Optimale staltemperatuur
legkippen niet eenvoudig
Varkenshouderij Hongarije terug naar
natuurlijke huisvesting met minder
technologie
Konsulent Ogink: "Superheffing
is redding van roodbonte koe"
Vooralsnog geen rundveeklassifikatie
Een groep van 3 personen van de
voorlichtingsdienst en van de gezond
heidsdienst heeft in 1985 een studie
reis gemaakt naar Hongarije. Tijdens
deze reis is nagegaan welke maatre
gelen in Hongarije worden genomen
om de varkens zo goed mogelijk ge
zond te houden.
Enkele konklusies bij het bezoek:
Bij de nieuwbouw van varkensstallen
wordt in Hongarije momenteel
gestreefd naar eenvoudige en vooral
energie-arme huisvestingsvormen. Dit
blijkt uit het veelvuldig gebruik van
inlands hout (vooral accacia), zo veel
mogelijk natuurlijke ventilatie en zo
weinig mogelijk verwarming. Terug
dus naar een meer natuurlijke vorm
van huisvesting met minder toepas
sing van nieuwe technologie.
Om ziekte-insleep van buitenaf op de
bedrijven tegen te gaan, worden in
Hongarije de volgende bouwtechni
sche voorzieningen toegepast: grote
afstand tussen de bedrijven (ruimte
lijke scheiding); omheining en toe-
gangskontrole; scheiding van extern
en intern verkeer; gesloten bedrijfs
systemen (fokkerij en mesterij op het
zelfde bedrijf); quarantaine voor
aangekochte dieren; hygiënesluis voor
bezoekers (omkleden en handen was
sen met een jodiumoplossing); eigen
dierenartsen, inseminatoren e.d., zo
dat slechts weinig mensen, die ook
met andere varkensstapels in aanra
king komen, de stallen hoeven te be
treden; speciale voorzieningen voor
wering van wild (schrikdraad), vlie
gen (vliegengaas) e.d.
Om ziekteverspreiding binnen het be
drijf te voorkomen worden de volgen
de maatregelen toegepast: strikte
scheiding van schone en vuile be
drijf sgedeelten, o.a. voor opslag en
afvoer van mest en kadavers; specia
le routing voor intern bedrijfsverkeer
(transport van voer en dieren); snelle
afvoer van de mest uit de stallen door
het wegspoelen uit de ondiepe kelders
naar een centrale opslagplaats; een
ruimtelijke scheiding tussen de stal
len voor de diverse soorten varkens
(de stallen staan dus los van elkaar);
scheiding van personeel voor de diver
se stallen (iedere groep van het per
soneel heeft zijn eigen stal).
Er wordt in Hongarije serieus gedacht
over de verwerking van kadavers op
het bedrijf zelf om de besmettingsri-
siko's via het transport te voorkomen
en om zodoende waardevol eiwit te
verkrijgen voor de toevoeging aan het
voer.
Een speciale dienst voor de reiniging
en ontsmetting van leeggekomen stal
len funktioneert in Hongarije plaat
selijk goed, vooral voor de wat
kleinere bedrijven. In Nederland zou
dit werk misschien kunnen worden
gedaan door een loonwerker. De
vraag is of daar behoefte aan bestaat.
Mestscheiding wordt in Hongarije op
de grote bedrijven vrij algemeen toe
gepast. De drijfmest wordt gefilterd
door een strolaag. Het dunne deel
wordt verregend. Het dikke deel, ver
mengd met stro, wordt over grotere
afstand getransporteerd.
In het verslag staat verder enige alge
mene informatie over de landbouw in
Hongarije. Het verslag is ongeveer 40
pagina's en voorzien van diverse fo
to's en tekeningen.
Belangstellenden kunnen het verslag
bestellen door overmaking van ƒ7,50
op postrekeningnummer 2307221 ten
name van het Konsulentschap i.a.d.
voor varkenshouderij te Rosmalen
onder vermelding van verslag nr.
C.3.2.
De legpluimveehouders in ons land zijn er steeds meer op uit, de tem
peratuur in hun stallen zo hoog mogelijk te houden. Hoge staltempe-
raturen werken voerbesparend. Voer kost geld, terwijl opvoering van
de staltemperatuur naar verhouding veel minder hoeft te kosten, zo
is de redenering die hierbij gevolgd wordt. Met de komst van de mest-
bandventilatie komt dit echter wel wat anders te liggen. Hogere tem
peraturen brengen méér teweeg dan alleen een besparing op voer. De
gevolgen ervan zijn meestal niet zo gunstig. Bovendien is het begrip
temperatuur voor meer dan één uitleg vatbaar. Dat geldt vooral in
onze moderne batterijstallen, waar de laatste tijd de mestbandventi-
latie als nieuw beluchtingssysteem zijn entree heeft gemaakt.
Pluimvee eet minder bij een stijging
van de temperatuur, omdat dan de
behoefte aan energie voor onderhoud
afneemt. In hete algemeen wordt de
ze afname geschat op 1 a 1,5 procent
per °C temperatuurstijging. Bij een
dagelijkse energiebehoefte van onge
veer 300 kcal per kip betekent dat dus
3 a 4,5 kcal per kip per dag. Omdat
het voer meestal minder dan 3 kcal
per g bevat, is dat ruim 1 tot 1,5 g
voer. In de praktijk zal dat niet altijd
kloppen. Het maakt namelijk nog wel
wat uit met welke soort kip we te doen
hebben. Ook de aktiviteit van de kip
speelt een belangrijke rol, maar glo
baal mogen we toch wel op deze ver-1
laging rekenen. Er gebeurt echter
meer.
Lager eigewicht
Zodra de temperatuur een nivo van
ongeveer 25°C bereikt, zal het eige
wicht duidelijk af gaan nemen. Dit
hangt samen met de verandering in de
energiehuishouding van de kip. Wel
iswaar heeft deze, zoals we zagen,
minder energie nodig om in leven te
blijven (onderhoud). De produktie
moet echter doorgaan. Daar blijft
energie voor nodig.
De moeilijkheid is nu dat we daarvoor
niet de energie-inhoud van het voer
kunnen verhogen. Dan reageert de
kip namelijk met nog minder voer op
te nemen. Dan komt de voorziening
met eiwit en mineralen, en misschien
ook die van vitaminen, in het ge
drang. Als nu de hogere temperatuur
aanleiding geeft tot een verminderde
energietoevoer en het gebruik van
energie minder sterk afneemt, zal het
dier vooralsnog zijn eieren blijven leg
gen, maar op het gewicht ervan gaan
'bezuinigen'. Dit kan al beneden 25°C
in bescheiden mate (0,1 g per °C) ge
beuren, maar boven 25°C kan dit stij
gen tot 0,2 en zelfs 0,4 g per ei per °C.
Bij een doorgaande verhoging van de
temperatuur gaat ook de sterkte van
de eischaal achteruit. Dat zal bij on-
14
geveer 27°C gebeuren, vooral als de
ze temperatuur aanhoudt en zo nu en
dan hoger wordt. Het verschijnsel van
de zwakkere schalen hangt namelijk
samen met de versnelde ademhaling
van de kip: het 'hijgen' bij hogere
temperaturen.
Stijging van de temperatuur geeft ook
aanleiding tot een verhoogde drin
kwateropname. Deze grote hoeveel
heden water moeten ook weer
uitgescheiden worden, zodat natte
mest op kan treden. Behalve zwakke
schalen zien we bij hoge temperatu
ren, daardoor ook vaak vuilschalige
eieren.
Kooitemperatuur
Het zonder meer opvoeren van de
staltemperatuur brengt dus risiko's
met zich mee voor de produktie en de
eikwaliteit, maar op het eerste gezicht
lijkt dit gevaar niet zo groot. Uit het
voorgaande immers blijkt dat 23°C,
misschien zelfs 25°C, weinig of geen
problemen op zullen leveren, met be
houd van een aanzienlijke besparing
op voer. Het trajekt 23-25°C lijkt
daarom ideaal.
In de zomer zullen hogere tempera
turen veelal onvermijdelijk zijn. De
vraag doet zich voor of deze tempe
raturen ook buiten dit seizoen voor
kunnen komen. Dit blijkt meer het
geval te zijn dan men op het eerste ge
zicht zou denken.
Allereerst moeten we bedenken, dat
de temperatuur in de kooien, dus bij
de kip, volgens metingen 2 tot zelfs
5 graden hoger kan zijn dan in het
gangpad. Verder is er nog verschil tus
sen de hoogste en laagste etages. Dit
alles betekent dat we bij een tempe
ratuur van 22°C op het gangpad in de
kooien al gauw de grens van 25°C
kunnen benaderen. Als dit ten koste
zou gaan van de ventilatie, is dat af
te raden. Intussen zullen namelijk ook
het vochtgehalte en het ammoniakge-
halte stijgen.
"De superheffing is voorlopig de
redding van de roodbonte koe", dit
stelde de heer W. Ogink, konsulent
voor de rundveehouderij in Brabant,
tijdens de centrale keuring van rood
bonte stieren uit Brabant en Lim
burg in de Brabanthallen te Den
Bosch.
Omdat de komende tien tot vijftien
jaar waarschijnlijk niet meer melk
mag worden geproduceerd, is het tot
die tijd niet interessant om over te
schakelen van roodbont naar zwart
bont. De betere melkproduktie van
de zwartbonte koe weegt dan niet op
tegen de dubbelfunktie van rood
bont als vlees- en melkkoe, aldus de
heer Ogink.
In de veehouderswereld wordt al
lange tijd een diskussie gevoerd over
de opkomst van de uit Amerika af
komstige zwartbonte Holsteiner-koe
voor de melkproduktie. Gesteld
wordt dat de roodbonte koe, die
vooral in Oost-Brabant en Limburg
veel voorkomt, helemaal zal ver
dwijnen. Een vrees die voorlopig
naar de achtergrond is gedrongen.
Of dit in de toekomst weer aktueel
kan worden, is volgens de heer
Ogink moeilijk te zeggen. Dat hangt
van veel dingen af. Ook van de hou
ders van roodbonte koeien. Zo lang
de prijzen van vlees en melk gelijk
blijven, en dat is de verwachting
voor de komende jaren, zal er weinig
veranderen. De superheffing speelt
daarbij een grote rol.
Mocht de heffing verdwijnen, dan
staat volgens de heer Ogink de deur
open voor de zwartbonte koe, om
dat die meer melk produceert.
Mestbandventilatie
Naast de invloed die een verhoging
van de staltemperatuur heeft op de
produktie van de. leghebben dient in
stallen met mestbandbeluchting nog
eens ekstra aandacht besteed te wor
den op de effekten van het beluch
tingssysteem op het mikro-klimaat in
de kooi. In veel stallen is een beluch
tingssysteem aangebracht met als pri
mair doel om de mest in te drogen.
Toch zijn er wellicht ook effekten op
het klimaat in de kooi te verwachten.
Onderzoek hiernaar is op de LH Wa-
geningen in 1985 opgestart.
Het is niet uitgesloten, dat de mest
bandventilatie het gevaar van een on-
gelijkmatige verdeling van de
temperatuur zal verkleinen. Praktijk
metingen van het Instituut voor Me
chanisatie, Arbeid en Gebouwen in
Wageningen hebben uitgewezen, dat
de kooitemperatuur in de winter op
een heel redelijk nivo kan worden ge
handhaafd. Zelfs bij lage buitentem
peraturen (3 a 5 °C) werd in de kooien
een temperatuur van 24°C gemeten.
In de zomer zou van de rechtstreekse
aanvoer van lucht een gunstig effekt
mogen worden verwacht.
Met de studenten J. Gerritzen en G.
Jansen hebben we in Wageningen ge
probeerd wat meer te weten te komen
van dit effekt. In twee zogenaamde
respiratieccllen, waarin heel nauw
keurige metingen mogelijk zijn, wer
den batterijen met en zonder
beluchting met elkaar vergeleken. Bij
21 °C en 65 procent relatieve vochtig
heid (RV) bleef het effekt van de be
luchting beperkt tot waar deze voor
bedoeld is: het indrogen van de mest.
Groei, produktie en voeropname wa
ren dezelfde. Het gewicht nam bij bei
de groepen gelijkmatig toe.
Iets meer verschil was er bij 28°C, en
een RV van 60 procent. Niet alleen
was de mestindroging nog wat sterker
(van 20 procent naar 39 procent dro
ge stof), maar ook het gewicht van de
beluchte dieren bleef wat beter op
peil. In de produktie was geen verschil
te zien. Bij een iets hogere voeropna
me was daarom de voederomzetting
zelfs wat minder efficiënt. Toen de
temperatuur overdag nog verder werd
verhoogd, namelijk tot 35°C, met
handhaving van 28°C gedurende de
nacht, gingen de voeropname en het
gewicht bij beide systemen drastisch
achteruit. Produktie, en vooral het ei-
gewicht, daalden ook, maar bij de be
luchte dieren wat minder sterk.
De respiratiecellen konden voor dit
Uitvoerige diskussies in het bestuur
van het Produktschap voor Vee en
Vlees over de doorberekening van de
kosten voor rundveeklassifikatie heb
ben er niet toe geleid dat terzake over
eenstemming is bereikt. De veehandel
en de slagers verklaarden zich tegen
de vertegenwoordiger van de le
vensmiddelenhandel en de vertegen
woordigers van producenten willen
wel dat een dergelijke regeling tot
stand komt.
Probleem is o.a. de doorberekening
van kosten die ƒ1,75 per rund bedra
gen exkl. BTW, dus in feite ƒ2,08. De
heer Oosterom van de veehandel was
van mening dat mogelijk de C.L.O.
vertegenwoordigers wel een dergelij
ke regeling willen, maar dat de boe
ren daar bepaald niet om vragen. Wil
men dit vrijwillig, dan is daar geen be
zwaar tegen, maar dan uit eigen zak
- op een of andere manier - betalen,
iets waar ook de slagersvertegenwoor
diger zich bij kon aansluiten. De heer
Oosterom maakte nog melding van de
moeilijkheden die zich indertijd bij de
afsnijdingen (tot 50 kg) hebben voor
gedaan. Het nut van de klassifikatie
ligt voor de stierenmesters anders dan
voor de melkveehouders, zo werd nog
van de kant van producenten aange
voerd. De Vleesgroothandel heeft nog
geen akkoord kunnen bereiken over
de vraag wie die klassifikatie moet
betalen.
Verloop van de temperatuursom in
1986
Weerstation
Datum
Zierikzee
97
106
106
106
106
116
135 179
Volkel
81
90
90
90
90
99
115 159
Gilze-Rijen
89
100
100
100
100
109
126 170
Vlissingen
103
114
114
114
114
124
138 177
Eindhoven
89
102
102
102
102
112
134 181
Zuid-Limburg
79
86
86
86
86
95
114 163
Schatting van de datum waarop een bepaalde waarde van de T-som wordt
bereikt
Weerstation Schatting uitgaande van de temperatuursom op
Datum
28-1
5-2
13-2
20-2
27-2
6-3
12-3
20-3
20-3
T-som
180°
180°
180°
O
O
oo
180°
O
O
oo
O
O
oo
180°
280°
Zierikzee
28-2
4-3
8-3
12-3
14-3
17-3
20-3
19-3
5-4
Volkel
11-3
13-3
15-3
18-3
20-3
23-3
24-3
24-3
8-4
Gilze-Rijen
8-3
14-3
15-3
16-3
18-3
21-3
22-3
22-3
7-4
Vlissingen
27-2
2-3
6-3
11-3
13-3
17-3
20-3
2i-3
5-4
Eindhoven
6-3
8-3
11-3
14-3
17-3
20-3
21-3
19-3
5-4
Zuid-Limburg
7-3
12-3
15-3
17-3
20-3
22-3
23-3
23-3
7-4
Droogstandsbrok
In verband met de veranderde ideeën
omtrent de voeding van melkvee tij
dens de droogstand, en de daarmee
samenhangende problemen, heeft
Denkavit Nederland B.V. een nieuwe
premix ontwikkeld voor een zgn.
droogstandsbrok.
De norm ten aanzien van de energie
behoefte van melkkoeien tijdens de
droogstand is in een tijdsbestek van
10 jaar teruggebracht van onderhoud
15 liter melk (11.500 VEM) naar
onderhoud 5 liter melk (7.250
VEM). Dit op basis van onderzoek
dat aantoonde dat een te overmatige
voeding tijdens de droogstand een
verhoogde kans geeft op een ziekte
complex dat bekend staat als "fat cow
syndrome" vette koe syndroom)
of "fatty liver syndrome" vette le
ver syndroom).
Op bedrijven waar één of meer van
deze klachten voorkomen zal nauw
keurig gekeken moeten worden naar
de voeding tijdens de droogstand en
rondom het afkalven. Indien volgens
de norm gevoerd wordt, levert een
ruwvoerrantsoen bestaande uit rede
lijke voordroogkuil of gras reeds vol
doende energie en eiwit, en hoeft er
tot vlak voor het afkalven geen
krachtvoer bijgevoerd te worden.
onderzoek slechts enkele weken wor
den gebruikt. Dat is, achteraf gezien,
jammer. De vraag is namelijk hoe het
verloop van produktie en voeropna
me verder zou zijn geweest. We kun
nen nu alleen maar vermoeden dat de
beluchte dieren uiteindelijk in een be
ter evenwicht terecht zouden zijn
gekomen.
De legpluimveehouder mag de stal
temperatuur niet te ver opvoeren. Een
te hoge temperatuur in de stal houdt
gevaren in voor de produktie en de ei-
kwaliteit.
Daarnaast kunnen we ten aanzien van
de mestbandventilatie konkluderen
dat onder Nederlandse omstandighe
den beluchting in de winter ook tot
een verhoging van het drogestofgehal
te van de mest zal kunnen leiden, zon
der schadelijke effekt voor de
produktie. In de zomer kan beluch
ting een teruggang van het eigewicht
voorkomen en op enige termijn gezien
kan het waarschijnlijk ook een ver
mindering van het lichaamsgewicht
voorkomen, terwijl de eiproduktie be
ter op peil gehouden wordt.
Prof.dr.ir. E.H. Ketelaars
Vrijdag 28 maart 1986