'Nieuw bloed' aardappelrassen zal onze verbeteren Onderzoek I. V.P. en S. V.P. hoopvol Onze kultuuraardappel is een ge was dat zijn oorsprong heeft in Zuid- en Midden-Amerika en in de 16e eeuw in Europa is geïmpor teerd. Uit nieuwsgierigheid of als kuriositeit werd een van de belan grijke voedselbronnen van de In- ea/s naar Europa gebracht. Men kan zich daarbij voorstellen dat maar weinig verschillende knollen en bessen met zaden meegenomen zijn, met als gevolg dat de varia tie in erfelijke achtergrond beperkt was. Deze variatie nam nog weer af doordat maar een deel van de planten zich onder onze klimato logische omstandigheden kon handhaven. De meeste aardappel planten uit de tropen hebben na melijk een korte daglengte nodig om knollen te vormen en onder onze omstandigheden gebeurde dit dan pas eind augustus of later. Een nog verdere inperking van het materiaal werd veroorzaakt door ziekten. Ook van latere introduk- ties van de aardappel uit z'n oor- sprongsgebied naar West-Europa bl^ef maar een deel over. Een voorbeeld van een belangrijke af name van de hoeveelheid variatie ten gevolge van ziekten, is de be ruchte epidemie van de aardappel ziekte die in 1842 in Ierland begon en een ernstige hongersnood ver oorzaakte. Dat de genetische variatie van on ze kultuuraardappel zeer beperkt is, blijkt als we de stambéfftien van onze rassen bekijken. Bijna alle rassen hebben veel gemeenschap pelijke voorouders en er is dus in meer of mindere mate sprake van inteelt. Primitieve soorten Aan een beperkte genetische vari atie zijn nadelen verbonden. Het houdt namelijk in dat voor veel (gewenste) eigenschappen er geen gunstige vormen in het materiaal voorkomen. Voor deze eigen schappen moeten de gunstige ei genschappen dan uit de primitie ve en wilde aardappelsoorten uit Midden- en Zuid-Amerika ge haald worden. Voorbeelden van dergelijke eigenschappen zijn re sistenties tegen ziekten zoals virus sen, Phytophthora en aardappel moeheid, resistenties tegen ekstre- me milieu-omstandigheden zoals droogte, hitte en koude en kwali- teitsfaktoren zoals droge stofgehalten en kook-, friet- en chipskwaliteit. De verscheidenheid die ook in het uiterlijk van soorten bestaat, wordt voor een klein deel aan de hand van enkele foto's in figuur 1 geïllustreerd. Voor bloemen, knollen en looftypes zien we hier verschillen jn vorm en kleur tus sen een paar aardappelsoorten. Resistenties Over de hele wereld zijn kweekbe- drijven en instituten al sinds het begin van de twintigste eeuw be zig om resistenties tegen ziekten, plagen en ekstreme milieu omstandigheden in te kruisen. In ons land gebeurde dit werk voor al door overheidsinstellingen zo als het Instituut voor Plantenver edeling (Ivp) en na 1948 ook door de Stichting voor Plantenverede ling (SVP). Wanneer er met 'onaangepast' materiaal uit de tropen wordt ge kruist, komen er ook veel eigen Vrijdag 24 januari 1986 schappen in ongewenste vormen mee. Daarom werd er vaak meer dere malen met de kultuuraardap pel gekruist en werd geselekteerd op het behouden van de doeleigen- schap(pen) uit de wilde of primi--. tieve soorten. De gewenste erfelij ke informatie werd zo ingebed in de erfelijke informatie van de kul tuuraardappel, zoals in fig. 2 geïl lustreerd wordt. Plant van kultuuraardappel ge kruist met plant van wilde soort, soort, - mist 1 eigenschap - bezit gewenste doeleigenschap - bezit kuituureigenschappen -mist kuituur eigenschappen Kruising I: In kruisingsnakomelingen selektie op gewenste doeleigenschap en kuituureigenschappen. Plant van kultuuraardappel gekruist met beste planten van kruising I Kruising II: In kruisingsnakomelingen selektie op gewenste doeleigenschap en kuituureigenschappen enz. Figuur 2. Schema van een krui singsprogramma om 1 gewenste eigenschap vanuit een wilde aar dappelsoort in te kruisen in een kultuuraardappel Kruisingen Het is afhankelijk van de gebruik te wilde soort en van de doeleigen- schap(pen) hoe vaak er met de kultuurouder teruggekruist wordt. Het is van de eigenschap afhanke lijk of er al aan de zaailingen van een kruising bepaald kan worden of de doeleigenschap aanwezig is, zoals bijvoorbeeld bij ekstreme Y- virus resistentie, of dat dit pas mo gelijk is na een of meerdere veld- jaren. Voor het doen van be trouwbare opbrengstproeven is namelijk een flink aantal planten nodig, zodat dit pas na een aan tal jaren vermeerdering in het veld mogelijk is. Een kruisingscyclus duurt dus meerdere jaren en het is dan duidelijk dat het een tijdro vende en kostbare aangelegenheid is om een of enkele eigenschappen in te kruisen. Bovendien wordt op alle niet-doelkenmerken de varia tie in onze kultuuraardappel niet wezenlijk vergroot. Een andere benadering om de ge netische variatie van de kultuur aardappel te vergroten met be hulp van de zeer grote variatie die bestaat in de primitieve en wilde soorten, is met aanpassingspro gramma/s. Een wilde of primitieve soort wordt dan onder onze omstandig heden geteeld en die planten wor den geselekteerd die het vroegste knollen vormen. De beste planten uit zo'n soort worden dan onder ling gekruist en er wordt weer ge selekteerd op het moment van knolvorming en andere belangrij ke landbouwkundige eigenschap pen. Wanneer een soort op deze wijze redelijk aan onze kuituur omstandigheden is aangepast, zijn na één of slechts enkele krui singen met onze kultuuraardappel al goede planten in de nakome- ir. K.M. Louwes informatie in viervoud aanwezig (tetraploïd), terwijl dit bij veel wil de en primitieve aardappelsoorten maar in tweevoud is (diploid). De kruisingsmogelijkheden en de kans op het voorkomen van ge wenste kombinaties van eigen schappen is veel groter wanneer er op het diploïde nivo gewerkt wordt. Er is een vrij eenvoudige methode om van een tetraploïde plant een groot aantal erfelijk ver schillende diploïden te maken. Op het IvP en de SVP wordt al gerui me tijd met dergelijke diploïden gewerkt en enkele kweekbedrijven gaan ook een speciaal programma op het diploïde nivo opzetten. Hierdoor is het dan ook waar schijnlijk dat toekomstige rassen, meer dan tot nu toe erfelijke ei genschappen van ook andere soor ten dan van alleen Tuberosum zul len hebben. Praktijk Wat zal de boer van deze ontwik kelingen merken? In eerste instan tie zal een groot deel van de aan dacht zich blijven richten op het inkruisen van ziekteresistenties voor ziekten waar tot nu toe geen afdoende resistentie in het rasma teriaal aanwezig is en te hopen valt dat dit ook zal slagen. Gezien de grote inspanning die wordt ver richt en de steeds efficiëntere onderzoeks- en veredelingsmetho- den, is de kans hierop reeël. Inwendige en uitwendige kwaliteit van aardappelen wordt voor de praktijk steeds belangrijker en een belangrijk deel van de onderzoeks- en kweekinspanningen zullen zich hierop richten. Waar nodig zijn en worden wilde soorten gebruikt. Indien er meer nieuw bloed in on ze rassen zal zitten, zullen ook (kleine) veranderingen in het beeld van de rassen optreden. Een kwe ker zal uiteraard bedacht zijn op looftypes die zich lenen tot selek tie op zieke planten. De verschil len in kleur en vorm van het loof zouden wel toe kunnen nemen t.o.v. de verschillen tussen de hui dige rassen. Ondergronds kunnen er ook meer verschillen gaan op treden. Het aantal knollen per plant zou groter kunnen worden en het is aan de kwekers om te se- lekteren op gelijkblijvende gemid delde knolgewichten, zodat de to tale opbrengst vergroot wordt. Onderzoek heeft uitgewezen dat hiervoor mogelijkheden bestaan. Op de SVP heeft men ervaring met kruisingen tussen aangepaste planten van Phureja en Andigena en de kultuuraardappel. Hoewel de aangepaste planten van beide soorten er voor de boerenpraktijk nog zeer onakseptabel uitzien, na kruising lijken veel van de nako melingen uiterlijk sterk op de kul tuuraardappel. Dit wordt in figuur 3 geïllustreerd met knollen van Tuberosum rassen (A) en Phure- japlanten (B) en knollen van na komelingen uit twee kruisingen tussen Tuberosum en Phureja (C en D). Samenvattend is de verwachting dat in toekomstige rassen dankzij nieuw bloed resistentie-, kwaliteits- en opbrengsteigen schappen verbeterd zullen zijn en dat (kleine) uiterlijke veranderin gen op kunnen treden. Ir. K.M. Louwes en Ir. A.E.F. Neele, Stichting voor Plantenveredeling, Wageningen aardappelplanten van enkele so< lingschap te verwachten. Van de genenrijkdom van de primitieve soort blijft dan veel meer bewaard en onderzoek op vele plaatsen in de wereld heeft Uitgewezen dat dit een zeer positief effekt op o.a. de opbrengst kan hebben. Op de SVP hebben Dr. Maris en J. Scholten de primitieve soorten Solanum phureja ('Phureja') en Solanum tuberosum subsp. andigena ('An digena') aangepast. Deze soorten zijn nauw verwant met onze kul tuuraardappel Solanum tubero sum subsp. tuberosum ('Tubero sum'). Van beide soorten is nu ook materiaal op de aardappel- kweekbedrijven aanwezig. Nieuw bloed De verwachting is dat het gebruik I van wilde en primitieve soorten in de aardappelveredeling toe zal nemen. Op de SVP is dit zeker het geval en kwekers zullen direkt of indi- rekt via de afgegeven ouders van de SVP, nieuw bloed in de rassen inbrengen. Bij Tuberosum is alle genetische Verschillen in vorm en kleur van bloemen, knollen en looftypen van

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1986 | | pagina 31