Zijn glas- en vollegrondsgroenten op één bedrijf verenigbaar? Chrysant moet zelf afweerstoffen gaan maken Rassenbericht spruitkool 1986 verschenen Het Barendrechtse bedrijf stype onder de loep Organisatie Perspektieven Gemengd Bedrijfsopzet Plant krijgt eigenschap van bakterie Sommige groentetelers hebben een bedrijfstype met zowel teel ten onder glas als in de volle grond. De oppervlakte van het bedrijf, het aantal kavels, per soonlijke interesse voor meerdere teelten, risikospreiding en ont wikkelingen in het verleden, spe len hierbij een rol. Van belang is evenwel de vraag of de gekozen bedrijfsopzet voor de tuinder in de toekomst voldoende waarbor gen biedt voor een aanvaardbaar inkomen. Daarover gaat dit artikel. Uit het LEI-onderzoek en uit praktijkervaringen valt op te maken dat er wel gemengde bedrijven zijn die teelt en arbeid zodanig plannen dat glas- en vol- legrondsteelten elkaar goed aanvullen Op de Zuidhollandse eilanden komt het bedrijfstype met een kombinatie van glas- en vollegrondsteelten in ruime mate voor. Men heeft dit type bedrijf de naam Barendrechts be drijfstype gegeven. Deze naam herbergt een bedrijfstype met een grote verscheidenheid aan toch gelijksoortige bedrijven. De verscheidenheid uit zich enerzijds in de verhouding glas/vollegrond en anderzijds in het aantal en in het soort teelten. knelpunt op. Als daarbij nog komt dat de perce len vollegrond niet alle direkt aan het glasperceel grenzen, dan levert dit ekstra afstemproblemen op (rij tijden, kommunikatie)? Opvallend is dat er in dergelijke si tuaties in de kas veelal geen gebruik gemaakt wordt van klimaatregelings- apparatuur. Als dan nagenoeg koud geteeld wordt, zijn klimaat problemen (ziekten, produktkwali- teit) moeilijk te voorkomen. Door de genoemde opzet ontstaan er regelmatig arbeidspieken, waarbij dan los - en veelal minder ervaren personeel - moet worden ingescha keld. Bovendien komt het dan regel matig voor dat teelthandelingen niet op tijd gebeuren. Een dergelijke werkdruk doet meestal ook geen goed aan de kwaliteit van het produkt. Als bij de bedrijfsopzet is gekozen voor een gemengd bedrijf, met een grote verscheidenheid aan teelten, vergt dit van de teler een groot orga nisatievermogen. Hij (of zij) dient eigenlijk een schaap met vijf poten te zijn. Hij (of zij) dient zowel de teel ten in de vollegrond als onder glas te plannen, de arbeidsbehoefte in te schatten en tijdig te organiseren. Ui teraard dient hij (of zij) de vakken nis te hebben voor het telen en ver werken van een groot aantal teelten. Voor de goede orde zou er tevens een ingewikkelde registratie van teelt- en produktiegegevens moeten plaatsvinden. Om tot dit alles optimaal in staat te zijn is een goede scholing - minimaal middelbare tuinbouwschool - gekop peld aan het hebben van 'zeer groene vingers' eigenlijk onontbeerlijk. He laas blijken lang niet alle tuinders met een gemengd bedrijfstype aan genoemde (basis)voorwaarden te voldoen. De indruk bestaat dan ook dat het voor veel telers moeilijk is om een 'kombinatiebedrijf' opti maal te leiden. Uit het genoemde LEI-onderzoek en uit ervaringen in de praktijk blijkt echter, dat er toch gemengde bedrij ven zijn die jaarlijks tot goede be drijfsresultaten komen. Blijkbaar weten deze bedrijven hun teelten en arbeid dusdanig te plannen, dat de glas- en vollegrondsteelten elkaar goed aanvullen. Wel valt daarbij vaak op, dat er op deze bedrijven een zeker specialisatie in gewassen bestaat. Soms teelt men in de vollegrond dezelfde gewassen als onder glas, bijvoorbeeld Chinese kool, sla, andijvie, ijsbergsla, bloemkool, bleekselderij, selderij of peterselie. Tevens bestaat er daarbij soms de situatie dat er bij het aanwe zig zijn van meerdere bedrijfshoof- den, danwel medewerkers, de één zich specialiseert in de glasteelten en de ander in de vollegrondsteelten. Hierdoor kunnen de knelpunten bij dit bedrijfstype worden verlicht en soms zelfs duidelijk positief uit werken. Kortom: volop diskussiestof waar de telers vooral onderling, in gesprek ken van kollega tot kollega, mee aan het werk kunnen, zonodig van ad vies gediend door de voorlichting. B. Bayense, J.G.M. Hendriks en E. v.d. Ven, CAT Barendrecht Op IJsselmonde (maar zoals reeds gesteld ook in andere delen van Ne derland) komt een tuinbouwbe drijfstype voor dat zich kenmerkt door het hebben van een grotere of kleinere oppervlak aan kassen en een soortgelijk oppervlak aan volle grond. Zo treft men eenmansbedrij ven aan van 2.5 ha vollegrond en 3000 m2 glas. Daarnaast zijn er ook bedrijven met 1 ha glas en meerdere hektaren vollegrond, waarop dan ui teraard meerdere arbeidskrachten werkzaam zijn. Op de bedrijven met weinig glas maakt men nagenoeg geen gebruik van verwarming. Op de grotere be drijven komen evenwel hetelucht en buisverwarming voor, zij het dat de ze verwarming vaak beperkt wordt gebruikt. Het Barendrechtse bedrijfstype staat de laatste tijd meer ter diskussie. Die diskussie richt zich zowel op de kombinatie van vollegrond en glas, als op het aantal teelten dat in beide takken bedreven wordt. Naast de grote teelten als komkommer, wit lof, spruiten, bloemkool en (ijsberg-) sla komt er ook een veelheid van kleine gewassen voor. Soepgroen ten, veldsla, kroten, radijs, bonen, andijvie en Chinese kool zijn de be kendste. Maar namen van nieuwe gewassen als paksai, broccoli, kou seband, cherrytomaat, Surinaamse peper, krulandijvie, roodlof en rode sla raken steeds meer ingeburgerd. Sommige teelten worden zowel on der glas als in de vollegrond geteeld zoals Chinese kool, (ijsberg-)sla, paksoi, andijvie en bloemkool. De reden dat dit gemengde be drijfstype de laatste tijd meer ter dis kussie staat is deels een gevolg van de grotere specialisatie die zich zo wel in de glastuinbouw als in de vol- legrondstuinbouw voltrekt. Hier door valt het gemengde type, door de veelheid aan gewassen, op. Een andere oorzaak is gelegen in een LEI-onderzoek, dat in 1983 en 1984 door stagiaires op dit bedrijfstype is uitgevoerd en op het LEI is bewerkt. Er zijn daaruit een aantal interessan te gegevens uit naar voren gekomen. Bovendien kwamen er knelpunten aan het licht. Een tuinder die zijn aandacht steeds over twee takken moet verdelen, te weten glas- en vollegrondsgroenten, ervaart regelmatig dat de teelt onder glas aandacht verlangt op een mo ment dat het in de vollegrond ook druk is. Dit levert een aandachts- Vrijdag 5 december 1986 Voordat een chrysant bloeiend staat te pronken hebben veel insekten de plant belaagd. De boosdoeners worden dan ook bestreden met in- sekticiden. Aan het gebruik van deze bestrijdingsmiddelen kleven be zwaren. Er zijn risiko's voor mens en milieu, maar ook blijkt steeds weer dat schadelijke insekten ongevoelig worden voor de insektici- den. Onderzoek op drie Wageningse DLO-instituten richt zich op biologische bestrijding van plaaginsekten. Medewerkers van de stichting ITAL, het instituut voor Veredeling van Tuinbouwgewassen (IVT) en het In stituut voor Planteziektekundig On derzoek (IPO) proberen chrysanten zover te krijgen dat ze zelf afweer middelen, 'toxinen', tegen plaagin sekten gaan maken. Met behulp van genetische manipulatie zal de eigen schap om een insekttoxine te kunnen maken van de bakterie Bacillus thu- ringiensis worden overgebracht naar de chrysant. 'Het gaat erom de chrysant zó te ver anderen dat schadelijke insekten zich er niet op kunnen voeden of vermenigvuldigen', vertelt ITAL- medewerker dr.ir. Bert Visser. Het idee om genetische manipulatie te gebruiken bij de resistentie- veredeling van chrysanten werd ge boren op het IVT. Kontakten met onderzoekers die kennis hebben van biologische insekticiden waren snel gelegd. Visser en zijn ITAL- kollega's hebben de afgelopen jaren onderzoek verricht naar de eigen schappen van de bakterie Bacillus thuringiensis. Deze mikro- organismen blijken specifieke toxi nen tegen een groot aantal insekten te maken. 'Met deze kennis', ver volgt Bert Visser, 'zijn we op zoek gegaan naar praktische toepas singsmogelijkheden'. In sa menspraak met IVT en IPO kwam de chrysantenteelt uit de bus. Veel schadelijke insekten doen zich te goed aan deze plant. De chrysant is na de roos het belang rijkste siergewas voor de Nederland se glastuinbouw. Vorig jaar steeg de produktiewaarde van chrysanten tot bijna een half miljard gulden. Om een verantwoord produkt op de markt te kunnen brengen is een in tensieve gewasbescherming nodig. Een aantal importlanden weigert momenteel chrysanten met slechts minimale sporen van insektenvraat. Gewasbescherming Voor de bestrijding van plaaginsek ten in chrysaotenkassen kunnen wel vier bespuitingen per week nodig zijn. Hiervoor worden breedwerken- de insekticiden gebruikt. Vooral de mineervlieg laat zich moeilijk bestrijden. Deze insekten bevinden zich in de planten of voeden zich met plantesap. Daardoor zijn ze slecht bereikbaar voor bestrij dingsmiddelen. 'Uit de meer dan duizend verschil lende stammen van Bacilius thurin giensis hebben we er op het ITAL vier geselekteerd die een sterk toxine tegen de rups van de Floridamot ma ken', aldus Bert Visser. 'We richten ons op de bestrijding van die mot, maar het is zeker niet uitgesloten dat andere plaaginsekten door hetzelfde toxine ook onderdrukt zullen worden'. Toxine in elke cel De onderzoekers hebben chrysanten voor ogen die resultaat zijn tegen be paalde insekten. De motresistentie waaraan nu gewerkt wordt is een eerste stap. Bij deze veredeling blij ven alle andere eigenschappen van de planten wat ze waren: de lengte van de bloemsteel, de kleuren van de bloemen en de trosgrootte. Aan de plant wordt de eigenschap toege voegd om een biologisch insekticide zelf te maken. Alle cellen van de 'nieuwe' chrysant zullen deze eigen schap bezitten. Dus waar de larve van het insekt haar slag ook wil slaan, in stengel, blad of bloem, overal zal het toxine op haar wachten. In Nederland waakt de 'ad-hoc Commissie recombinanLDNA' over de veiligheid van onderzoek naar ge netische manipulatie. Alle proefne mingen met gemanipuleerde planten of bakteriën worden door deze kom missie vooraf op mogelijke risiko's getoetst. (Tekst: Willem Jan Boot). Wageningse onderzoekers laten de chrysant zelf afweerstoffen maken. Het spruitkoolareaal in Nederland schommelde de laatste jaren rond de 6.000 ha. In 1986 bedraagt het areaal circa 6.300 ha. Dit is een toename van ongeveer 3% t.o.v. vorig jaar. Hier bij is de belangstelling voor de vroe ge teelt toegenomen als gevolg van o.a. het bevriezen van de late teelt in februari. Daarnaast neemt bij de nor male teelt de belangstelling om vroe ger te zaaien toe. De late teelt voor oogst na de jaarwis seling vindt hoofdzakelijk plaats in het zuidwesten van ons land. Dit ge bied vormt tevens het belangrijkste teeltgebied met ruim 60% van het are aal. Noord-Brabant blijft nog een goede tweede met circa 15% van het areaal. Toch loopt de belangstelling hier de laatste jaren terug. Thans wordt ongeveer 90% van de spruiten machinaal geoogst. Voor het machinaal oogsten moeten de rassen naast een cilindrische spruitzetting ook een goede stevigheid hebben, om dat in een gewas met veel schuinhan- gende of liggende planten de plukprestatie sterk kan dalen. Een ci lindrische spruitzetting is voor eenma lige oogst zeer gewenst. De aanbevolen rassen hebben bij de nor maal geldende plantafstanden alleen een cilindrische spruitzetting. Een ander belangrijk punt voor de machinale pluk is de zogenaamde "standing ability". Een snel verslij tend gewas heeft een te kort optimaal oogsttrajekt, terwijl een ras met een lange "standing ability" gedurende een langere periode geplukt kan wor den zonder kwalitatief minder te worden. Om een nog gelijkmatiger spruitzet ting te verkrijgen is het vooral bij de vroege en de middenvroege teelt ge wenst om de planten vier tot acht we ken, afhankelijk van het tijdstip, voor de gewenste oogsttijd te toppen. Na 1 januari kunnen zich bij eenma lige pluk veel moeilijkheden voor doen. De onderste spruiten kunnen dan vrij veel "sleet" en vorstschade gaan vertonen. Soms kan door de vorst, zoals begin 1985 en 1986 gebeurd is, de totale oogst verloren gaan. Om na de jaar wisseling het risiko van kwaliteitsach teruitgang en het vorstrisiko uit te sluiten kan men spruiten aan de stam bewaren. Hiertoe worden ontblader de stammen bij -1°C in ijs bewaard of bij 1°C in de zogenaamde CA- bewaring. Dit is een bewaarmethode met een verhoogd of konstant C02-gehalte in de cel. Door voor Kerst mis de stammen in de koelcel op te slaan, kan men zelfs nog in maart sprui ten afleveren van goede kwaliteit met een relatief hoge produktie t.o.v. delate rassen. De kostprijs voor deze be waarmethode is echter zeer hoog. Dit rassenbericht, waarin tevens een over zicht van de beschrijvingen per ras is opgenomen, is verkrijgbaar bij het PAGV te Lelystad. 17

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1986 | | pagina 17