Met ruwvoerbalans naar goede verdeling van ruwvoer over veestapel Koeien rantsoeneren zichzelf bij automatische ruwvoedering Te weinig gebruik van maisbank? Nitraatvergiftiging dreigt Tabel 1. Faktor voor het omrekenen tot grootvee-eenheden (gve) De kwaliteit van de voordroogkuilen laat zich dit jaar zeer 'zonnig' aanzien. Verschillende kuilen kregen het predikaat uitmuntend. De gemiddelde kwaliteit van de voorjaarskuilen is zeer goed, namelijk 850 VEM en 140 vre. Op een aantal bedrijven zal de ruwvoervoor- raad echter een knelpunt zijn. De verschillen in ruwvoedervoorraad van bedrijf tot bedrijf zijn groot. Ze variëren van 'zeer krap' tot 'ruim'. Nu is het een gunstig moment deze voorraad op te nemen en zonodig voor aanvulling te zorgen. Tevens kan een plan worden opgesteld om de aanwezige hoe veelheid over de veestapel te verdelen. Hoeveel ruwvoer is nodig? De benodigde hoeveelheid ruwvoer kan men berekenen door het opstel len van een ruwvoederbalans. Dus: eerst het aantal staldagen per dier soort vaststellen; daarna met tabel 1 alle dieren omrekenen op grootvee- eenheden (gve); vervolgens het aan tal gve-staldagen berekenen (gve grootvee-eènheid). De berekening van het aantal gve- staldagen is in tabel 2 uitgevoerd voor een bedrijf met 60 melkkoeien met bijbehorend jongvee. Uit de be rekening blijkt dat voor dit bedrijf aan ruwvoer 118.900 kg droge stof (ds) nodig is. Hierbij is uitgegaan van 9 kg ds per gve-staldag. Struktuurwaarde Voor een goede penswerking en voor het op peil houden van het vetgehal te van de melk moet het rantsoen voldoende struktuurhoudend mate riaal bevatten. Voedermiddelen, die een hoog ruwe celstofgehalte hebben en veel langvezelige bestanddelen be vatten (langer dan 1 cm), hebben een hoge struktuurwaarde. Voederstoor nissen worden meestal veroorzaakt door onvoldoende struktuurhou dend ruwvoer in het rantsoen. Het ruwvoer van dit voorjaar (zie tabel 3) heeft minder struktuurwaarde dan in andere jaren. Onvoldoende ruwvoer Op verschillende bedrijven zal men krap in het ruwvoer zitten. Toch zal men minimaal 6 kg ds struktuurhou- dende droge stof uit ruwvoer per gve beschikbaar moeten hebben. Dit is ongeveer 8 kg ds aan graskuil van de kwaliteit van dit voorjaar. Bij 50% snijmais in het rantsoen is dit ca. 9 kg ds. gras- en snijmaiskuil. Als minder dan 8 of 9 ds op het bedrijf aanwezig is, zal aankoop van struk- tuurhoudende voedermiddelen no dig zijn. Mogelijkheden zijn: kuil- voer, hooi, snijmais en stro. De keu ze is uiteraard mede afhankelijk van de marktprijs. Als onvoldoende ruwvoer aanwezig is, komen saprij ke, krachtvoerachtige produkten niet voor aanvulling in aanmerking. Bij het huidige prijsnivo zal kracht voer in veel gevallen het goed koopste voedermiddel zijn. Met het oog op de prijs, de groei en de ge zondheid zal een rantsoen van stro krachtvoer voor het jongvee en de droge koeien uitstekend voldoen. Als vuistregel geldt dat per 100 kg gewicht 1 kg krachtvoer wordt ver strekt per dier 1 kg ekstra. Een pink van 300 kg krijgt dus naast vol op stro 4 kg krachtvoer. Melkproduktienivo en kwaliteit De ruwvoeropname is afhankelijk van de kwaliteit van het ruwvoer en van het melkproduktienivo van de koeien. Bij het opstellen van de voe derbalans zullen we hiermee reke ning moeten houden. Vooral op be drijven met uitstekend ruwvoer ne men de koeien daarvan bij een onbe perkte verstrekking veel op. Dit geldt niet alleen voor de melkkoeien, maar ook voor het overige vee. De opname van ruwvoer met een goede kwaliteit is hoger. Daardoor is er minder krachtvoer nodig om in de energiebehoefte te voorzien. Hier door zal het krachtvoer ook minder ruwvoer verdringen. Uit berekenin gen met een komputer (koe)model is gebleken dat bij een afkalfpatroon zoals we dat gemiddeld in Nederland kennen, de ruwvoeropname dit jaar ongeveer 15% hoger zal zijn wan neer de ruwvoerkwaliteit met 100 VEM stijgt. Uit tabel 3 is af te leiden dat de kwaliteit met 140 en 50 VEM is gestegen ten opzichte van voor gaande jaren. Ook het produktienivo van de koei en heeft invloed op de opname van ruwvoer. Wanneer we uitgaan van 6000 kg melk in plaats van 5000 kg zal de ruwvoeropname nog eens met ca. 5% stijgen. In het voorbeeld houdt dit in dat bij onbeperkt voe ren ongeveer 20.000 kg ds ekstra aan ruwvoer nodig is. In totaal is dus no dig: 118.900 20.000 139.900 kg droge stof. Dit geldt voor het ge noemde bedrijf met 6000 kg melk en 850 VEM/kgds in het ruwvoer. Van bedrijf tot bedrijf zal dit sterk kun nen verschillen. Voldoende ruwvoer Wanneer voldoende ruwvoer op het bedrijf aanwezig is, kan men in de winter volstaan met uitsluitend aan koop van krachtvoer of eventueel andere krachtvoerachtige produkten zoals pulp, perspulp, aardappelen en aardappel-afvalprodukten. Vanwe ge de zeer nauwe VEM/vre verhou ding van de graskuilen zijn deze ei- witarme produkten erg aantrekke lijk. Hiermee kan men de VEM:vre verhouding in het rantsoen weer in evenwicht brengen. Een keuze op basis van een prijsvergelijking is hierbij gewenst. Verdeling Voor de hoogproduktieve melkkoei en is alleen het beste ruwvoer goed genoeg. Een onbeperkte verstrek king heeft de voorkeur en zal de kans op voederstoornissen verklei nen. Een beperkte krachtvoergift is noodzakelijk, zeker indien kracht voerachtige voedermiddelen worden verstrekt aan het voerhek. De melkkoeien in de tweede helft van de lactatie kunnen veel ruwvoer opnemen. Wanneer echter te weinig ruwvoer aanwezig is, kan deze groep beperkt gevoerd worden. Dit geldt ook wanneer het rantsoen veel snij mais bevat. Voorwaarde voor een beperkte verstrekking is voldoende ruimte aan het voerhek, zodat alle dieren hun portie ruwvoer ook wer kelijk kunnen opnemen. Droge koeien en drachtige vaarzen kunnen uit ruwvoer van goede kwa liteit voldoende energie opnemen. Indien te weinig ruwvoer aanwezig is, kan stro en krachtvoer of een be perkte hoeveelheid kuil of hooi aan gevuld met krachtvoer uitkomst bie den. Het is echter wel belangrijk de dieren vanaf één a twee weken voor het afkalven hetzelfde ruwvoer te verstrekken als de hoogproduktieve koeien. In de laatste weken is ook gewenning aan krachtvoer gewenst (minimaal 1 kg). Vaak bestemt met het slechtere ruw voer voor het jongvee. Voor een goede groei van de dieren is dan ekstra krachtvoer nodig. Ook snij mais komt, mits beperkt verstrekt, in aanmerking. Aanvulling met een kg snijmaiskern (900 VEM, 300 vre) is noodzakelijk voor een voldoende eiwit- en mineralenvoorziening. Dieren vanaf vijf k zes maanden kan men ook op een stro krachtvoer- rantsoen houden. Voer naast stro geen ander ruwvoer; de kans bestaat dat de dieren dan wachten op het an dere voer en onvoldoende stro opnemen. ing. C.J.G. Wever CAD Voedervoorziening Lelystad :;A/ v; AA;" v">AA Voor een goede penswerking en voor het op peil houden van het vetgehalte van de melk moet het rantsoen voldoende struktuurhoudend materiaal bevatten. Stro biedt hiertoe mogelijkheden. Voeren in produktiegroepen is een algemeen ingeburgerd systeem dat in velerlei vormen wordt toegepast. Om praktische redenen (hoe meer groepen, hoe meer werk) wordt het aantal groepen in de stal tot een mi nimum beperkt. De veehouder zoekt het midden tussen een goed uitvoer bare voermethode en de individuele voerbehoefte van de koeien. Toch is het mogelijk nieuwmelkte dieren be- beter naar hun producerend vermo gen te voeren, zonder dat daarvoor een extra produktiegroep gevormd hoeft te worden. Dit is in het kort de boodschap van firma Ammersken uit het Groningse Vlagt wedde. Deze brengt daarvoor het Calanvoersysteem op de markt. Dit werkt met electronisch afsluitba re deurtjes in het voerhek. De duer- tjes gaan alleen open voor koeien met een zendertje (sleutel) in hun hals band. De koeien krijgen 20 tot 24 uur per dag de beschikking over ruwvoer aan het voerhek en over "krachtvoerbijprodukt" in de Ca- lanvoerbak. Perspulp, bierbostel en jongvee: melkkoeien Overig vee: tot 1 jaar 1-2 jaar ouder dan 2 jaar stieren schapen 0.3 0.5 0.7 1.0 0.8 0.1 Tabel 2. Berekening gve-staldagen diergroep aantal faktor aantal 60 16 18 melkkoeien pinken kalveren totaal Nodig: 13.214 gve-staldagen x 9 kgds 118.900 kg ds gve/dier 1.0 0.6 0,3 gve 60 5,4 stal dagen 130 160 210 gve staldagen 10.800 1.280 1.134 13.214 Tabel 3. Kwaliteit voorjaarsgraskuil zonder toevoeging jaar in de droge stof geschatte struk tuur VEM vre re waarde 1984 710 100 280 0.9 1985 800 130 260 0.8 1986 850 140 240 0.75 Omdat snijmais volumineus is, is het van het allergrootste belang dat teler en afnemer zo kort mogelijk bij el kaar zitten. De maisbank kan daar voor zorgen, waardoor de transport kosten gedrukt worden en dus ook de aankoopprijs lager is. Toch wordt er van de 20.000 ha mais die jaarlijks verhandeld wordt (van de geteelde 200.000 ha) maar 3.000 via de maisbank verhandeld. Tot ongeveer 15 maart kan een teler al voor het nieuwe oogstjaar zaken doen met de maisbank op basis van een minimumprijs. Met die gegaran deerde prijs voor ogen kan hij een saldoberekening per ha uitvoeren en beslissen of hij snijmais of een ander gewas zal telen. Iedereen weet dat daarna 'de jacht' geopend wordt en de spekulaties beginnen. Wéér, gras- groei, maisgroei en eksterne invloe den scheppen de nodige onzeker heid, die de maisbank voor een deel kan wegnemen, omdat zij naast de niet-kommerciële bemiddelings- funktie ook voor eigen rekening de maismarkt opgaat en zodoende kan bijsturen. De risiko's van deze han del worden niet op de deelnemers van de maisbank afgewenteld, en, op de minimumprijs kan een nabeta ling volgen. Nu er veel snijmais is neemt ook de belangstelling voor de maisbank weer toe. Kleine omzet Veel snijmaistelers denken - terecht of ten onrechte - dat zij het zelf beter kunnen verhandelen. Veel telers, ze ker als die maar een klein oppervlak mais telen, willen liever wat avon tuur dan zekerheid. Er is ook nog de onbekendheid en het gebrek aan er varing om de mais via de maisbank te verkopen. Een en ander blijkt uit een gesprek met S. Datema, land bouwkundig medewerker van de af deling akker- en weidebouw van Cebeco-Handelsraad te Rotterdam en met G.J. Lenferink, hoofd van de afdeling Ruwvoeders van Cebeco- Handelsraad in Hengelo. Zij gelo ven rotsvast dat voor de maisbank een goede toekomst is weggelegd. Met hun toekomstplannen geven zij zich niet bloot, maar dat er wat uit gebroed wordt, staat wel vast. Uit wat er wel en niet gezegd werd, kan opgemaakt worden dat het kwaliteits- aspekt daarbij een meer centrale rol zal gaan spelen en dat lijkt heel lo gisch, want kwaliteit wint het nog al tijd, ook bij de snijmais. Misschien dat een meerjarenkontrakt ook kan helpen om de omvang van de maismarkt te vergroten. maisglutenvoer vinden zo hun weg naar het melkvee. Praktijkervaringen Om voederproeven te kunnen ver richten zijn soortgelijke deurtjes o.a. gebruikt op de Schothorst en op de CR Waiboerhoeve. Na de land- bouwbeurs in de Bornse Evenemen tenhal (dit jaar voor het eerst) her leefde de belangstelling voor het Ca lanvoersysteem. Eén van de opmer kelijkste resultaten is wel dat de ge halten in de melk van de hele veesta pel met het Calanvoersysteem beter op peil blijven. "Het is een goed bruikbaar systeem. (Vooral voor hoogproduktieve dieren), als de koeien bijvoorbeeld 's nachts op- gestald worden. Voorts is het een voorwaarde dat de koeien volop ruwvoer van goede kwaliteit tot zich kunnen nemen aan het voerhek. Een groot voordeel met dit systeem is, ook dat de koeien elkaar niet kun nen bevreten", aldus een Overijssel se veehouder die reeds het systeem heeft gebruikt. Bij herkauwers is het gevaar voor ni traatvergiftiging in het najaar bij het voeren van stoppelknollen algemeen bekend. Ook nitraatrijk najaarsgras kan echter terdege problemen geven. Het nitraat uit het gras wordt in de pens omgezet in nitriet dat zich in het bloed verbindt met de rode bloedkleurstof (hemoglobine). Bij deze verbinding ontstaat het choco ladebruin gekleurde bloed, dat geen zuurstof meer kan transporteren van de longen naar de weefsels. De ver kleuring van het bloed is te zien bij de slijmvliezen van de schade. Deze verkleuring gaat van rose (normaal) naar grauwbruin (ernstige vergifti ging), zodat enkele uren na het toe dienen van het nitraatrijke voer al duidelijk kenmerken optreden. Wanneer is het voer gevaarlijk? Voor het beantwoorden van de vraag wanneer het voer gevaarlijk is, heeft men te maken met het li chaamsgewicht van het dier (een pink kan minder nitraat verdragen dan een koe), de periode waarin ni traatrijk voer verstrekt is (bij een dier dat al lange tijd voer krijgt met een verhoogd nitraatgehalte, zal eer der nitraatvergiftiging optreden dan bij een eenmalige voedering met ni traatrijk voer) en de snelheid van de opname en de aard van het voer (wanneer een hoeveelheid nitraat snel wordt opgenomen is de kans op nitraatvergiftiging uiteraard groter. Gras dat via beweiding wordt opge nomen is veel minder gevaarlijk dan gras dat vers op stal wordt gevoerd. De oorzaak is, dat een weidende koe het gras veel gespreider over de dag opneemt. Duidelijke nitraatvergifti ging is bij weidend vee nog nooit aangetoond. Hoe voorkomen? In oktober dient geen stikstofbe mesting meer uitgevoerd te worden. De eerder in het seizoen gegeven stikstof kan een aanzienlijke nawer king hebben in de laatste snede. Vooral zwaar bemest, opnieuw inge zaaid grasland is uiterst gevaarlijk. Denk vooral om de zware drijfmest- giften. Muur heeft vaak een wat ho ger nitraatgehalte dan gras. Wanneer men verdacht voer heeft, kan men dit het best laten onderzoe ken door het Bedrijfslaboratorium in Oosterbeek of in Leeuwarden. Distributiekolom vlees in onderzoek Over de totale konsumptie-van vlees, vleeswaren en snacks van de Neder landse huishoudingen is niet alles be kend. Het aandeel van de afzet en de konsumptie van vlees, vleeswaren en snacks buiten de gezinsfeer in het bijzonder, is nog vaag. Dit is aanlei ding voor de produktschappen voor vee en vlees (pvv) en pluimvee en eie ren (PPE) daarnaar een onderzoek in te laten stellen. Dit onderzoek, waaraan het ministerie van land bouw en visserij haar medewerking verleent, zal tevens de gehele distri- butiestroom van de producent van vlees tot de detaillist in kaart brengen. Vrijdag 24 oktober 1986 11

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1986 | | pagina 11