Vorig jaar grote vraag naar bijenvolken bij veldbonen Ganzen richten in voorjaar meeste schade aan Bijenhouderij niet rendabel Schadeposten Bejaging Vorig jaar is er een grote vraag geweest naar bijenvolken voor de bestuiving van veldbonen. Veel landbouwers plaatsen jaarlijks bijen volken op dit gewas en door de sterke uitbreiding van het areaal is het logisch dat er ook meer volken nodig zijn. Een ware run op bijenvolken ontstond echter toen in enige landbouw bladen, waaronder het ZLM-blad, een artikel verscheen van de hand van de heer J.J. Speelziek. De heer Speelziek is voorzitter van de af deling Bijenteelt van het Landbouwschap. In het bewuwste artikel ver geleek de heer Speelziek de opbrengstcijfers van percelen veldbonen mét en zonder bijen. De cijfers bevestigden de heersende opvatting dat plaatsing van bijenvolken op veldbonen voor de teler aantrekke lijk is. Toch mag men op basis van een der gelijk onderzoek, niet konkluderen dat mét bijen 10, 20 of zelfs 30% hogere opbrengsten gehaald kunnen worden. Hiervoor mist het onderzoek de noodzakelijke wetenschappelijke grondslag. Epn goede bestuiving en vruchtzetting is van meerdere fakto- ren afhankelijk. Om er enkele te noe men; het ras, de bodemgesteldheid, het weer en de aanwezigheid van an dere bestuivende insekten. In het ver leden zijn er in Engeland en Amerika wel onderzoekingen gedaan naar de waarde van bijenvolken op veldbo nen, maar het betrof hier rassen die inmiddels uit de roulatie zijn geno men. Ook groeide het gewas soms on der andere klimatologische omstandigheden dan bij ons. Pas komende zomer zal het landelijk proefstation voor de insektenbestui- ving en bijenhouderij, de Ambrosius- hoeve in Hilvarenbeek, met gangbare rassen bestuivingsproeven gaan doen. Tot de resultaten van die proeven be kend zijn, moeten we het doen met meningen en indrukken. Om meer ze kerheid te verkrijgen betreffende het goede verloop van het bestuivingspro- ces van veldbonen is het aan te beve len bijenvolken in te zetten. Vertaald naar de praktijk zou dat het volgen de advies in kunnen houden: - voor kleine percelen en percelen die in een relatief insektenrijke omgeving liggen (b.v. aan een bosrand of tegen stedelijke bebouwing 1 volk per ha. - voor grotere percelen en zeker voor percelen midden in de polder 2 vol ken per ha. Bijen niet te vroeg plaatsen Bijen zijn in sommige opzichten eige naardige beestjes. Als ze eenmaal gewend zijn om op een bepaald bloemetje te vliegen, dan blij ven ze dat doen tot alle bloemetjes van dat soort uitgebloeid zijn. En dat doen ze ook als er dichter bij de kast een ander bloemetje staat met nóg zoetere nektar. Bijen zijn "bloem- vast" en tot op zekere hoogte ook plaatsvast en tijdvast. Met dit gege ven moeten we rekening houden als we bijen op een gewas plaatsen. Wanneer we bijen neerzetten voordat de bloei van het gewas begint, dwin gen we ze in feite om naar voedsel te gaan zoeken. Als ze dan een dracht vinden, blijven ze daarop vliegen. Die dracht kunnen de bloeiende linden op het dorpsplein zijn, maar ook het per ceel veldbonen van de buurman dat net even eerder in bloei is gekomen. U heeft dan de bijenkasten (en betaalt daarvoor) en de buurman de bijen. Een goed uitgangspunt om dit pro bleem te voorkomen is de volken pas Ganzen grazen graag gras. Nederland is daarom voor hen 's winters een luilekkerland en in toenemende aantallen weten de dieren dit "ta feltje dekje" te vinden. Vooral in de weidegebieden derven de boeren daardoor inkomsten. De overheid vergoedt weliswaar deze verliezen maar de vaststelling van de schade is gebaseerd op ervaring en natte vingerwerk. Drs. G.W.T.A. Groot Bruinderink ontwikkelde een me thode om de schade te schatten die de ganzen de boeren berokkenen. Op 27 januari promoveerde hij aan de Landbouwuniversiteit op dit onderzoek, getiteld; "wilde ganzen en kuituurgrasland in Nederland". Jaarlijks krijgt Nederland van herfst tot voorjaar een invasie uit het hoge noorden te verwerken. Zo'n 600.000 ganzen zakken af om gedurende het winterhalfjaar in ons land voor kor tere of langere tijd hun kostje bij el kaar te scharrelen. Dat gebeurt met name in het Waddengebied, Fries land, Zeeland, de IJsselmeerpolders en rondom de grote rivieren. De vo gels blijken zich in Nederland thuis te voelen; in ongeveer twintig jaar tijd is het aantal (tijdelijke) overwinte raars verzesvoudigd. Tijdens hun verblijf doen de ganzen zich voor een belangrijk deel tegoed aan gras op de weilanden of aan win tergranen op de akkers. Boeren on dervinden daarvan schade maar of de gedupeerden nu in het groeiseizoen werkelijk wat merken van de ganzen- begrazing gedurende het improduktie- ve winterseizoen, was nog nooit wetenschappelijk vastgesteld. Welis waar vergoedt de overheid sinds 1974 door ganzen aangerichte schade, maar de vaststelling van die schade is gebaseerd op ervaring en natte vinger werk en gaat uit van een aantal nooit bewezen aannames. Bovendien kent elke provincie z'n eigen methode om het verlies voor de boer te bepalen. Geert Groot Bruinderink was voor het "Centrum voor agrobiologisch onderzoek" (CABO) vier jaar in de weer om te onderzoeken wat de gan zen op de graslanden nu werkelijk voor de neus van de boer wegkapen. Potentiële schadeposten zijn er volop: het verlies aan gras, groeivertraging door het wegvallen van bladopper vlak, het aanstampen van de bodem en tot slot, een snellere vëronkruiding van de grasmat. Het enige dat de gan zen daar ten positieve tegenover kun nen stellen is hun mest. Het onderzoek spitste zich toe op wei- debedrijven in Friesland. De specifie ke invloed van elke ganzensoort apart (zes soorten komen in grote aantallen voor) werd niet onder de loupe geno men omdat de boeren in de praktijk toch te maken krijgen met verschillen- Volgens onderzoek zou het (in samenspraak met boeren) instellen van rustgebieden voor ganzen de omliggende terreinen van schade kunnen vrijwaren. de soorten die het allemaal op het gras gemunt hebben. De promovendus bestudeerde het effekt van de totale ganzenbegrazing en hij zocht naar een betrouwbare schatter voor het op- brengstverlies. Om de effekten van de ganzenvraat vast te stellen werden in weilanden stukken grond met palen en draad zo afgescheiden dat de ganzen daar niet konden komen. Van deze gansvrije stukjes konden de grasopbrengst, de kwaliteit van het gras en de bodemsi tuatie worden vergeleken met de wel begraasde percelen. Het bleek dat voor het opbrengstverlies van de boer met name ganzenbezoek in het voor jaar bepalend is. De ganzen doen zich dan tegoed aan het frisse jonge gras om reserves op te bouwen voor het broedseizoen in het barre noorden. Voor de boer is dit geen pretje: z'n wintervoorraden raken op en de eer ste snede gras is een welkome aanvul ling. De ganzen hebben daar wat vanaf geknabbeld en door het verlies aan bladeren treedt bovendien een vermindering van de groeisnelheid op. te plaatsen als 10% van de bloemen geopend is. De bijen zullen dan vlak bij de kast iets van hun gading vin den en hebben weinig reden om ver der te zoeken. Spuitschade niet nodig Veel imkers én landbouwers zijn bang dat bijenvolken schade oplopen als gevolg van bespuitingen. De ervarin gen van de laatste jaren leren dat schade niet nodig is als de volgende punten in acht worden genomen: a. De kasten pas plaatsen als de bloei begonnen is. De bestrijding van de bladrandkever is dan achter de rug en de bijen blijven hoofdzakelijk binnen het perceel. b. Zwarte bonenluis en bladluis bestrijden met Pirimor. Tegen choco- ladevlekkenziekte spuiten met Roni- lan. Deze middelen zijn niet schadelijk voor de bijen. De kasten hoeven ook niet afgesloten te worden. Walcherse imkers vragen huurprijs Voor de plaatsing van bijenvolken op veldbonen wordt dit jaar door de Walcherse imkers een vergoeding ge vraagd van ƒ30,per volk voor de gehele bloeiperiode (inkl. transport). De vergoeding moet gezien worden als een bijdrage in de exploitatie kosten van de volken (zie "Bijenhou derij niet rendabel"). Als u voor dit jaar bijenvolken wilt reserveren, kan dat nu al. Ook hier geldt; die het eerst komt, het eerst maalt. Ondergetekende is voor Walcheren aangesteld als kontaktpersoon voor het verkrijgen van bestuivingsvolken. Niet alleen de veldbonen, maar ook voor het fruit en andere gewassen. P. de Meester Poppendamseweg 3 4364 SL Grijpskerke 01180-16966 Hoe later in het voorjaar de begrazing optreedt hoe ernstiger de schade. Ook is de winter van belang. Na strenge winters is het opbrengstverlies gerin ger omdat ook niet begraasde weilan den er dan beroerd aan toe zijn. In de loop der jaren is de overheid steeds meer geld uit gaan geven aan boeren die schade hebben geleden als gevolg van ganzenvraat. In 1984 bij na twee miljoen gulden tegen één mil joen in 1981. Mogelijk is een hoger ganzenaantal debet aan deze toename maar volgens Groot Bruinderink zijn ook steeds meer boeren, attent ge maakt op de schadeuitkering, er toe overgegaan hun opbrengstverliezen te deklareren. Volgens de promovendus is het financiële verlies dat de boer, nu wetenschappelijk bewezen, lijdt zeker niet het enige probleem. Er bestaat volgens hem een hoop irrita tie over "die beesten die maar op het land lopen", en meningen als "daar werk ik niet voor" blijken niet van de lucht. In principe zouden de boeren kunnen overgaan tot verjaging van de ganzen maar dat is duur en het zet uiteinde lijk weinig zoden aan de dijk omdat de dieren dan bij de buurman terecht komen. Bejaging van de vogels (drie van de belangrijkste soorten mogen bejaagd worden, zij het maar enkele maanden en gedurende een beperkt deel van de dag) is nog steeds toege staan hoewel Nederland zich middels een aantal internationale verdragen verplicht heeft om de ganzen een win ters onderdak te bieden. De overheid gaat er echter vanuit dat zo'n gering aantal wordt afgeschoten dat ook de schade, veroorzaakt door de bejaag- bare soorten, wordt vergoed. Verruiming van de jachtmogelijkhe- den zoals soms in agrarische kringen wordt bepleit, is volgens Groot Bruin derink niet de oplossing. Hij pleit voor het instellen van rustgebieden, in samenspraak met de boeren en met het handhaven van goede financiële regelingen. Daar zouden de dieren naar hartelust mogen grazen, waar door omliggende terreinen worden ontlast. Bovendien hoopt de onder zoeker dat in deze gebieden geëxpe rimenteerd kan worden met maatregelen om de schade te beper ken. Zo zou de door ganzenvraat op tredende groeivertraging mogelijk kunnen worden beperkt door een ex tra mestgift in het vroege voorjaar. Maar alles in overleg: "want als je zoekt naar oplossingen, dan hebben we de boeren hard nodig". uit W.U.B. In Nederland zijn er ongeveer 12.000 bijenhouders met in totaal zo'n 100.000 volken. Voor het overgrote deel van de imkers zijn bijen een vorm van vrijetijdsbeste ding, de honingproduktie is mee genomen Een minderheid verhuurt volken voor de bestuiving van landbouw gewassen. De echte professionele bijenhouderij is in Nederland nooit van de grond gekomen. Im kers met meer dan 100 volken heb ben bijna altijd nog een andere baan waar zij inkomen uit ver werven. Binnen de land- en tuinbouw wordt er gezocht naar alternatie ven voor teruglopende inkomsten. In dit blad zijn al een aantal initi atieven de revue gepasseerd. De geitenhouderij, de teelt van meer vallen, de produktie van wormen- mest, etc. De uitkomsten van de studie zijn niet positief. In alle situaties is er sprake van een verliesgevende ak- tiviteit. De onderzoeker konklu- deert zelfs dat bijenhouderij op de bewuste bedrijven slechts mogelijk is doordat er andere inkomsten zijn waaruit de imker Wordt "gesponsord". Een paar opvallende cijfers: In de glastuinbouw wordt er voor het huren van een bestuivingsvolk voor een periode van 3 weken een richtprijs van ƒ60,gehanteerd. Uit de kosten-baten analyse blijkt dat de vergoeding eigenlijk ƒ158,zou moeten zijn. Dan pas krijgt de bijenhouder zijn arbeid voldoende betaald. Het bedrijf onder b. (honingpro duktie en verhuur fruit) is al even min een toonbeeld van winstgevend ondernemersschap. De inkomsten uit de verhuur zijn Voor een fruitteler is het huren van volken veel goedkoper dan het zelf houden van bijenvolken. Zou de bijenhouderij niet een in teressante mogelijkheid voor een nevenbedrijf zijn? Tenslotte is de vraag naar Nederlandse honing groter dan het aanbod en in de vakbladen treffen we regelmatig artikelen aan waaruit blijkt dat er bijna jaarlijks een tekort is aan bestuivingsvolken. Voor het eerst is de bijenhouderij in Nederland onderworpen aan een rentabiliteitsstudie. Dick Mar- kesteijn, student aan de HLS in Dordrecht, rekende in overleg met het Konsulentschap voor de Insek- tenbestuiving en Bijenhouderij een drie-tal praktijksituaties door. Het onderzoek betrof de volgende be- drijfstypen: a. verhuur van bijen voor bestui ving in de glastuinbouw; b. honingproduktie en verhuur van bestuivingsvolken in de fruitteelt; c. bijenhouderij gericht op zelf voorziening (fruitteelt en tuinderij). zeker, maar de honingopbrengst is erg afhankelijk van het weer cr> de drachtsomstandigheden In de studie is er gerekend met een gemiddelde honingopbrengst van 18 kilo per jaar. Onder Nederland se omstandigheden is dat al heel wat. Om renderend te zijn zou er in dit bedrijf jaarlijks per volk maar liefst 40 kilo honing gepro duceerd moeten worden! De fruitteler tenslotte die zijn ei gen bestuivingsvolken onder houdt, moet dit doen omdat hij het imkeren een prachtige hobby vindt. Als bedrijfs-ekonomische motieven meespelen, zit hij geheel op het verkeerde spoor. De exploitatie-kosten van bijenvolken bij zelfvoorziening bedragen vol gens het onderzoek ongeveer ƒ200,Volken huren is dus nog al wat goedkoper. Bron: "De haalbaarheid van pro fessionele Bijenhouderij" D. Markesteijn HLS Dodrecht, febr. 1986 Vrijdag 30 januari 1987 17

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1987 | | pagina 17