Ontwikkelingen bij BG mengsels
en bij rassen van Engels raaigras
pl l
I i! li
ra
fa
Sinds de stormvloed van 1953,
waarna in het Zuidwesten veel
grasland opnieuw moest worden
ingezaaid, zijn de BG mengsels
voorzien van de kwalifikatie
'Oranjebandmengsel' zeer gezien
geworden. Namen als BG 3, BG
4, BG 5 en BG 11 zijn veel boeren
en loonwerkers ook zeer ver
trouwd in de oren gaan klinken.
Een Oranjebandmengsel garan
deert voldoende kwaliteit. De
hoogte van de kwaliteit wordt be
paald door de kwaliteit van de ras
sen en soorten die samen het
mengsel vormen. In de Rassenlijst
voor Landbouwgewassen worden
de belangrijkste eigenschappen
van de aanbevolen rassen duide
lijk aangegeven.
Tabel 1. Procentuele verdeling van gecertificeerde hoeveelheden Oranjebandmeng-
sels^
Seizoen
BG 5 BG 11 BG 3 BG 4 rest
1967/68
1974/75
1978/79
1984/85
70 14 16
28 65 7
10 44 43 3
5 41 26 26 3
Tabel 4. Eigenschappen van rassenlijstrassen van Engels raaigras die per type
zijn samengevat tot twee leeftijdsgroepen.^
Type:
Weidetype Laat hooitype
Opname vanaf:
1939-1969 1970-1986 1939-1969 1970-1986
Relatieve opbr.
Standvastigheid
Wintervastheid
Res. tegen kroon
roest
94-100 100-105 93-98 98-107
7-8 7^-8^ 7-8 7^-8^
5%-7 6-8 6-7 6-8
6-7\ 6-7^ 6-7 6-8^
In de loop der jaren zijn er wel steeds
betere rassen gekomen en hebben
voorheen aanbevolen rassen deze on
derscheiding verloren, toch zijn er
binnen een soort of binnen een type
van een grassoort nog kwaliteitsver
schillen gebleven, evengoed als er nog
kwaliteitsverschillen bestaan Tussen
stamboekkoeien die op een keuring
een premie hebben ontvangen.
Niet alleen bij de grasrassen is er in
de loop der jaren het een én ander ver
anderd, maar óók in het gebruik en
de behandeling van het grasland. Dat
laatste heeft tot gevolg gehad dat de
ene grassoort de gewijzigde gebruiks-
en behandelingsomstandigheden be
ter kon verdragen dan de andere. Me
de daardoor is er ook wijziging geko
men in de voorkeur voor het ene BG
mengsel ten opzichte van het andere.
Wijzigingen in de belangstelling voor
het type mengsel
Vijfentwintig jaar geleden was BG 5
een zeer populair mengsel. Het bevat
te naast een aantal grassoorten ook
witte klaver. Het beheer van het gras
land veranderde sindsdien echter zo
danig dat het vaak weinig zin had ook
klaver in het zaadmengsel te hebben.
In korte tijd nam BG 11 de populari
teit van BG 5 over; zie tabel 1.
pG 11 is in wezen een BG 5 mengsel
zonder klaver; het bevat Engels raai
gras, timothee, beemdlangbloem en
veldbeemdgras. Wie echter nauwkeu
rig naar het grasbestand uit een BG
11 zaaisel keek, kwam tot de ontdek
king dat dit vrij spoedig bijna geheel
uit Engels raaigras bestond. De uit
zaai van uitsluitend enkele typen van
Engels raaigras, het weide- en laat
hooitype, leek daarom meer zinvol.
BG 3, bestaande uit rassen van ge
noemde typen van Engels raaigras,
kwam op de markt en ging weldra een
belangrijke plaats innemen. Echter,
hoe eenvoudiger een mengsel is sa
mengesteld, des te hogere eisen wor
den aan de samenstellende rassen
gesteld. Zo worden bijvoorbeeld in
gebieden die gunstig zijn voor het op
treden van kroonroest hoge eisen
gesteld aan de resistentie van de ras
sen tegen kroonroest. Bovendien doet
het voorstellen van een wat gevarieerd
menu het doorgaans wel goed in de
verkoop. Daarvoor vonden velen het
gebruik van één soort, zij het twee ty
pen daarvan, toch wel weinig voor
een mengsel. Het bleek dat men, door
welke oorzaak dan ook, niet overal
juichte over BG 3. Om verschillende
redenen kwam BG 4 op de markt,
bestaande uit Engels raaigras en timo
thee; de laatste grassoort is nog iets
smakelijker voor het vee dan Engels
raaigras en het is wintervaster. Timo
thee komt na enkele jaren meestal nog
voor ongeveer 5%, soms wat meer, in
het grasbestand voor.
In 1986 is vervolgens in de Rassenlijst
een nieuw mengsel opgenomen dat
weer geheel uit Engels raaigras
bestaat; deze keer voor 100% uit te
traploïde rassen of voor 70% uit te
traploïde en voor 30% uit diploïde
rassen. Hiermee zal de positie van En
gels raaigras in de uit te zaaien BG
Vrijdag 24 januari 1986
Vlak voor het inscharen van het vee in een rassenproefveld wordt de opbrengst
van het gras bepaald
mengsels ongetwijfeld verder ver
sterkt worden. Ook het aandeel van
de Oranjebandmengsels in het totaal
van de uitgezaaide mengssels zal hier
mee weer vergroot worden. Tot voor
enkele jaren terug was dit aandeel bij
na 100%. In de laatste jaren liep het
echter terug, voornamelijk door
mengsels die uit tetraploïd Engels
raaigras bestonden of tetraploïden be
vatten.
Verbeteringen in het rassensortiment
van Engels raaigras voor inzaai van
grasland
In tabel 2 wordt een overzicht gege
ven van de raseigenschappen van En
gels raaigras weidetype en in tabel 3
van het laat hooitype. Deze tabellen
zijn overgenomen uit Rassenlijst
1986, alleen de doorschietdatum is
weggelaten, doch het jaar van opna
me in de Rassenlijst is daarvoor in de
plaats gekomen. Bij het weidetype
staat de helft van rassen vóór 1970 al
op de Rassenlijst tegen ruim een
kwart bij het laat hooitype. Om in
grote lijnen de verschillen te zien tus
sen de oudere en nieuwere aanbevo
len rassen, is tabel 4 gemaakt waarin
de-rassen per type zijn ingedeeld in
twee leeftijdsgroepen.
Bij het laat hooitype is de op
brengststijging sterker geweest dan bij
het weidetype waarmee een vroegere
achterstand is goedgemaakt. Bij de
opgenomen rassen sinds 1970 komt
een grotere standvastigheid en winter-
vastheid voor en bij het laat hooity
pe ook een grotere resistentie tegen
kroonroest.
Een andere vergelijkingsmogelijkheid
is het vergelijken van de nieuwe ras
sen met de meest standvastig gebleken
oude rassen. Bij het weidetype komen
we dan voor oude rassen terecht bij
Lamora, Perma en Vigor, d.w.z. bij
rassen die in de jaren veertig al op de
Rassenlijst zijn geplaatst, waarvan Vi
gor toen alleen nog maar op de Bel
gische. Hun relatieve opbrengst be
draagt 99-100 tegen 100-105 voor de
rassen die in de jaren tachtig zijn op
genomen in de Rassenlijst. Opge
merkt kan worden dat bij veel ande
re gewassen een grotere opbrengststij
ging is verwezenlijkt.
Bij het laat hooitype zijn Barlenna en
Barstella de meest standvastige oude
rassen. Ze staan al ruim dertig jaar op
de Rassenlijst. Hun relatieve op
brengst is nu 96 tegen 99-107 voor de
rassen die in de jaren tachtig zijn op
genomen in de Rassenlijst. De op
brengststijging is hier dus, zoals reeds
opgemerkt, sterker dan bij het wei
detype.
Reeële situatie voor de boer
Uit de tabellen 2 en 3 is op te maken
dat er niet te verwaarlozen kwaliteits
verschillen bestaan tussen de rassen
van Engels raaigras voor inzaai van
grasland. De hoogste waardering voor
de genoemde eigenschappen zijn niet
in één ras verenigd. In de praktijk zal
men daarom wel een mengsel blijven
uitzaaien. De afzonderlijke groothan
delaren stellen doorgaans zelf vast
welke rassen ze gebruiken voor het sa
menstellen van hun EG mengsels; dit
komt mede doordat ze een eigen
kweekbedrijf hebben. Rassen met iets
minder goede eigenschappen dan de
beste vinden ook hun weg in BG
mengsels, wellicht tegen een iets lagere
prijs. Dat is dan meegenomen voor de
graslandboer, maar hoeveel mist hij
aan de andere kant? Een laneere le
vensduur van grasland is winst, even
als een hogere opbrengst. Een iets
hogere kostprijs van het mengsel
wordt daardoor al snel weer goed
gemaakt.
Bij de tabellen 2 en 3 kan nog opge
merkt worden dat de tetraploïde ras
sen doelbewust als aparte groep staan.
Deze rassen zijn nog iets smakelijker
dan de diploïde rassen. De bewei-
dingsverliezen kunnen hierdoor iets
geringer zijn waardoor de netto-
opbrengst in verhoudingsgetallen mo
gelijk iets hoger is dan de tabel aan
geeft voor drogestofopbrengst in ver
houdingsgetallen. Deze laatstgenoem
de opbrengsten zijn namelijk geba
seerd op een opbrengstbepaling vlak
voor de inscharing van het vee of vlak
voor een maaisnede. Een nadeel van
tetra/s zou kunnen zijn dat de zode
wat opener is.
Een boer kan met behulp van de ei
genschappen van de rassen en soor
ten volgens de Rassenlijst), eventueel
ook na deskundige voorlichting, een
keuze maken van rassen en soorten
voor mengsels die voor zijn bedrijf
hun gunstigst lijken, bijvoorbeeld met
het oog op een betere standvastigheid
of een betere resistentie tegen kroon
roest. De kans bestaat dan dat de ge
kozen rassenkombinaties niet precies
tot de bestaande paketten van BG
mengsels behoren. Hij kan dan eerst
de nog meest gunstige rassenkombi-
natie kiezen die wel te leveren is en
ir. H.A. te Velde
ook alvast een op de toekomst gerich
te keuze maken, bij voorkeur samen
met anderen om tot een behoorlijke
partij te komen. De groothandel kan
zich dan via gerichte vermeerderingen
en aankopen aanpassen bij die vraag.
De Beschrijvende Rassenlijst voor
Landbouwgewassen is verkrijgbaar
door 9,50 over te maken op postgi
ro 103 77 54 t.n.v. Leiter-Nypels te
Maastricht.
7hUI i
Overzicht van de raseigenschappen bij Engels raaigras weidetype
Hoge cijfers betekenen
gunstige waardering
van de betrokken
eigenschap.
c
2
TJ
O
o>
JC
c
w
ra
2
ra o
O
ra
ra
"O
c
ra
<75
ra
c
i
ra C
"i
<r
c z
5 c
O
-O 52
2.
0> O
O O)
2-E S
o o E
Diploïde rassen
A Wendy
m
8s
6s
7s
6
100
A Parcour
8*
7
6s
6
100
A - Pelo
8
7
6
6s
99
A - Lamora
8
7
7
5s
99
A Perma
8
6
7s
6s
99
A Vigor
scjói (yi/i)
8
5s
6s
6
100
A - Barenza
W
7s
65
7
6
97
B Compas
t$s2
7»
6
6
5s
97
B Caprice
7
6s
6s
6*
94
N Tresor
8*
6s
6
6
104
N Kerdion
8s
8
6
4s
103
N Trani
8
6
7
6s
103
N Barmega
85
74
6
5
100
Tetraploïde rassen
N Condesa
7*
6
7
6s
105
Tti-be. 3,
Overzicht van de raseigenschappen bij Engels raaigras laat hooitype
Hoge cijfers betekenen
gunstige waardering
van de betrokken
eigenschap.
«5
2,
Q
S
9
c
■SS
8-
ra c
Diploïde rassen
A -
Talbot
w
A -
Sommora
/$n
A -
Preference
/jPo
A -
Pablo
w
A -
Barlenna
A -
Hubal
B -
Moretti
B -
Barstella
ijSf
B -
Combi
N -
Magella
/JW
N -
Bartony
N -
Edgar
Tetraploïde rassen
A Meitra
A - Citadel
T Modus
/jio
/jd*
$93
8
7
7
7
101
8
75
7
6
102
8
75
6s
6
101
75
75
7
7
102
8
7
6
5»
96
7»
7
7
7»
98
7»
75
7
6s
98
8
7
6
6s-
96
7
6s
6s
93
8
75
7s
7
107
8*
8
6
5s
102
8s
8
65
6s
104
75
6
75
7s
100
7 x
7
8
7s
100
7
6s
85
7
99
15