De maand februari op het
Zuid-westelijk Veebedrijf
Rundveehouderij
Schapenhouderij
Varkenshouderij
Pluimveehouderij
Bemest Uw grasland goed!
We weten allemaal dat het belangrijk
is om een zo hoog mogelijke op
brengst van ons grasland te halen. En
dan het liefst met zo laag mogelijke
kosten. Er moet dus gezorgd worden
voor een optimale groei. De groei is
afhankelijk van vele faktoren. Enke
le daarvan zijn een goede ontwate
ring, een tijdige onkruidbestrijding en
natuurlijk een juiste evenwichtige be
mesting.
Vooral de stikstofbemesting heeft een
grote invloed op de opbrengst van het
grasland. Van belang is niet alleen de
hoeveelheid die gegeven wordt, maar
ook het tijdstip van geven. Vooral in
het begin van het groeiseizoen is dit
essentieel. Uit proeven is gebleken dat
het optimaal moment om de eerste
stikstof te geven is als de Tempera-
tuursom (T-som) ligt in het trajekt
180°-280°C. In ons gebied is dit
meestal eind februari - begin maart.
Hoe hoog de T-som is wordt in de
eerste maanden van het jaar in de
landbouwbladen vermeld. Als U een
hoge opbrengst wilt halen van Uw
grasland, zal op tijd begonnen moe
ten worden met het geven van
stikstof. Als de grasgroei begint zal er
ook voedsel voor de plant moeten
zijn. Uiteraard moet de grond wel be
rijdbaar zijn, anders is de schade gro
ter dan het voordeel. Hoeveel stikstof
gegeven wordt is afhankelijk van het
graslandgebruik. Voor een weidesne-
de is 80 kg N/ha voldoende en voor
percelen die bestemd zijn om te maai
en is een gift van 120 kg N per ha ge
noeg. Als in de winter drijfmest is
uitgereden hebt U daarmee ook al
stikstof gegeven. Globaal kan aange
houden worden dat per ton rundvee-
drijfmest uitgereden voor nieuwjaar
een Vi kg N is gegeven en per ton
rundvee-drijfmest uitgereden in ja
nuari/februari 1 kg N beschikbaar
komt. Behalve stikstof zijn ook an
dere voedingselementen zoals fosfaat,
kali en spore-elementen nodig. Zo
kan door een tekort aan fosfaat de be-
ginontwikkeling tegen vallen. Besteed
daarom ook aandacht aan de be
mesting met deze elementen.
Door het intensieve gebruik van ons
grasland komt het, ondanks het regel
matig uitrijden van drijfmest, nog
vaak voor dat de hemestingstoestand
terug loopt. Het is daarom een goe
de zaak om regelmatig, b.v. eens per
5 jaar, een grondonderzoek van Uw
percelen te laten verrichten.
Plannen voor nieuwbouw of
verbouwingen
Hoewel het aantal nieuwe stallen en
verbouwingen nogal wat minder is
dan een aantal jaren geleden, zijn er
ieder jaar weer boeren die plannen
hebben om te bouwen of verbouwen.
Om te voorkomen dat U in het na
jaar, als het vee op stal moet, nog niet
klaar bent, moet U nu met de voor
bereidingen beginnen. Vooral het af
werken van allerlei kleinigheidjes kost
vaak meer tijd dan U denkt. Ook is
er meestal nogal wat tijd nodig voor
prijsopgave door leveranciers en aan
nemers, vergunningen aanvragen en
overleg met bank en/of boekhouder.
Voordat U met bouwen kunt begin
nen moeten zulke zaken goed beke
ken en geregeld zijn. Raadpleeg met
Uw plannen ook eens een deskundi
ge b.v. Uw bedrijfsvoorlichter. Be
denk dat twee vaak meer weten dan
één.
Melkziekte
Door een verkeerde voeding kan na
kortere of langere tijd Uw vee ziek
worden. Een van die voedingsziekte
is melkziekte. Melkziekte treedt over
het algemeen op vrij snel na het kal
ven. Het zijn vooral de oudere, hoog
produktieve dieren die het meest vat
baar zijn. De oorzaak van melkziek
te is een te laag kalkgehalte in het
bloed. Dit wordt veroorzaakt door
het op gang komen van de melkpro-
duktie. Melk onttrekt namelijk een
grote hoeveelheid kalk aan het bloed.
Er zijn verschillende redenen voor het
ontstaan. Allereerst een kalkrijke voe
ding in de droogstand. Hierdoor
wordt het mechanisme om kalk af te
staan extra geremd. Een te vette kon-
ditie bij het afkalven werkt ook ne
gatief. Dit komt doordat de benutting
van kalk meestal slechter is. Boven
dien nemen vette dieren relatief min
der voer op waardoor de kalkopname
uit de darminhoud minder is. Er zijn
nog wel meer redenen te noemen zo
als b.v. een lange droogstand, een te
kort aan vitamine D3 e.d.
Om melkziekte te voorkomen moet U
de kalktoediening aan droogstaande
dieren beperken. Voer ook
droogstaande dieren niet te hard
(rantsoen voor onderhoud 5 liter
melk). Start na het afkalven met een
kalkrijk voer. Verhoog dan ook de
hoeveelheid krachtvoer met 1 kg per
dag tot aan de norm.
Slepende melkziekte
Ook slepende melkziekte is een
voedingsziekte. Het komt voor bij
koeien ongeveer 10-30 dagen na het
afkalven. De verschijnselen van deze
ziekte zijn een daling van de melkpro-
duktie en verminderde eetlust. Voor
al krachtvoer wordt slecht
opgenomen. Ernstig zieke dieren ade
men een acetonlucht uit. De oorzaak
is gelegen in het opnemen van te wei
nig energie uit het rantsoen. Dit kan
komen door een rantsoen met te wei
nig energie en soms door slecht voer
(b.v. natte zure kuil). Het dier krijgt
te weinig energie binnen en tracht
door het afbreken van reservevet de
melkgift in stand te houden. Door in
de droogstand niet te hard te voeren
en na het afkalven een rantsoen met
voldoende energie te verstrekken is
slepende melkziekte grotendeels te
voorkomen.
Slecht geslaagde kuil past daarom niet
bij hoogproduktieve melkkoeien.
Aandacht voor de lammertijd
Over enkele weken begint in de scha
penhouderij de aflamperiode. In veel
gevallen zijn de schapen al bij huis ge
haald, of worden ze begin februari
opgestald. Een stalling met een uit
loop verdient de voorkeur boven een
gesloten stal. Dit om vooral gezond
heidsproblemen te voorkomen. Daar
naast is gebleken dat wanneer de
schapen in het vroege voorjaar uit het
land worden gehouden de grasgroei
eerder op gang komt.
De voeding verdient in deze periode
extra aandacht. Vooral de laatste twee
maanden van de dracht wordt de
ruimte voor de pens kleiner als gevolg
van het groeien van de vrucht. Hier
door kan het schaap minder droge
stof uit ruwvoer opnemen. In deze pe
riode wordt er dan ook een begin ge
maakt met het bijvoeren van een
kleine hoeveelheid krachtvoer. De
hoeveelheid krachtvoer is o.a. afhan
kelijk van de kwaliteit en de soort
ruwvoer. Zo geeft bijvoorbeeld 1,6 kg
matig hooi en 0,4 kg brok voldoende
energie en eiwit aan een ooi in deze
periode. Dieren die voor het aflam-
meren in een te royale konditie of vet
zijn moeten extra in de gaten worden
gehouden. Ze moeten voldoende voer
opnemen daar anders ernstige proble
men kunnen ontstaan (b.v. aceto-
naemie).
Na het aflammeren stijgt de energie
behoefte. Een ooi met 2 lammeren
heeft in de eerste maand 2460 VEM
en 310 gram vre nodig. De ooi is in
staat 2,5 - 3,3 kg droge stof op te ne
men. Een rantsoen bestaande uit goed
voordroogkuil en krachtvoer kan er
als volgt uitzien:
De oudere, hoog produktieve koeien zijn het meest vatbaar voor melkziekte.
norm 2,5 - 3,3 kg drogestof 2460
VEM 310 vre
2,5 kg ds voordroogkuil:
5 kg produkt met 50% drogestof
heeft: 2125 VEM; 312 vre;
350 gram schapenkorrel (0.315 kg ds)
330 VEM; 32 vre;
Totaal 2455 VEM; 355 vre.
Het voordeel van het voeren van een
goede voordroogkuil t.o.v. hooi is dat
men in de le maand na het aflamme
ren gemakkelijker aan de eiwit-norm
kan komen. Een te laag eiwit gehalte
in het rantsoen heeft wat negatieve ge
volgen voor de melkproduktie.
De aflammerperiode is een drukke
tijd en vraagt veel aandacht. Elk lam
dat verloren gaat betekent een ver
mindering van het arbeidsinkomen.
Vaak sterven lammeren door dat ze
te weinig biest kunnen krijgen of te
sterk afkoelen. Een sterfte-percentage
het vervangingspercentage te vermin
deren. Naast een verlaging van de uit
stoot van zeugen is er nog een aantal
faktoren van belang voor een betere
vervanging.
De worpindex wordt gedeeltelijk be
paald door het moment van afvoeren
van zeugen. Uit vergelijking van groe
pen bedrijven blijkt, dat er veel zeu
gen laat geruimd worden. Op een
aantal bedrijven is de gemiddelde tijd
tussen spenen en verkoop meer dan
50 dagen. Door het laat verkopen van
zeugen wordt de worpindex verlaagd.
Opfokzeugen
Om goed en voldoende te kunnen se-
lekteren, zullen er op het bedrijf vol
doende opfokzeugen aanwezig
moeten zijn. Dat wil zeggen dat op
een bedrijf met 100 produktieve zeu
gen er per jaar minimaal 60 opfokzeu
gen van 23 kg of 50 opfokzeugen van
Stikstof toedienen kan in ons gebied zo rond begin maart beginnen, afhanke
lijk van de temperatuursom.
van lüu/o door afkoeling komt nogal
eens voor. Daarom is het belangrijk
dat het lam vrij snel droog gelikt
wordt door de ooi, en snel biest krijgt,
eventueel met behulp van een fles of
in ernstige gevallen met een maagson
de. Op die manier kan men zeker in
de eerste 48 uur na de geboorte veel
lammeren redden van hyperthermie
of tewel onderkoeling.
Vervanging zeugen
Uit gegevens van de TEA-bedrijven
blijkt, dat het uitvalspercentage van
de zeugen op ongeveer 48% ligt. Om
een goed vervangingsbeleid te kunnen
voeren, is het noodzakelijk dat de an
dere faktoren in de bedrijfsvoering
goed zijn. Ook is het van belang de
reden van uitval van de zeugen te we
ten, dan is het mogelijk om meer aan
dacht aan de oorzaak van uitval te
besteden. Het moet mogelijk zijn om
7 maanden nodig zijn. Daar veel aan
gekocht wordt, is het van belang dat
er goede afspraken over levering ge
maakt worden, zoals b.v. regelmati
ge levering van één bedrijf, van goede
opfokzeugjes.
Kontröle
Het blijkt, dat veel zeugen geruimd
worden vanwege vruchtbaarheidspro
blemen zoals berigheid, terugkomers,
lege zeugen. Hierbij kunnen erfelijke-
en milieufaktoren een rol spelen. Om
het aantal verliesdagen te beperken is
het van belang om een goede konse-
quente berigheids- en drachtigheids-
kontröle toe te passen, dat wil zeggen
2x daags op bronst kontróleren.
Gezondheids- en
milieufaktoren
Voorop moet staan dat dieren onder
optimale omstandigheden moeten
kunnen leven, zodat ziekten zo wei
nig mogelijk kans krijgen om toe te
slaan. Toch speelt bij vervanging van
zeugen de gezondheid op het bedrijf
een belangrijke rol. Door verschillen
de gezondheidstechnische oorzaken
moeten zeugen worden vervangen,
waardoor verliesdagen ontstaan. Let
daarom op insleep van ziekte van bui
tenaf. Ook binnen het bedrijf is het
noodzakelijk maatregelen te nemen,
zoals kontröle op o.a. wit-vuilen, be-
renkontröle en ongedierte-bestrijding.
Door een goede kontröle en de aan
wezigheid van voldoende opfokzeu
gen is het mogelijk het aantal
verliesdagen te beperken. Naast een
goed entschema, is het tijdig onder
kennen van vruchtbaarheidsproble
men een mogelijkheid de worpindex
te verhogen. Herken uw zeugen want:
gissen is goedkoop, maar verkeerd
gissen is duur.
Uniformiteit: juiste bepaling
is belangrijk!
Uniformiteit geeft aan in hoeverre een
koppel hennen qua gewicht dicht bij
elkaar liggen. Een maatstaf voor een
goede uniformiteit is dat op 17 weken
leeftijd 80% van de hennen zich moet
bevinden in de gewichtsklasse tussen
10% en -10% van het gemiddeld
gewicht.
Een hen komt pas in produktie, als
ze een minimum lichaamsgewicht
heeft bereikt. Een koppel moet grote
gewichtsverschillen zal dan ook min
der regelmatig in produktie komen en
een lagere top bereiken. Bovendien
wordt het moeilijk om bij zo'n kop
pel effektief een voer- en lichtschema
toe te passen. Een goede uniformiteit
verkleint de kans op zulke problemen
en is dan ook een belangrijk kwali
teitskenmerk van een koppel jonge
hennen.
Hoe bepalen we de uniformiteit?
Hierbij speelt allereerst de vraag hoe
veel dieren we moeten wegen. Vaak
pakt men hierbij een bepaald percen
tage (0,5 - 1,5%) van het koppel, dat
neerkomt op zo'n 50 - 200 dieren.
Toch is dit geen juiste benadering. Bij
het bepalen van de uniformiteit voer
je in feite een steekproef uit. De
grootte van deze steekproef is hierbij
van groter belang dan het percentage
van het koppel. Bij een klein aantal
gewogen dieren is de kans, dat de wer
kelijke uniformiteit (sterk) afwijkt
van de berekende, groter. Om een
enigszins betrouwbaar resultaat te
krijgen, moeten er dan ook minimaal
zo'n 200 dieren gewogen worden.
Daarbij maakt het niet uit, of het gaat
om een koppel van 5000-, of van
20.000 dieren! Vervolgens is het de
vraag, of we de hele kooi moeten we
gen, of een aantal dieren (uit een gro
ter aantal kooien). Het feit, dat we
een steekproef uitvoeren, betekent dat
de dieren ook willekeurig moeten
worden gekozen. Dit is vrijwel onmo
gelijk, als je een aantal dieren uit een
kooi pakt. Immers: de zwaardere,
brutale dieren zitten voorin, de lich
tere dieren zitten achter in de kooi,
waardoor onwillekeurig een selektie
wordt gemaakt.
Het is dan ook het beste om een aan
tal kooien volledig te wegen.
Als de uniformiteit verschillende ke
ren wordt bepaald, dan is het niet no
dig om steeds dezelfde kooien te
pakken. Bij een góed uitgevoerde
steekproef zullen de resultaten gelijk
zijn.
Samengevat: door uit een aantal kooi
en alle dieren individueel te wegen,
waarbij totaal 200 dieren of meer
worden gewogen, krijg je een be
trouwbaar beeld van de uniformiteit
van een koppel.
Ing. Th. Bijzet en Ing. M. Westhuis,
CR Tilburg
Ing. G. Meeuwissen en Irig. D. Pul
len CVP Tilburg
Vrijdag 30 januari 1987
13