HAS-er Bas Tramper: 'Perspektief voor pootgoedteelt in Zuidwesten' Minuscule aaltjes nieuw wapen bij bestrijding van insektenplagen Milieuvriendelijk en beter dan chemische middelen: Pootgoedteelt biedt duidelijk perspektieven in het zuidwesten. Wel vindt er bij de uitgroeiteelt voor tgezette veldkeuring en nakontrole aan grote monsters plaats. De nakon trole houdt in dat er een monster uit De pootgoedteelt biedt duidelijk perspektieven voor een aantal akker bouwers in het zuidwesten van Nederland. Deze teelt brengt zeker voor een beginner wat meer risiko met zich mee, maar ook hier geldt het spreekwoord: 'Wie niet waagt, wie niet wint'! Tot deze uitspraak komt Bas Tramper in een afstudeeropdracht 'Perspektieven voor Pootgoedteelt in Zeeland' die hij gemaakt heeft in het kader van zijn studie aan de Hogere Agrarische School te Dor drecht. Zeker nu de resultaten van de konsumptieaardappelteelt tegenvallen, is de belangstelling in het zuidwesten om pootgoed te telen groeiende. Hieronder bespreekt de HAS-er mogelijkheden en de moeilijkheden van de pootgoedteelt in het zuidwesten. Het zuidwesten staat bekend als een gebied waar pootgoed meer risiko loopt door virussen te worden besmet dan pootgoed in het noorden van Ne derland. Vooral de kans op een vroege virus besmetting door bladluizen is in het zuidwesten groter dan in het noorden (zie ook de grafiek). Deze virusbesmetting vindt plaats tij dens de zomervlucht van de bladlui zen. Dit begint in het zuidwesten een halve tot 1 week eerder dan in het noorden. De meest effektieve overbrenger van virussen, met name het Yn-virus, is de groene perzikluis. Deze bladluis (en in mindere mate ook andere bladlui zen), worden tijdens de vlucht door gele kleuren aangetrokken. De NAK maakt hiervan gebruik door in het veld bakken te plaatsen met een gele bodem gevuld met water en een op pervlakte spanningsverlagend middel, wat de luis doodt. Deze vangbakken worden in het groeiseizoen dagelijks afgetapt en het aantal bladluizen wordt dan geteld en gedetermineerd. Op deze manier kan men te weten ko men wanneer de zomervlucht begint. Mede aan de hand van deze gegevens bepaalt de NAK dan de advies- en einddata waarop het loof van de poo- taardappelen dood moet zijn. Nu is de groene perzikluis niet de eni ge luis die het Yn-virus kan overbren gen. Er zijn nog 12 andere soorten bekend die dit virus kunnen overbren gen. Deze andere luizensoorten kun nen dit weliswaar niet even effektief maar met massale vluchten kunnen ze toch veel virus verspreiden. Helaas worden zij in mindere mate door de gele vangbakken aangetrokken. De NAK bepaalt de advies- en eind data overigens niet uitsluitend op ba sis van de gegevens die verkregen zijn met behulp van de gele vangbakken; het begin wordt gevormd door tellin gen van eieren op winterwaardplan- ten van bladluizen door medewerkers van de NAK. Een zeer belangrijk hulpmiddel bij het bepalen van de advies- en einddata waarop loof dood moet zijn, is de zuigval. Dit apparaat kan men het beste beschouwen als een soort stof zuiger die 12 meter hoog staat op gesteld. Deze val zuigt kontinu lucht aan met daarin eventueel aanwezige blaadluizen. De bladluizen die op de ze manier worden gevangen, worden dagelijks geteld en gedetermineerd. Op deze manier kan men voor elke luizensoort vast wanneer de zomer vlucht is begonnen. Een van deze zuigvallen staat in Co- lijnsplaat, de andere in Nagele en Zoutkamp. Konkluderend mag men stellen dat de NAK zeer nauwkeurig de vluchten van alle luizensoorten kan volgen en dus de advies- en einddata nauwkeu rig vast kan stellen. Loofvernietiging en nakontrole in het zuidwesten Het zuidwesten valt onder het NAK gewest Rivieren-Delta-Nederland. Het bestuur van dit gewest stelt voor het gecertificeerde pootgoed (de klas sen A, B en C) geen einddatum vast. Dit betekent dat het gewas kan door groeien, 'uitgroeien' zonder dat er au tomatisch klasseverlaging plaatsvindt. 12 de partij wordt getrokken. Uit dit monster laat men enkele knollen in een kas opgroeien en deze kontroleert men visueel op virusziekten. Boven dien worden verdachte planten met behulp van Elisa getoetst op virus ziekten. Er is gebleken dat de veldkeu- ring gekombineerd met nakontrole voldoende waarborg geeft voor een goede kwaliteit van het pootgoed. Men kan namelijk het jaar daarop, wat betreft virusziekten, geen signi- fikant verschil zien tussen gecertifi ceerd pootgoed dat aan de hand van de NAK-data is gerooid en uitge groeid gecertificeerd pootgoed. Door dat men het pootgoed laat uitgroeien krijgt men een hogere opbrengst. Uit de praktijk is gebleken dat de op brengst wel kan oplopen tot 50 ton per ha, waarbij 80% in de pootgoed- maten valt. De financiële opbrengst is dan ook hoger dan bij het rooien op advies- en einddatum. Mogelijkheden Vergeleken met het noorden van Ne derland heeft het Zuidwesten de vol gende voordelen: in het zuidwesten kan vroeger gepoot worden dan in het noorden. Dit resulteert in een ouder- domsresistentie (dat is het weerstand bieden van de plant tegen virus besmetting) die eerder optreedt dan in het noorden. Óok is de gemiddelde dagtemperatuur en instraling van de zon hoger dan in het noorden, wat ook weer bijdraagt tot een vroegere ouderdomsresistentie. De teler moet trouwens ook alle mogelijke maatre gelen treffen om zo vroeg mogelijk ouderdomsresistentie te verkrijgen. Immers de kans op een vroege virus besmetting is in het zuidwesten gro ter dan in het noorden van het land. Enkele maatregelen die de teler zou moeten nemen zijn .bijvoorbeeld: goed voorkiemen, zonder kiembe- schadiging poten en minder stikstof strooien dan bij konsumptieaardap- pelen. Des te minder stikstof men strooit, des te eerder treedt de ouder domsresistentie in. Vruchtwisseling Een tweede voordeel is dat de vrucht wisseling in het zuidwesten in het al gemeen ruimer is dan in het noorden van het land. Mede hierdoor treden er minder grondgebonden ziekten op, zoals bijvoorbeeld aaltjes, Rhizocto- nia en Phoma. Een ander voordeel is dat bakterie- ziekten in het zuidwesten weinig voor komen. Het gevaar dat van bakterieziekten uitgaat is minstens zo groot als dat van virussen. Een andere gunstige faktor is dat in dien men het uitgroeisysteem toepast er meer voedingsstoffen in de knol zijn opgeslagen dan bij rooien op advies- of einddatum. Door de lange re groeiduur is de schil harder van uit- Bas Tramper gegroeid gecertificeerd pootgoed, de knol is 'sterker'. Daardoor hebben knolziekten bij uitgegroeid pootgoed minder kans om bij ongunstige om standigheden de knol aan te tasten. 'B-groep' De NAK Rivieren-Delta-Nederland adviseert om pootgoed te telen van rassen die minder bontvatbaar zijn. Dat zijn rassen uit de zogenaamde 'b- groep'. (Bont is de praktij knaam voor het Yn-virus). Ook dit verlaagt de kans op virusbesmetting. Indien men voor het eerst pootgoed wil gaan telen, kan zeker worden overwogen dit in samenwerking met een handelshuis te doen. Deze beschikken over monopolieras sen die minder bontvatbaar zijn. Mo nopolierassen zijn rassen waarop het kwekersrecht van toepassing is. De ze mogen niet door iedereen vermeer derd worden, er is daarvoor toestemming van de kweker nodig. Bij de teelt kunnen de handelshuizen de teler met raad en daad bijstaan. Tevens is de teler, indien hij een mo nopolieras teelt, verzekerd van een te voren overeengekomen prijs en uiteraard afzet! Wanneer een konsumptieteler besluit om over te stappen op pootaardappel- teelt is het zeer aanbevelenswaardig om een selektiekursus te volgen die door de Regionale Keuringsdienst wordt gegeven. Bepaalde in de bodem levende nematoden, ook wel aaltjes genoemd, parasiteren op larven van een aantal soorten insekten. Binnen afzien bare tijd kan wellicht van dat feit gebruik worden gemaakt doordat insekten-bestrijdende aaltjes hoogstwaarschijnlijk bewust ingezet gaan worden om enkele plagen in de tuinbouw te onderdrukken. De methode, die in ontwikkeling is, vraagt maar weinig aanpassing in de bedrijfsvoering. Met gewone spuitapparatuur kunnen de aaltjes worden toegediend. Een bespuiting met aaltjes van de soort Neoaplectana bibionis tegen bij voorbeeld de aardrups is zeker zo doeltreffend als een bespuiting met een gangbaar chemisch bestrij dingsmiddel en bovendien ongevaar lijk* voor andere organismen. De aaltjes kunnen op korte afstand zelf hun doel vinden. In 1981 ontdekte de stagiair Frank Galle bij het Instituut voor Planten- ziektenkundig Onderzoek (IPO) dat er in Nederlandse gronden aaltjes voorkomen, die parasiteren op rup sen van motten. Aaltjes zijn microscopisch kleine worpjes, waarvan de soort die aar dappelmoeheid veroorzaakt, tot de meest bekende behoort. Behalve de ze plantenparasitaire aaltjes zijn er ook soorten, die uitsluitend parasite ren op bepaalde insektenlarven. Toen dr.ir. P. Theunissen van het IPO er door het onderzoek van Galle op geattendeerd was, dat dit type aaltjes ook in Nederland voorkomt, bracht dat hem op het idee om de toepas baarheid van aaltjes als biologisch bestrijdingsmiddel in de tuinbouw te onderzoeken. De bestrijding van sommige insekten, waarvan de larven soms ravages in het gewas aanrichten, is problematisch, omdat ze diep in de grond leven. Aardrups Dr. Theunissen: 'De aardrups vormt al jarenlang een probleem, dat met een zekere regelmaat opduikt. Voor al als we een warme zomer hebben, horen we nogal wat klachten over aar- drupsen. In het jongste stadium van hun leven maken deze larven van nachtvlinders kleine gaatjes in de bla deren, maar zo'n rups kan in het oudste stadium de hoofdwortel van een slaplant in één nacht wegvreten. Je kunt ze dan met een chemische bestrijding ook nauwelijks meer de baas worden'. Paard van Troje Uit onderzoek is gebleken, dat aalt jes zich in een bepaald stadium van hun leven vrij lang in de grond kun nen handhaven zonder voedsel. Dr. Theunissen: 'Als er dan een gast heer in de buurt is, kan zo'n aaltje dat op de een of andere manier waarne men en verplaatst het zich in de rich ting van de gastheer. Daar aangekomen dringt het door de mond naar binnen tot in de lichaamsholte van de rups. Het aaltje draagt al die tijd een bepaald soort bakteriën bij zich in een speciaal orgaantje. Die bakteriën komen dan in de rupst te recht waar ze zich sterk eaan verme nigvuldigen. Het aaltje werkt als een paard van Troje'. De nematoden groeien en vermenig vuldigen zich in de gastheer met be hulp van voedsel, dat de bakteriën als het ware bereiden. Als het voedsel op raakt verlaten ze het karkas en ver spreiden zich in de omringende bo dem in afwachting van een volgend slachtoffer. Doeltreffend Aaltjes stellen echter net als andere le vende organismen ook bepaalde voor waarden. Zo zijn ze nogal gevoelig voor licht en uitdroging. Hun werk zaamheid en levensduur is bovendien sterk afhankelijk van de temperatuur. Bij doelbewuste toepassing is dat een probleem. Het aaltje Neoaplectana bibionis, dat bijvoorbeeld niet alleen aardrupsen maar ook de chemisch moeilijk te bestrijden emelten in prin cipe doeltreffend kan onderdrukken, heeft daarvoor wel een bodemtempe- ratuur van ca. 15°C of hoger nodig. Voor de bestrijding van aardrupsen is dat geen probleem, omdat deze lar ven in de periode juli-september tot ontwikkeling komen, wanneer de temperatuur ook voor de werking van het aaltje goed is. Voor bestrijding van emelten ligt dat wat anders. Deze larven van de lang pootmug zijn vooral 's winters en in het voorjaar aktief. Dan is er prak tisch niets te merken van de aanwezi ge Neoaplectana-aaltjes. Ze zijn bij de dan heersende temperatuur nauwe lijks aktief. Een ander probleem dat door onder zoek moet worden opgelost is het toe leveren en in voorraad houden van de aaltjes. Het oplossen van deze en an dere problemen is datgene, waar dr. Theunissen zich op toelegde, nadat in het laboratorium was gebleken, dat het principe van de biologische bestrijding van aardrupsen, emelten en ook de larven van blauwe vleesvlie- gen met de aaltjes feilloos werkte. In het laboratorium bleek een plaagpo- pulatie van insekten na ongeveer 24 uur meestal voor 100% te zijn uitge schakeld. Praktijk Hoe zou de bestrijding in de praktijk in zijn werk kunnen gaan? Het IPO heeft proeven op veldjes genomen en daar onder verschillende weer somstandigheden tevens verschillen de methoden van toediening uitgeprobeerd. Het bleek gemakkelijk om de aaltjes met water te mengen en te verspuiten met de gewone appara tuur van de tuinder. Zelfs bleek toe diening via een beregeningsinstallatie mogelijk. Er bleken enkele honderd duizenden tot een miljoen aaltjes per vierkante meter nodig te zijn. Deze hoeveelheden konden via een kweek op rupsen vrij eenvoudig geprodu ceerd worden. Voor kommerciële toepassingen wordt een massakweek op ander ma teriaal gebruikt. Het voornaamste probleem, dat nu nog om een oplossing vraagt is de kwestie van het in voorraad houden. Het afsterven van aaltjes, die bewaard worden, is op de lange duur moeilijk tegen te houden. Als de bestrijding van de aardrups met nematoden een sukses wordt, zijn er plannen om ook andere insektenplagen met aaltjes aan te gaan pakken. (Niek Bruin) Vrijdag 21 maart 1986

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1986 | | pagina 12