Grotere doelmatigheid kan
problemen van veehouderij mee
helpen oplossen
Graskarper voldoet goed als
biologische reiniger van vaarten en sloten
Wageningse hoogleraren in inaugurele rede:
Niet meer dan 500 graskarpers per hektare gewenst
Kostbaar
Geslachtsrijp
Beperkingen
De produktie van vlees en melk
in de Nederlandse landbouw kan
doelmatiger dan nu het geval is.
Opvoering van de efficiency zal
het mogelijk maken met minder
koeien, varkens en pluimvee even
veel te produceren. Het probleem
van de mestoverschotten en de
overproduktie kan zo mede tot
een oplossing gebracht worden.
Het rendement van de veehou
derij kan met name verbeterd
worden door een doelmatiger
verwerking en benutting van het
veevoer.
Dit zeggen de hoogleraren Tam-
minga en Verstegen in hun inau
gurele rede die zij gemeenschap
pelijk uitspraken op 14 november
bij de officiële aanvaarding van
hun ambt als deeltijds hoogleraar
aan de Landbouwhogeschool.
Sinds januari is prof.dr.ir. S.
Tamminga verbonden aan de
hogeschool met de leeropdracht
voeding van herkauwers, terwijl
prof.dr.ir. M.W.A. Verstegen zich
met ingang van september 1984
richt op de voeding van de een-
magigen (o.a. varkens en pluim
vee).
Verbetering van het rendement in
de dierlijke produktie is in het
algemeen mogelijk door verho
ging van de vruchtbaarheid
(meer nageslacht per dier), ver
lenging van de levensduur van
het dier, produktie-verhoging en
kwaliteits verbetering van het
voer. De hoogleraren Tamminga
en Verstegen zien daarbij een
cruciale rol voor het vee voe
dingsonderzoek: studie van de
voederwaarde en de vertering
kan verbeteringen mogelijk ma
ken.
In ons land worden 2,5 miljoen
koeien gehouden. Die wegen ge
middeld ruim 600 kg (in 1960 550
kg) en produceren gemiddeld
5400 kg melk per jaar (in 1960
ruim 4000 kg). De levensduur van
de koe is naar schatting toegeno
men van 5,1 jaar in 1960 tot 5,7
jaar nu. Deze cijfers illusteren een
ingrijpende groei over een perio
de van 25 jaar. In totaal is het
rendement in de melkveehoude
rij in Nederland over dezelfde
periode met 9% toegenomen.
De melkproduktie heeft het pla
fond al overschreden, dus rende
mentsverbeteringen moeten
voortkomen uit een efficiëntere
wijze van produceren. Een koe
zet gedurende haar leven 17% van
het voer om in melk en 5% in
vlees. In de varkensproduktie
wordt ca. 20% van het daar aan
gewende voer omgezet in vlees.
Dat lijkt heel inefficiënt, maar
vrijwel al het materiaal dat als
veevoer gebruikt wordt is onge
schikt voor menselijke konsump-
tie.
Verliesposten
Niettemin geven de "verliespos
ten" (in totaal 75-80% van het
voer) te denken. Als veevoe
dingsdeskundigen zien Tammin
ga en Verstegen mogelijkheden
om die posten kleiner te maken.
De kwaliteit van ruwvoeders voor
herkauwers kan opgevoerd wor
den wat betreft energie- en eiwit-
waarde en de verteerbaarheid
van die voeders kan omhoog. De
verteringssnelheid in de pens kan
optimaler worden. Kwaliteitsver
betering van het veevoer is mo
gelijk door specifieke teelt-,
oogst- en bewaringstechnieken.
De voederwaarde van krachtvoe
ders voor koeien, varkens en
Prof. dr.ir. S. Tamminga
pluimvee kan verhoogd worden
door ze een gerichte voorbewer
king te laten ondergaan. Verder
vereist selektie van de dieren op
snellere groei en langere levens
duur een kwalitatief hoogwaar
diger voeding. Dit geldt met na
me in de varkens- en pluimvee
houderij. Al deze maatregelen
leiden volgens de Wageningse
hoogleraren tot een gelijke pro
duktie met minder dieren en
daarmee tot een verlichting van
de mestproblemen.
Biotechnologie
Prof. Tamminga en prof. Verste
gen verwachten dat het toetsen
van produkten uit het biotechno-
logisch onderzoek ten behoeve
van de veevoeding de komende
jaren aan belang zal winnen.
Voor de veevoeding zal dat echter
Prof. dr. ir. M.W.A. Verstegen
voorlopig geen ingrijpende ge
volgen hebben. Verwacht wordt
dat toevoegingen (bijv. aminozu
ren) aan het veevoer geprodu
ceerd zullen worden door bakte-
riën of schimmels die een geneti
sche manipulatie hebben onder
gaan. Verder zouden genetisch
veranderde mikro-organismen
gebruikt kunnen worden bij de
konservering van ruwvoeders.
Aangezien de voorvertering in de
pens een "verliespost" is in de
energiehuishouding van de her
kauwer, bestaan er ook ideeën
om de mikro-organismen in die
pens efficiënter te laten funktio-
neren. Op korte termijn zijn
hiervan echter nog geen resulta
ten te verwachten, aldus de
hoogleraren Tamminga en Ver
stegen in hun dubbel-inaugura-
tie.
De uit China afkomstige graskarper blijkt in Nederland goed in de
smaak te vallen bij sportvissers en waterschappen. De vis voedt zich
uitsluitend met levende waterplanten en draagt daardoor bij aan het
openhouden van vaarten en sloten wat nodig is om de waterstand te
regelen. Open water is ook een voorwaarde voor allerhande vissen om
goed te kunnen gedijen.
Het uitzetten van graskarpers
Ons land heeft zo'n 500.000 kilome
ter aan vaarten, kanalen en sloten,
waarvan ongeveer een derde de
funktie heeft water aan en af te voe
ren. Zou het water niet vlot kunnen
stromen dan zouden spoedig grote
delen van ons lage land onder water
komen te staan. De watergangen
mogen dan ook niet dichtgroeien
met waterplanten. Onder aanvoering
van de waterschappen worden daar
om jaarlijks één of enkele malen de
watergangen van het te veel aan ve
getatie ontdaan. Dat gebeurt al eeu
wenlang. Aanvankelijk in hand
kracht maar ook hier heeft de me
chanisatie zijn intrede gedaan. Las
tige waterplanten zijn kroos, draad
algen en waterpest die voor een deel
aan de ingreep weten te ontkomen of
snel weer aangroeien.
De veelvuldig terugkerende operatie
is een kostbare zaak als men bedenkt
dat het om 145.000 kilometer aan
watergangen gaat (totale kosten 250
miljoen gulden per jaar).
In de jaren vijftig dacht men de op
lossing te hebben gevonden voor de
kosten en de "lastige" planten door
de toepassing van chemische on
kruidbestrijdingsmiddelen. De gifti
ge werking op de gehele waterge
meenschap was evenwel zo groot, dat
het voor de overheid reden genoeg
was paal en perk te stellen aan het
gebruik van deze middelen.
vrijdag 22 november 1985
"In die tijd is het idee geboren de
graskarper te gaan gebruiken om de
vegetatie in toom te houden" vertelt
drs. W. van der Zweerde van het
DLO-Centrum voor Agrobiologisch
Onderzoek te Wageningen, die zich
al vele jaren bezighoudt met het on
derzoek van de aard en het gedrag
van deze voor Nederland uitheemse
vissoort.
"Uit ons onderzoek blijkt dat bij
zorgvuldig beheer betere omstan
digheden geschapen kunnen worden
dan alles gewoon laten doorgroeien
of bij rigoreus onderhoud. Doel van
dat beheer is een voldoende kapaci-
teit voor het watertransport en tege
lijkertijd de levensgemeenschap zo
veel als mogelijk in stand te houden.
Hoeveel waterplanten gunstig zijn
weet eigenlijk niemand precies.
Sportvissers geven meestal aan 75%
open water de voorkeur. En dat kun
je met het aantal vissen dat er wordt
uitgezet redelijk goed regelen", aldus
drs. Van der Zweerde.
"Van de zijde van natuurbescher
mingsinstanties bestaat de vrees dat
de graskarper het milieu zodanig
beïnvloedt dat bijvoorbeeld inheem
se vissoorten worden verdrongen.
Uit ons onderzoek blijkt dat als er op
een bepaalde plaats te veel graskar
pers zijn, ze zoveel kunnen wegvre
ten dat de hele waterflora en -fauna
wordt aangetast. Zo'n situatie kan
voorkomen worden door tijdig vissen
weg te vangen". De kans dat de
graskarper zelf voor uitbreiding
zorgt en zo in óns land een plaag zou
kunnen worden, zoals de konijnenp-
laag in Australië, wordt uitgesloten
geacht. Door de speciale eisen die de
graskarper aan zijn milieu stelt kun
nen de dieren zich alleen voortplan
ten in hun natuurlijk verspreidings
gebied in het noordoosten van China
en het aangrenzende deel van de
Sovjet Unie.
Rond 1960 gelukte het om een
kunstmatige kweek tot stand te
brengen. In Nederland worden nu
graskarpers van 7 a 8 jaar geslacht
srijp gemaakt door ze twee maanden
onder te brengen in water dat gelei
delijk wordt verwarmd tot 23 graden
C. Daarna worden ze ingespoten met
een hypofose-oplossing, afkomstig
van karpers, waardoor kuit en hom
volledig kunnen rijpen. Door het sa
menvoegen van hom en kuit vindt
buiten de dieren de bevruchting
plaats. Als de visjes vier tot vijf cen
timeter zijn, moeten ze nog één jaar
groeien in het warme water van het
koelcircuit van een elektriciteitscen
trale alvorens ze groot genoeg zijn
(ongeveer 500 gram) voor ze in het
land kunnen worden uitgezet.
Al dit werk gebeurt door de Organi
satie ter Verbetering van de Binnen
visserij, die ook als eerste proeven
nam 'met de introduktie van de gras
karper. Dat geschiedde in afgesloten
visvijvers. Bij latere eksperimenten
in het vrije veld werd steeds een af
sluiting gemaakt voor het gedeelte
waarin de vissen werden uitgezet en
dit principe wordt gehandhaafd nu
ze overal voor de biologische bestrij
ding van waterplanten worden ge
bruikt.
Het uitzetten van graskarpers ge
schiedt onder strikte regels. Als het
water als viswater is verpacht, moet
de visvereniging toestemming geven
als een jvaterschap graskarpers wil
gaan gebruiken. Het gebied waarin
ze komen moet afgesloten zijn van
het aangrenzende water.
De vissen die gevangen worden mo
gen niet levend worden meegeno
men om te voorkomen dat ze op on
gewenste plaatsen terecht komen.
Steeds meer maken ook gemeentes
gebruik van graskarpers in nieuw
bouwwijken, waar vaak waterber-
gingsplassen worden aangelegd.
Een dergelijke plas is moeilijk me
chanisch te onderhouden zonder
schade aan te richten in de meestal
aangrenzende parken.
"In alle gevallen moet men voor een
goed beheer niet meer dan 250 kilo
gram of dus zo'n vijfhonderd vissen
per hektare uitzetten, anders eten ze
alle planten op. Bij onze proeven
vraten ze dan zelfs aan de oeverbe-
groeïng zodat een zwarte rand langs
de waterkant ontstond. Hengelaars
verenigingen zijn eerder geneigd om
minder vissen uit te zetten om rela
tief toch veel waterplanten te be
houden. Waterschappen willen
meestal tot aan het maksimum van
250 kilogram gaan. Naarmate wa
terschappen meer betrokken raken
bij de kwaliteit van het water, groeit
ook daar de belangstelling voor het
milieu in de watergangen. Ook raakt
men meer overtuigd van het nut van
waterplanten".
Beide groeperingen blijken voor het
merendeel tevreden te zijn met de
resultaten die tot dusver bereikt zijn.
Dit blijkt uit een rapport van de
Werkgroep Graskarper NRLO die
alle proeven sinds 1973 heeft bege
leid. De graskarper wordt gezien als
een nuttige aanvulling op bestaande
methoden voor het onderhoud van
waterlopen. Jaarlijks worden nu zo'n
50.000 vissen gekweekt en in het to
taal is er nu al 175.000 kilogram uit
gezet, verdeeld over 300 wateren met
e'en oppervlakte van 800 hektare.
Het rapport geeft voorts een rijkdom
aan gegevens over deze merkwaar
dige vissoort.
Gert Slettenhaar
17