Teleurstellende kwaliteit tarwe betekent
slechte start certifikatenregeling
Bijen geven als bestuivers
bij veldbonen tot 25%
meeropbrengst!
Regeling wordt voortgezet
De teleurstellende kwaliteit van
de tarwe van oogst 1985 betekent
een slechte start voor de certifi
katenregeling. Toch is de belang
stelling voor de regeling groot,
met name bij de telers. Als nega
tief punt wordt de lange tijds
duur tussen monstername en ont
vangen van het certifikaat erva
ren. Deze zal in 1986 sterk ver
kort moeten worden. Er zal naar
worden gestreefd de knelpunten,
die dit jaar zijn gekonstateerd,
zoveel mogelijk op te lossen. In
1986 zullen telers en handelaren
wederom in staat gesteld worden
om certifikaten aan te vragen
voor daartoe geschikte partijen.
Informatie over de wijze van
aanmelding zal over enkele we
ken in dit blad verschijnen.
In 1985 is een start gemaakt met de
certifikatenregeling voor tarwe,
brouwgerst en koolzaad.
Door middel van deze regeling wor
den telers en handelaren in staat
gesteld om van bovengenoemde ge
wassen de kwaliteit te laten vaststel
len. Doel van deze regeling voor gra
nen is het stimuleren van akkerbou
wers en kollekterende handel om
meer aandacht te besteden aan de
kwaliteit van de inlandse granen op
dat de afzet naar de Nederlandse in
dustrie en naar andere landen wordt
bevorderd.
Een certifikatenregeling voor kool
zaad kan er mogelijk toe bijdragen
dat telers naar oliegehalte zullen
worden uitbetaald.
In totaal zijn 503 aanmeldingen voor
certifikaten van telerspartijen ont
vangen en 17 van handelspartijen,
waarvan 188 partijen koolzaad, 130
wintertarwe, 30 zomertarwe en 172
partijen brouwgerst.
De monstername van de partijen tar
we en brouwgerst, die direkt na de
oogst zijn afgeleverd, zou moeten
worden verricht door de innemende
handelaar. Monsters van de partijen
tarwe en brouwgerst, die op eigen
bedrijf werden opgeslagen, alsmede
van handelspartijen zijn genomen
door de Regionale Keurings
diensten. Het koolzaad is door de
Elevator Maatschappij bemonsterd.
Gebleken is dat er aanmerkelijk
minder monsters op kwaliteit zijn
onderzocht dan dat er waren aange
meld (zie tabel 1).
In totaal is 67% van de aangemelde
partijen onderzocht. Enkele oorza
ken van dit vrij lage aantal was:
- de teleurstellende kwaliteit van de
tarwe (hierover later meer);
- in enkele gevallen was de kollekte
rende handel niet bereid zijn mede
werking te verlenen;
- de zeer korte tijd tussen koolzaa-
doogst en aflevering, waardoor het
koolzaad soms. al afgeleverd was
voordat er bemonsterd was.
De monsters zijn verzonden naar la
boratoria, die de kwaliteitsanalyses
uitvoerden. Tarwemonsters zijn on
derzocht door het Instituut voor
Graan, Meel en Brood (IGMB) te
Wageningen, koolzaad door het Ko-
mité van Graanhandelaren te Rot
terdam en brouwgerst door het Insti
tuut CIVO-Analyse, afdeling NI-
BEM te Zeist.
Resultaten
Tarwe
Van elke onderzochte partij zijn de
volgende kwaliteitskenmerken vast
gesteld: ras, duizendkorrelgewicht,
vocht- en eiwitgehalte, Hagberg-
valgetal en Zelenysedimentatiewaar-
de. In tabel 2 worden de gemiddelde
waarden van de belangrijkste kwali
teitskenmerken per ras weergegeven.
Het Hagberg-valgetal dient als
maatstaf voor de schotaantasting.
Partijen met een valgetal van minder
dan 180 zijn zeer schottig tot schot-
tig en als zodanig ongeschikt voor de
broodverwerking. Partijen met een
valgetal 180-200 zijn iets schottig en
kunnen eventueel voor de broodbe
reiding worden gebruikt; partijen
met een valgetal hoger dan 200 zijn
niet schottig.
Dit jaar is in ernstige mate schot op
getreden in de tarwe. Slechts 16 van
ie 109 onderzochte partijen hadden
;en valgetal hoger dan 200. Dit bete
kent dat vrijwel de gehele inlandse
:arweoogst ongeschikt was voor de
broodbereiding, ongeacht de overige
kwaliteitseigenschappen. Ook in de
ons omringende landen is in erge
mate schot opgetreden zodat kwali
tatief goede tarwe schaars is.
De indruk bestaat dat de schot die
dit jaar is opgetreden een ongewone
vorm van schot is. Vermoed wordt
dat door bepaalde omstandigheden -
zoals een vroege fusarium-
aantasting - al tijdens de deegrijpe
fase schot is opgetreden. We hebben
dus niet te maken gehad met schot
die optreedt wanneer het gewas ten
tijde van de oogst door weersom
standigheden te lang op het veld
staat.
Het eiwitgehalte en de Zeleny-
sedimentatiewaarde geven een in
druk van de hoeveelheid en de kwali
teit van de eiwitten die in belangrijke
mate de broodbakeigenschappen
van meel en brood bepalen. De on
derzochte rassen onderscheiden zich
van de meest geteelde rassen Armin-
da en Okapi door een betere eiwit
kwaliteit en dus hogere sedimenta
tiewaarden.
Globaal kan aan de sedimentatie
waarden de volgende waarderingen
worden toegekend:
lager dan 15 slechte broodkwaliteit
15-25 matige broodkwaliteit
25 - 35 goede broodkwaliteit
hoger dan 35 zeer goede broodkwa
liteit
De sedimentatiewaarden en de daar
aan gekoppelde eiwitgehalten waren
in 1985 zeer hoog (gemiddeld 39
resp. 13,8). Deze waarden zijn hoger
dan in voorgaande jaren en zouden
voor een deel toegeschreven kunnen
worden aan de gemiddeld lagere kg-
opbrengsten die dit jaar behaald
zijn. Deze kwestie is nog in on
derzoek.
Tabel 1. Aantal aangemelde en geanalyseerde partijen in het kader van de
certifikatenregeling
aangemeld
geanalyseerd
tarwe
160
119
(74%)
brouwgerst
172
96
(56%)
koolzaad
188
148
(79%)
totaal
520
363
(67%)
Tabel 2. Gemiddelde waarden van enkele kwaliteitskenmerken van tarwepar-
tijen per ras (totaal 119 partijen).
Hagberg
Valgetal
eiwitgehalte
in
Zeleny-Sedimen-
tatiewaarde
Granta (82)
107
13,7
39
Kanzier (13)
93
14,9
41
Obelisk (5)
136
13,8
37
Minaret (12)
198
13,1
39
Kraka (1)
135
13.5
49
Gemiddeld
117
13,8
39
Tabel 3. Gemiddelde waarden van de belangrijkste kwaliteitskenmerken var
brouwgerstpartijen per provincie (totaal 96 partijen)
Provincie
eiwit
gehalte
vocht
gehalte
rassen
totaal
2,5
Apex Trumpf Grit
aantal
Groningen
11.9
16.5
76,3
13
9 7
29
Drente
12.9
17,2
88,7
3
3
Flevoland
11.3
18.2
81,3
9
10 1
20
Noord-Holland
9.8
15.6
78,3
2
2
Zuid-Holland
11.2
16,8
80,2
20
20
Zeeland
9.9
17.3
91.1
1
4 1
6
Noord-Brabant
10,7
15,8
78,1
1
11 3
15
Limburg
12,2
14,1
87,8
1
1
Het jaaf 1985 toont aan dat een par
tij tarwe slechts dan geschikt is voor
verwerking in de maalderij wanneer
deze voldoet aan de minimumeisen
ten aanzien van valgetal, sedimenta-
tiewaarde en eiwitgehalte.
Brouwgerst
De volgende kwaliteitskenmerken
zijn vastgesteld: ras, vocht- en eiwit
gehalte, sortering en van han
delspartijen de kiemkracht.
In tabel 3 zijn de gemiddelde waar
den van de belangrijkste kwaliteits
kenmerken vermeld van de onder
zochte brouwgerstpartijen per pro
vincie, waarin tevens de rasverdeling
is aangegeven.
Het eiwitgehalte behoort zich te be
vinden tussen 9 en 11,5%. Een te
hoog eiwitgehalte gaat ten koste van
het rendement, men wil immers zo
veel mogelijk zetmeel, terwijl een te
laag gehalte leidt tot problemen bij
de vergisting. Uit de resultaten blijkt
dat in de noordelijke provincies en
in Limburg het eiwitgehalte hoger is
dan in het zuidwesten. Hoewel de af
stand tussen Groningen en Zeeland
slechts enkele honderden kilometers
is, is het verschil in klimaat toch zo
danig dat de kans op goede partijen
brouwgerst in Groningen veel klei
ner is. Door middel van een af
gestemde teeltwijze (matige stikstof
giften) kan echter ook buiten het
Zuidwestelijk kleigebied brouwgerst
geteeld worden.
Voor een gelijkmatige korrelgrootte
dient de fraktie groter dan 2,5 mm
zo hoog mogelijk te zijn. Hoe hoger
dit aandeel, des te lager zal het uit-
schoningspercentage zijn. Brouw
gerstpartijen worden altijd verhan
deld onder kondities waarbij voor de
sortering geldt dat 90% van de kor
rels boven 2,5 mm zit.
Koolzaad
Van elke partij is het olie- en vocht
gehalte en het percentage bijmen
ging bepaald.
In totaal zijn 148 partijen koolzaad
bemonsterd. Deze waren, met uit
zondering van 1 partij, allen afkom
stig uit de provincie Groningen.
Door de weersomstandigheden was
het vochtgehalte gemiddeld vrij
hoog (gem. 14,7%). Bij een zelfde
vochtgehalte is een vrij grote sprei
ding in oliegehalte aangetroffen (bij
11% vocht: oliegehalte van 36,7%
tot 41,7% olie). Hieruit kan worden
gekonkludeerd dat rassenkeuze en
teeltmaatregelen het oliegehalte
sterk beïnvloeden.
Stichtinbg Nederlands Graan-
Centrum Mw.ir. L.A.J. Prins
sekretaris
In Nijbroek (gemeente Voorst) wordt dit jaar 2,5 ha met veldbonen
ingezaaid, terwijl er tijdens de bloeiperiode een aantal bijenvolken op
de velden aanwezig zullen zijn. Dit eksperiment is bedoeld om vast
te stellen in hoeverre het bestuiven door bijen van veldbonen in dit
gewas een meeropbrengst te zien geeft. Uit onderzoek in Amerika is
gebleken dat deze meeropbrengst wel tot 25% kan bedragen. De heer
J.J. Speelziek van de Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt in Ne
derland gaat in onderstaand artikel nader in op deze materie.
'Hoewel ik de beschikking heb over
aanmerkelijk meer informatie wil ik
mij bepalen tot het in 1983 op de Ras-
senlijst geplaatste ras 'Alfred', een
paardeboon die een hoge opbrengst
geeft, goed stevig is en een goede ziek
teresistentie bezit. Hiervan waren de
resultaten op een drietal proefvelden
over 1985, uitgedrukt in kg/ha, als
volgt:
Odoorn (zandgrond) 30 are 3617
kg/ha
Vroomshoop (veengrond) 3.5 ha
5153 kg/ha
Nijbroek (rivierklei) 36.75 are 6150
kg/ha
Op het veld te Nijbroek (gem. Voor
st) stond (toevallig) aangrenzend op
een begraafplaats één bijenvolk. Blij
kens waarneming werden de veldbo
nen, soms tot laat in de avond
intensief bevlogen.
De hoogste opbrengst van de drie
proefvelden lag in Nijbroek, hetgeen
wellicht mede kan worden toegeschre-
Kwantum aardappelen Avebe
uit West Duitsland is vol
Landbouwers in het aangrenzende
gebied in West-Duitsland hebben
met veel belangstelling gereageerd
op de geboden mogelijkheid voor
Avebe fabrieksaardappelen te telen.
Inklusief de uit 1985 daterende kon
trakten, waarvan een klein deel ook
op 1986 betrekking heeft, is binnen 3
weken de vastgestelde hoeveelheid
van 240.000 ton via Genossenschaf-
ten en Landhandel volgeboekt.
De voor 1986 en volgende jaren af
gesloten kontrakten zijn vergelijk
baar met hetgeen in Nederland voor
het telen van fabrieksaardappelen
op introduktieaandelen geldt.
Om nog enige ruimte voor de teelt in
Nederland te houden is het accepte
ren van West-Duitse konktrakten
beëindigd.
Inmiddels neemt in Nederland de be
langstelling voor het nemen van aan
delen toe.
ven aan de grondsoort. Dat insekten-
bezoek positief heeft gewerkt op het
veld te Nijbroek kan slechts worden
verondersteld.
Een en ander was voor mij aanleiding
dit nader te onderzoeken, waartoe het
boek 'Insect pollination of cultivated
crop plants' werd geraadpleegd.
Dit werk is in ons land nagenoeg on
bekend, wel is het aanwezig in de bi
bliotheek van de LH en sinds kort
eveneens bij het Konsulentschap voor
de Bijenteelt te Hilvarenbeek.
Uit dit Amerikaanse gegeven blijkt
dat de inzet van bijen als bestuivers
een aanmerkelijke meeropbrengst (ca.
25%) te zien geeft, m.i. alleszins aan
leiding om daar meer aandacht aan te
schenken.
J.J. Speelziek
Jachtraad: Evenwicht tussen
bescherming wilde fauna en
belangen landbouw
De mogelijkheden voor grondgebrui
kers om zelf schade door wild te voor
komen, moeten naar de mening van
de Jachtraad worden vergroot. Indien
de grondgebruiker hierbij gebruik
maakt van het geweer, zou hij een
speciaal jachteksamen moeten afleg
gen. Dit o.m. schrijft de Jachtraad in
een advies dat 14 maart j.l. aan Mi
nister Braks is aangeboden.
Vanuit de belangen van de landbouw
tekent de Raad aan dat het voorwaar
delijk verbod tot verontrusting van
vogels niet zou mogen gelden voor
normale agrarische werkzaamheden.
Voorop dient evenwel te staan een
verantwoord evenwicht tussen be
scherming van de wilde fauna en de
belangen van de landbouw, aldus de
Jachtraad.
Ten behoeve van een betere effektu-
ering van het grofwildbeheer zou de
vergunning tot afschot aan een wild
beheereenheid verleend moeten kun
nen worden in plaats van aan een
individuele jachthouder.
Vrijdag 21 maart 1986
9