Boterbereiding in vroegere tijden Boter is een algemeend bekend spijsvet en is al van zeer oude da tum. De oorsprong ervan verliest zich in de nevelen van de historie. In onze landstreken is boter reeds bekend van voor het begin van on ze jaartelling. In Zuidelijk Azië is dit van nog oudere tijden. In de Bijbel (Statenvertaling) wordt bo ter in tien verschillende teksten vermeld. Als we van boter spreken is dit produkt naar ons taalgebruik bereidt uit koemelk. Boter bereid uit geite- of schapemelk wordt ter ondersteuning aangeduid met de diersoort. a lig, Vertikaal draaiende karn. Deze karn wordt als tuimelkarn aangeduid en werd veel in Zeeland gebruikt. Boter Boter is melkvet in gekonsentreerde vorm. De Nederlandse boter bevat wettelijk minimaal 83% melkvet en maksimaal 16% vocht. In vroegere tijden, toen de bereiding van boter op de boerderij nog algemeen plaatsvond waren deze percentages hiervan nog al verschillend. Men beschikte toen niet over middelen om het percenta ge vet en vocht vast te stellen. In de boter zitten A en D vitaminen. De Ne derlandse koemelk bevat tegenwoor dig gemiddeld ruim 4,-% vet; in het begin van deze eeuw was dit om streeks 3,-%. Enige eigenschappen van melkvet Het vet komt in zeer fijn verdeelde toestand, emulsie genaamd, in de melk voor. De grootte van de vet- deeltjes die als bolletjes voorkomen lopen uiteen van een honderdste tot een duizendste millimeter in door snee. In 1 liter melk zitten dus vele miljoenen vetbolletjes. Een omhulsel rond de vetbolletjes voorkomt dat ze samenvloeien. Het vet is in deze vorm in min of meer vaste toestand. Het melkvet is opgebouwd uit 17 beken de vetzuren die gebonden zijn aan gly cerine. Hiervan zijn zogenaamde verzadigde en onverzadigde vetzuren. Voor de geïnteresseerden vermelden we dat bij de onverzadigde vetzuren ook linolzuur is. Bij stil laten staan van de melk stijgen de vetbolletjes naar boven; het opromen. Dit komt omdat de vetbolletjes in soortelijk ge wicht lichter zijn dan de overige melk- bestanddelen. De roomlaag heeft dan ook een zeer hoog vetgehalte. Boterbereiding In vroeger tijd, tot omstreeks het eind van de vorige eeuw, werd de melk in schalen, aden of vaatwerk weggezet voor het opromen. De roomlaag werd 2 of 3 keer afgeschept met tussenpo zen van omstreeks 12 uur. De melk werd afgeroomd. Het grootste deel dat overbleef was de ondermelk (on derste melk), dit is melk met nog een weinig vet. De room werd in een ton weggezet om te verzuren. De room werd meestal van meerdere melkma- len verzameld. Bij weinig aanwezige melk werd deze zonder ontromen weggezet om te verzuren en vervol gens gekarnd. Omstreeks 1900 kwam de centrifuge of ontromer in op komst. Hiermee werd de melk op de boerderij direkt na de winning ge scheiden in room en vetarme melk die de naam van ondermelk bleef hou den. Met deze mechanische ontro- ming was de ondermelk vers. De ondermelk diende meestal als voed sel voor varkens en kalveren. Reeds vele eeuwen is bekend dat door de room of melk enige tijd in een hefti ge klotsende beweging te brengen bo ter ontstaat. De ton waarin dit proces plaatsvindt is de karn en de bewerking tot boter is het karnen. Het doel van het karnen is de vetbolletjes die in de room aanwezig zijn te verzamelen tot een vaste massa; de boter, die zich ge makkelijk laat scheiden uit het vloei bare produkt, de karnemelk. De overblijvende vloeistof, de gekarnde melk (karnemelk) is een gezuurd pro dukt. Vroeger werd dit plaatselijk ook wel botermelk genoemd. De boerde rij karnen werden vroeger gemaakt van eiken- of grenenhout; in jongere tijd ook van teakhout. De vulling van de karn met room of melk was tot maksimaal 50% van de inhoud. De tijdsduur van het karnen was toen normaal ongeveer 45 minuten. Het kwam evenwel vaak voor dat de karn- tijd langer of korter was. Van 30 liter met 3,-% vet, zoals dat een eeuw geleden gemiddeld was, ver kreeg men omstreeks 6 liter room en 24 liter ondermelk. Na het karnen van de room (het karnsel) ontstond ca. 1 kg boter en 5 liter karnemelk. Bij het ontromen en karnen blijft enig vet achter in respektievelijk de onder- en de karnemelk. Na het karnen volgden nog bewerkingen als wassen, kneden, zouten en opstijven van de boter. Op deze afbeelding is te zien hoe een hond de karn in beweging kan brengen. In het rad loopt de hond en vat telkens een klamp die lang de binnenomtrek overdwars zijn aangebracht. Een dergelijk rad is aanwezig in het Museum Historische Landbouwtechniek te Wageningen. gen zijn al van oude datum. De gete kende afbeeldingen zijn namelijk oorspronkelijk uit het negende deel van de Natuurlijke Historie van Hol land door J. Ie Fran? van Berkhey te Leiden ^gedateerd 1811De andere af gebeelde karntypen dateren uit de vo rige eeuw. Voor een doelmatig gebruik had de stootkarn een aantal tekortkomingen. Het streven naar verbeteringen van het karnproces kreeg resultaat door nieuwe konstruk- ties. In de vorige eeuw kwam er een verscheidenheid van nieuwe vormen en soorten van karnen. Naar de ma nier van beweging kunnen we vanaf die tijd de karnen onderscheiden in: 1. Staande karn met vertikale pols (stootkarn) 2. Staande karn met draaiende pols met slaglijsten 3. Ronddraaiende karn zonder pols (tuimelkarn) 4. Schommelkarn. Verschillende modellen van karnen Een zeer oude inlandse karn is de zo genaamde stootkarn. Dit is een staand vat dat naar boven iets taps toeloopt. In het losse deksel dat uit twee delen bestond was in het midden een ope ning waardoor een stok, de pols, ver tikaal op en neer werd bewogen. Onder aan de pols was een ronde hou ten schijf bevestigd. In deze schijf (de druif genaamd) waren een aantal ron de gaten. De pols werd telkens uit het karnsel getrokken en vervolgens naar beneden gestoten. Daar dit ongeveer 70 a 80 keer per minuut plaatsvond gaf dit nogal lawaai. Het vertikaal be wegen van de pols was eertijds hand kracht. Men heeft in vroegere tijden verschillende manieren en konstruk- ties uitgedacht en gemaakt om deze arbeid gemakkelijker en aangenamer te maken. Op de afbeeldingen die op deze pagina zijn afgedrukt komt die vindingrijkheid tot uiting. Voor aan drijving van de pols werd ook wel ge bruik gemaakt van dierlijke kracht. Dit middels een karnmolen, getrok ken door een paard en door het lo pen van een hond in een rad. Op de afbeeldingen komen verschillende manieren voor het bewegen van de vertikale pols tot uiting. Deze vindin- Bij een karnmolen was het een paard die voor de kracht zorgde voor het op en neerbewegen van de pols. Het paard liep in een cirkelvormig molenpad. Door horizontale en vertikale kammen werd een rondgaande beweging over gebracht in een vertikale beweging. Een paardekarn is aanwezig in het Open luchtmuseum te Arnhem (foto openluchtmuseum Arnhem). Naar de wijze van het in beweging brengen van de pols werd deze karn als romp- of slingerkarn aangeduid. De hefboom werd op en neer bewogen. Op de linkerhelft van deze afbeelding zijn onderdelen van de stootkarn getekend namelijk de pols met van onderen de druif en in het midden het deksel van de karn. Daaronder is de druif in bovenaanzicht getekend. In Zeeland, waar de bereiding van bo ter op de boerderij zich gehandhaafd heeft tot 1940, dit in tegenstelling tot overig Nederland, was in deze eeuw dé tuimelkarn populair. Botergebreken Voor de tijd dat er zuivelfabrieken waren werd de boter op de boerderij en bereid uit rauwe room. Daar de per dag verzamelde hoeveelheid room in de regel te gering was om dagelijks te karnen werd de room van enige da gen verzameld tot er voldoende hoe veelheid was om te karnen. De room werd op een koele plaats bewaard en tijdens de bewaartijd was hij uit zich zelf zuur geworden. Gemeten naar de normen van de tegenwoordige tijd was de op deze wijze verkregen boter vaak minder goed en soms slecht van smaak en geur. De houdbaarheid liet ook dikwijls te wensen over. Voorko mende geur- en smaakafwijkingen waren, naar de uitdrukkingen van toen, onder anderen: zuur, zout, sterk, ranzig, kazig, geil, spekkig, waterig, metaal- en voersmaak. Dit laatste gebrek ont stond onder anderen door voedermid delen als bietekoppen en bieteblad en look (wilde ui) welke plant voorkwam op sommige percelen weiland, voor namelijk op dijken. Voorkomende gebreken aan uiterlijk waren onder anderen: nat, bont, stre- perig, dof, brokkelig, slap, schimme lig, kruimelig. In deze tijd hebben we nagenoeg geen weet meer van de genoemde vroeger voorkomende gebreken. Dergelijke boter zou heden ten dage onverkoop baar zijn. De oorzaak van deze afwij kingen was voor een groot gedeelte het gevolg van wejnig beschikbare hulpmiddelen, soms door te kleine hoeveelheden, ondoelmatig mate riaal, minder goede vakkennis en vooral ook door minder deugdelijk water. De kwaliteit van het beschik bare water voor het wassen van de bo ter en voor het reinigen van het materiaal liet vroeger nogal eens te Staande karn met vertikaal draaien de pols. Aan deze pols zit uiteraard geen druif maar slaglij sten. Ronddraaiende karn. In deze horizontale bewegende karn zijn geen pols of slaglijsten aanwezig. De laatste tientallen jaren wordt er een nieuwe bereidingswijze van boter toegepast. Hierbij wordt de room of melk in een kontinu proces tot boter verwerkt. Dit komt tot.stand door de room of melk te voeren door een ma chine met een zeer snel draaiend me chanisme. Het is een snelle methode. Deze zogenaamde kontinu-bereiding van boter is in ons land al vrij alge meen. Naast het voordeel van een korte bewerkingstijd is er voor deze apparatuur maar weinig ruimte no dig. Het levert een uniform kwali- teitsprodukt. Ing. J.H. Lantinga wensen over. De algemene voorzie ning van waterleiding op het platte land dateert immers pas van na 1950. Uiteraard was in bedoelde tijd niet al le boter in grote mate behept met één of meer van genoemde afwijkingen. Voortschrijdende ontwikkelingen Vanaf het eind van de vorige eeuw kwam de fabrieksmatige verwerking van de melk tot ontwikkeling. In het begin ervan waren vele van deze fa brieken maar klein van omvang. Bij sommige fabrieken was toen de jaar lijkse melkaanvoer minder dan een half miljoen kilogram. Spoedig kwam een schaalvergroting die in de loop van de tijd geleidelijk doorging. De fabrieksmatige boterbereiding levert een uniformer en kwalitatief veel be tere boter. Dit werd mogelijk door o.a. betere apparatuur, meer technische hulp middelen en veel betere beroepsma tige vakkennis. Door de grotere hoeveelheden te karnen grondstof kwamen er karnen met meer inhoud. Op de duur waren er fabrieken die een karn hadden met een inhoudsmaat van omstreeks 6.000 liter. Het mate riaal van de karn was als regel van teakhout. Na 1950 kwam de roest vrijstalen karn geleidelijk meer in gebruik.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1986 | | pagina 33