengstverschil van 3.500 kg was tussen wel en niet bereden. Om gerekend per ha is dit bij 30% van de grond bereden (dubbellucht) een op brengstdaling van 1.500 kg per ha. Daarom is een juiste keuze van de banden even belangrijk als een juiste Bij aardappelen kan op kleigronden meestal met enkellucht bij een bandenspan ning van 1 bar worden gereden. Er worden overigens goede ervaringen opge daan met een kombinatie van grond bewerken en poten. Elk jaar weer is de voorjaars-grondbewerking volop in diskussie. Ui teraard gaat het dan om het feit welke werktuigen het beste resultaat geven, maar de laatste jaren betreft het steeds meer de keuze van ban den, de bandenspanning en wel of geen kooiwielen of dubbellucht. Boven alles bepaalt echter de ligging van de grond vóór de voorjaars grondbewerking de keuze van het werktuig en de bandenuitrusting. Bij een ongelijke ligging is met geen enkel werktuig een ondiep en egaal zaaibed te maken. Naast de ligging van de grond is het tijdstip waarop met de voorjaars-grondbewerking kan worden begonnen erg belangrijk. De grond moet tenminste op bewer kingsdiepte voldoende droog zijn, want een (te) vochtige grond is veel gevoeliger voor berijden - en dus struktuurbederf - dan droge grond. Vochtige grond geeft snel versmering van de grond, kluitvorming en te die pe sporen. keuze van het grondbewerkingswerk tuig. In het algemeen kan mén stel len, dat een druk van méér dan 1,2 - 1,4 kg per cm2 op de grond struk- tuurschade alsmede een te grote ver dichting geeft. Het is van belang dat de kunstmest zo nauwkeurig mogelijk wordt uitgebracht. Dit is van direkte invloed op de uiteindelijke gewasop brengst. Het resultaat wordt met name bepaald door de technische konditie en afstelling van de kunstmeststrooier. Het uitvoeren van afdraaiproe- ven en voldoende zorg voor een goed onderhouden machine vormen hiervoor de basis. In het veld is het van belang nauw keurig te werken: een goede marke ring met vlaggen o.i.d. geeft een goede houvast. Wanneer strooibanen ontstaan kan overwogen worden om de werkbreedte te halveren (hierdoor ontstaat een samengesteld strooi- beeld) of om rondgaand te strooien (bij een niet-symmetrisch strooi beeld). Dat de verdeling van de kunst mest niet altijd even geslaagd is, kunnen we in het voorjaar zien in de bieten- en graanpercelen. Kleur- en ontwikkelingsverschillen in het gewas tengevolge van strooibanen vallen dan al snel op. Dit wordt bevestigd door diverse praktijkonderzoeken geduren de een aantal jaren: in nog veel geval len is de verdeling ronduit slecht te noemen. In dit artikel zal ingegaan worden op enige faktoren die van in vloed zijn op de verdeling Enige faktoren die het uiteindelijke strooiresultaat mede beïnvloeden zijn: - eigenschappen kunstmest; - keuze van de strooier; - technische konditie van de strooier; - afstellingen en wijze van werken. Het strooien van kunstmest is een aktiviteit die per jaar slechts eni ge dagen in beslag neemt. Over het algemeen gebeurt dit met relatief eenvoudige hulpmiddelen. Niette min is het een karwei waaraan de nodige aandacht besteed moet worden om een zo goed mogelijk resultaat te krijgen. Het is van be lang dat de afgifte per hektare goed is en dat de verdeling over het veld voldoende gelijkmatig is. Eigenschappen kunstmest Tegenwoordig wordt meer dan 50% van de kunstmest in bulkvorm aan gevoerd en in een korte tijd verwerkt. Deze methode heeft nogal eens tot ge volg dat de korrelgrootte- samenstelling varieert bij verschillen de partijen van eenzelfde soort kunst mest. Met name het percentage kleine korrels en stof dient beperkt te blij ven. Dit is noodzakelijk vanwege de grote windgevoeligheid van deze frak- ti.esVerder kunnen zich problemen voordoen als gevolg van ontmenging tijdens het transport. Met name de laatste vracht uit de kip per kan een hoog gehalte aan stof en kleine korrels bevatten. Ook dit komt de regelmaat van de verdeling zeker niet ten goede. Tenslotte is het van be lang dat de kunstmest geen vaste klui ten bevat. Met name bij strooiers met meerdere kleine uitstroomopeningen kan dit verstoppingsproblemen ople veren. Een slechte verdeling en een Het is van groot belang dat de kunstmest goed verdeeld wordt. Zorg voor verminderde afgifte is hiervan het ge volg. Een goede zeef in de strooier dient dan ook aanwezig te zijn. Keuze van de strooier Tegenwoordig is er een groot aantal typen kunstmeststrooiers op de markt, ieder met hun eigen mogelijk heden en beperkingen. De belangrijk ste zijn: - strooiers met één enkele strooi- schijf; - strooiers met twee strooischijven; - pendelstrooiers; - pneumatische kunstmeststrooiers; bij dit type is de werkbreedte gelijk aan de breedte van de machine zelf. In de praktijk zien we dat de keuze van de kunstmeststrooier veelal afge stemd wordt op de werkbreedte van de spuitmachine. Voor de basisbe mesting betekent dit meestal dat tus sen de spuitsporen een extra spoor gelegd wordt; de werkbreedte wordt dan 9, 10,5 of 12 meter. Voor de over bemesting moet de strooier dan 18, 21 of 24 meter breed strooien overeen komstig met de spuitmachine. In het verleden zijn door het IMAG talrij ke onderzoeken uitgevoerd bij diver se typen kunstmeststrooiers. Hierbij werd gekeken naar het strooi- beeld en de nauwkeurigheid van de verdeling. Hieruit kwam naar voren dat in principe iedere strooier in staat is goed werk te leveren. Voorwaarde is wel dat er voldoende aandacht wordt besteed aan een goe de afstelling van strooier en trekker. een goede afstelling. Technische konditie Een eerste vereiste voor een goed strooiresultaat is een goede staat van onderhoud van de strooier. Om te be ginnen dient de aandrijving van het strooi-element in een goede staat te verkeren. Kruiskoppelingen en over brengingen moeten voldoende sme ring krijgen. De toestand van het strooi-element zelf vraagt ook aan dacht. Veel strooifouten zijn te wij ten aan verborgen of versleten strooischoepen of een beschadigde spreidbeugel aan het eind van de strooipijp bij een pendelstrooier. Goed onderhoud en tijdige vernieu wing van beschadigde of versleten on derdelen vormt een juiste uitgangssituatie voor een goede ver deling. Verder is de konditie van de doseerinrichting van belang. Bij de meeste machines bestaat dit uit één of meer uitstroomopeningen. Door het gebruik treedt slijtage en soms roest- vorming op. Dit kan aanleiding geven tot afwijkingen. Als de machine is uit gevoerd met meerdere uitstroomope ningen, is het belangrijk dat de doorlaat van de kunstmest gelijk is. Dit kan alleen wanneer de openingen even ver open staan. Het mechanisme om de strooier in te stellen moet goed gangbaar zijn, zonder speling en ver bogen onderdelen. Bij gebruik van trek-duwkabels voor de bediening is het van belang dat de kabel nergens knikken vertoont. Let er tenslotte op dat er zich nergens aangekoekte kunstmest vormt. Sommige kunst- mestsoorten zijn hiervoor nogal ge voelig, zeker bij vochtig weer. Problemen met aangekoekte kunst mest kunnen zich met name voordoen bij de doorstroomopening in de bak, op de schijven en in de strooipijp bij pendelstrooiers. Bij pneumatische kunstmeststrooiers kan de aanwezig heid van aangekoekte resten op de nokkenraderen aanleiding geven tot een zeer slechte verdeling. Gezien de grote nauwkeurigheid waarmee met deze machine gewerkt kan worden, is het van belang dat U hieraan voldoen de aandacht besteedt. D.S.M. meststoffen heeft onlangs het initia tief genomen voor een eenvoudige testopzet voor kunstmeststrooiers. Het is de bedoeling dat men hiermee in de toekomst de boeren afgaat. Instelling van de juiste afgifte Strooitabellen geven per soort kunst mest aan welke rijsnelheid en welke stand van de doseeropening nodig is. Het probleem met deze tabellen is echter vaak dat ze niet altijd even dui delijk zijn. Bovendien zijn deze aan wijzingen globaal. De werkelijk gestrooide hoeveelheid kan hiervan duidelijk afwijken, gezien de moge lijke variaties in korrelgrootte en soortgelijk gewicht. Een goede mogelijkheid om toch te komen tot een goede instelling van de afgifte is het uitvoeren van een af- draaiproef. Veel fabrikanten leveren hiervoor tegenwoordig opvangbak- ken, die eenvoudig aan de strooier ge monteerd kunnen worden. Op deze manier is de gewenste afgifte exakt vast te stellen. Strooibanen Naast onzekerheid over de hoeveel heid per ha, weet men vaak ook niet hoe breed de strooier een bepaalde kunstmest verspreidt. Een te zware of te lichte bemesting tussen twee trek kersporen kan het gevolg zijn: de werkbreedte is te klein of te groot voor de gebruikte kunstmest. De werkbreedte en een goede verdeling worden naast de aard van de kunst mest tevens bepaald door het type strooier. De benodigde overlapping varieert per type: een strooier met een vlak aflopend strooibeeld vraagt om een veel grotere overlapping dan een machine waarbij het strooibeeld veel meer begrensd is. Daarnaast zijn er nog grote verschillen tussen verschil lende merken strooiers. Strooibanen, die ontstaan, kunnen in de praktijk beperkt worden door de werkbreed te te halveren (dus bijv. 6 meter i.p.v. 12 meter). De instelling van de dose ring moet dan uiteraard ook met de helft verlaagd worden. Hierdoor ont staat een dubbel strooibeeld. Een na delige konsequentie van deze methode is echter wel dat een dubbel aantal sporen gelegd moet worden. Strooibanen kunnen ook optreden wanneer het strooibeeld niet geheel symmetrisch is ten opzichte van de strooier. De machine strooit dan aan de ene kant meer dan aan de andere kant. Dit kan gemakkelijk optreden bij strooiers met één strooischijf: de plaats van de uitstroomopening ten opzichte van de schijf is dan meestal niet goed. Wanneer de machine geen mogelijkheid heeft om de uitstroomo pening te verdraaien, kunt U overwe gen het perceel rondgaand te strooien in plaats van heen- en weergaand. In de praktijk wordt dit laatste echter weinig gedaan. Verder is het van be lang dat de machine op de goede hoogte en volgens het instruktieboek- je in de hefinrichting wordt afgesteld. Bij strooiers met twee schijven en ver stelbare schoepen is het van belang dat deze schoepen op beide schijven gelijk staan. jng j S(a||en C.A.T.-Barendrecht 10 Vrijdag 27 februari 1987

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1987 | | pagina 10