"Oude" en "nieuwe" fosfaat- en kali-adviezen voor bouwland Minder tarwe in verkoopseizoen 1985/'86 Harmonisatie regelgeving komt handel en consument ten goede In september 1984 zijn enkele veranderingen ingevoerd bij de fosfaat- en kali-advisering via grondonderzoek. In dit artikel zullen de voornaamste achter gronden van deze veranderingen nog eens nader worden toege licht. Tevens zal aandacht wor den besteed aan het omrekenen van "oud" naar "nieuw". Tabel 1. Opbrengstderving bij aardappelen en suikerbieten op zeeklei door te lage fosfaattoestand. In ten opzichte van Pw-getal 30 of hoger. De vroegere adviezen waren voor namelijk gericht op de behoefte van de gewassen, de zogenaamde ekono- misch optimale gift. De ekonomisch optimale gift houdt in dat gemiddeld bij opvolging van het advies, de gel delijke opbrengst op korte termijn het hoogst zal zijn. Bij lagere giften dan het advies is de opbrengstderving in geld uitgedrukt hoger dan de kosten van de bespaar de meststof en bij een te hoge gift zijn de kosten van de extra hoeveelheden meststof groter dan de hierdoor ver kregen extra opbrengst. Bij deze ad- viseringsmethode wordt slechts in beperkte mate rekening gehouden met de vraag of bij opvolging van het advies de fosfaat- én kalitoestand achteruit zal gaan of niet. Bij lage toestanden zijn de geadvi seerde giften als regel hoger dan de onttrekking door de gewassen. Bij hoge toestanden zullen de giften vaak lager zijn dan de onttrekking. Hierbij speelt tevens het bouwplan een grote rol. Voor de teelt van ge wassen met een zwak opnamever mogen (zoals aardappelen en uien) zijn de ekonomisch optimale giften als regel belangrijk hoger dan de onttrekking. Voor gewassen met een sterk opnamevermógen (b.v. bieten en tarwe) is dit juist andersom. De ekonomisch optimale gift is dus altijd gewasgericht. Deze gift kan gezien worden als de minimale ge wasbehoefte. De onttrekking moet niet per gewas maar per bouwplancyclus worden berekend. Wanneer men de be staande toestand wil handhaven is de onttrekking de minimale bouwplan behoefte. Blijkt de som van de mini male gewasbehoeftes lager dan de minimale bouwplanbehoefte dan zullen de giften dus moeten worden verhoogd. Waarom zijn de adviezen aangepast? Soms is wel de indruk gewekt dat de gehele advisering zou zijn veranderd. Dat is zeker niet het geval. De vroe gere gewasgerichte adviezen zijn vrijwel dezelfde gebleven. Er zijn wel enkele zaken bijgekomen. Deze aanvullingen hebben vooral be trekking op het bereiken en/of het behouden van een voldoende bemes tingstoestand van de grond. Er waren een drietal redenen voor deze aanvullingen: 1. Een onvoldoende bemestingstoe stand geeft ook bij hoge bemestings giften nog opbrengstderving. 2. Door de hogere opbrengsten is ook de onttrekking door de gewassen gestegen. 3. Op sommige gronden loopt de bo demvruchtbaarheid terug. Elk van deze redenen willen we kort toelichten. ad. 1. Bemestingstoestand en op brengst Uit onderzoek van het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid in Haren is gebleken dat de opbrengsten van aardappelen en bieten bij lage Pw- getallen van de grónd ook bij zeer hoge fosfaatgiften, achterblijven bij de opbrengsten, die verkregen wor den bij hoge Pw-getallen onder overigens gelijke omstandigheden. Uit dit onderzoek bleek tevens dat de -spreiding in opbrengsten bij hogere bemestingstoestanden geringer is. Dit houdt in dat een hogere bemes tingstoestand de oogstzekerheid ver groot. In tabel 1 zijn de gemiddelde op brengstdervingen bij aardappelen en suikerbieten bij een hoge fosfaatbe- Vrijdag 8 november 1985 gewas Pw-getal 5 10 15 20 25 aardappelen suikerbieten 15 9 8 5 5 2 3 1 1 0 Tabel 2. Streefgetallen en minimaal gewenste bemestingstoestanden grondsoort streefgetal toestand handhaven zeeklei overige gronden zeeklei 10-15% slib zeeklei 15% slib Pw-getal 25 Pw-getal 30 K-getal 14 K-getal 18 Pw-getal 25 t/m 45 Pw-getal 30 t/m 45 K-getal 14 t/m 20 K-getal 18 t/m 26 Tabel 4. Benodigde hoeveelheden K20 om op zeeklei K-getal 18 te bereiken, exklusief onttrekking uitgangs afslibbaar K-getal 15 20 25 30 35 40 45 50 5 1140 1230 1310 1380 1440 1500 1540 1580 10 700 760 810 850 890 920 950 980 15 260 280 300 320 330 350 360 370 Een hogere bemestingstoestand vergroot de oogstzekerheid. ook te verklaren uit het feit, dat de kalibemesting gemiddeld ruim 100 kg K20 per ha bedraagt terwijl de jaarlijkse onttrekking op 150 kg per na komt. Gewenste bemestingstoestanden Bij de nieuwe adviezen wordt voor elke grondsoort de minimaal gewen ste toestand vermeld, het z.g. streef getal. Is de toestand lager dan het streefgetal dan wordt aangegeven hoeveel meststof moet worden gege ven om in 4 jaar het gewenste streef getal te bereiken. Het is dan aan de boer zelf om te beslissen of hij wil investeren in de verbetering van de bemestingstoe stand en over hoeveel jaren hij deze investering wil spreiden. Tevens is een trajekt gekozen waarbij het gewenst is de toestand te hand haven. Tabel 2 geeft een overzicht van de streefgetallen voor fosfaat- en kalibehoeftige gewassen en de tra- jekten waarbij de toestand "goed" genoemd kan worden. Bij een bemestingstoestand lager dan het streefgetal wordt een reparatie gift geadviseerd om de toestaad te verhogen. In het trajekt "toestand handhaven" is het gewenst om over een gehele bouwplancyclus bezien de onttrekking te kompenseren. Bij hogere bemestingstoestanden is het als regel niet rendabel om dit hogere niveau op peil te houden. Het omrekenen van oude naar nieu we adviezen Sinds september 1984 wordt bij het grondonderzoek de eventuele repa ratiegift op het adviesformulier ver meld. De benodigde hoeveelheden zijn gebaseerd op de gemiddelde re sultaten van een aantal proeven, bij een bouwvoordikte van 25 cm. Per grondsoort kunnen verschillen optreden. Op kalkrijke kleigrond is mogelijk iets meer fosfaat nodig om de toestand te verhogen. Voor kali geldt dat naarmate de grond zwaar der is, er meer kali nodig is om een verhoging te bereiken. Verder is b.v. op rivierklei de hoeveelheid kali groter dan op zeeklei. Met behulp van de gegevens uit de Konsulentschap voor de Akkerbouw en öe Tuinbouw te Goes tabellen 3 en 4 is het mogelijk om ook voor oudere grondmonsters de benodigde reparatiegiften te bereke nen. Tabel 3. Benodigde hoeveelheden extra P205 om het streefgetal te be reiken uitgangs- zeeklei, streefgetal 25 Pw-getal kg P205/ha 5 1130 10 780 15 490 20 230 25 - De in de tabellen 3 en 4 genoemde hoeveelheden zijn, boven de jaar lijkse onttrekking van 70 kg P205 en 150 kg K20, nodig om de toe stand op peil te brengen. Door inter polatie is het mogelijk om de niet vermelde giften te berekenen. Wan neer men voor redelijke prijzen over dierlijke organische mest kan be schikken, is dit een aantrekkelijke manier om de toestand op te voeren. Samenvatting Bij een te lage bemestingstoe stand wordt ook bij een hoge mest stofgift nog niet de maximale op brengst behaald. In de akkerbouwgebieden op de zeeklei lopen de kalitoestanden ge leidelijk terug. De veranderde adviezen zijn erop gericht om de lage toestanden op goed niveau te brengen en de goede toestanden op goed niveau te houden. Het op peil brengen van een te lage toestand vraagt een investering die op wat langere termijn rendabel wordt. Het is mogelijk om ook van ou dere grondmonsteruitslagen de re paratiegiften uit te rekenen. J. Kodde mesting in afhankelijkheid van het Pw-getal weergegeven. Gezien de opbrengstdervingen bij een te lage toestand is het gewenst deze toestanden te verhogen. Dit vraagt een extra investering. Als de toestand op peil is zal een gemiddel de bemesting die gelijk is aan de onttrekking voldoende zijn. Ook in de relatie kalitoestand, kalibemes ting en gewasopbrengsten zijn de zelfde tendensen waar te nemen. ad 2. Hogere onttrekking Op de zeekleigronden zal met een bemesting die gemiddeld gelijk is aan de onttrekking als regel de be staande bodemyruchtbaarheidstoe- stand worden gehandhaafd. De laat ste jaren zijn de opbrengsten regel matig gestegen en de hogere ont trekking zal door een hogere bemes ting moeten worden gekompenseerd. Zijn bouwplan en opbrengstniveau bekend, dan is de onttrekking te be rekenen. Bij hoge gewasopbrengsten en een gemiddeld bouwplan zoals dat in het Zuidwesten voorkomt is de gemiddelde jaarlijkse onttrekking 70kkgP2O5en 150 kg K20 per ha. Hierbij is ervan uitgegaan dat het stro van het land wordt afgevoerd en het bietenblad wordt ondergeploegd. ad 3. Niveau en verloop bodem vruchtbaarheid. Jaarlijks worden een groot aantal monsters genomen voor onderzoek naar de bemestingstoestand. Ver werking van deze gegevens geeft in zicht in de hoogte en het verloop van de bodemvruchtbaarheid. Enkele konklusies hieruit voor het zuidwes telijk kleigebied zijn: 1. Een vrij groot aantal monsters heeft een te lage fosfaattoestand. 2. De fosfaattoestanden zijn de laat ste 10 a 15 jaar gemiddeld vrijwel gelijk gebleven. Het monsters met een te lage fosfaattoestand is nauwe lijks afgenomen. 3. De kalitoestanden zijn op de zeekleigronden vrij goed maar er zit een dalende tendens in. Dit laatste is Er is dit jaar uit oogst 1985 955.000 ton tarwe voor de markt beschikbaar dat is ongeveer 160.000 ton minder dan vorig jaar. Tot 17 oktober is de afzet ruim 100.000 ton bij vorig jaar achterge bleven. Dat komt vooral door de klei nere aankopen van de maalindustrie, in verband met de tegenvallende kwaliteit. De afzet naar de veevoedersektor was met 55.000 ton 10.000 ton kleiner dan vorig jaar. Kopers en verkopers van granen ne men vooralsnog een afwachtende houding aan. Ongeveer overeenkomstig de ont wikkeling .van de prijzen in Frankrijk van tarwe en gerst liepen de prijzen gestaag op. Overzicht prijzen per medio oktober: 100 kg 1983 1984 1985 tarwe 55,85 48,15 48,50 rogge 56,25 50,— 49,— brouwgerst 73,50 56,— 53,— zomergerst 55,— 49,— 47,50 haver 61,50 49,— 43,— Per medio oktober lag de notering van tarwe, omgerekend naar de standaardkwaliteit en franko gele verd ƒ0,10 per 100 kg boven de in terventieprijs, van gerst 0,10 onder dit niveau. Voor rogge lag de prijs 0,65 boven de interventieprijs. Geen rekening gehouden is met het renteverlies door de verlate betaling bij inter ventie, dat rond 1,— per 100 kg bedraagt. Haver lag 16,— beneden de inter ventieprijs. vdw "Verschillen in regelgeving op het gebied van voedingsmiddelen in de diverse landen vormen veelal belang rijke handelsbelemmeringen. Tijdens mijn exportbevorderende reizen ben ik daar telkenmale mee geconfron teerd en dus met het belang van het werk van Codex Alimentarius ter in ternationale harmonisering van deze regelgeving. Het is juist de combina tie van doelstellingen van Codex Ali mentarius, protectie van de consu ment en tegengaan van "protectio nisme", die me aanspreekt". Aldus staatssecretaris A. Ploeg (landbouw en visserij) in zijn ope ningstoespraak van de 18e bijeen komst van het comité voor Levens middelentoevoegingen op 5 novem ber jl. in Den Haag. Als belangrijke onderwerpen voor het Comité zelf, nu en in de toekomst, noemde de staatssecretaris nog milieucontami- nanten, kunstmatige zoetstoffen en de voorwaarden voor toelating van toevoegingen als kleurstoffen en conserveermiddelen. Daarbij zal steeds zowel de veiligheid voor de consument moeten worden bezien als ook welk doel de toevoegstof dient. Hij benadrukte daarbij nog maals het belang van de door Codex opgestelde aanbevelingen, die in vele landen in de regelgevingen blijken door te werken. Didin haalt veel meer uit organische mest Alle organische mest bevat het ele ment stikstof naast andere elemen ten. Organische mest moet om een aantal redenen in het najaar toege diend worden. Om de stikstof die uit de mest komt tot waarde te brengen moet deze opgenomen worden door groeiende planten. Meestal staan er in het najaar en winter geen groei ende planten om de stikstof op te nemen. Het gevolg is dan, dat de stikstof kan uitspoelen. Dit leidt tot verlies aan stikstof voor de plantete- ler. Maar daarnaast zijn er nadelige gevolgen te verwachten voor het mi lieu. Stikstofverlies De in mest aanwezige ammonium stikstof wordt in een aantal maanden omgezet in nitraat stikstof. De am- moniakstikstof is niet uitspoelbaar terwijl de nitraatstikstof wel uit spoelbaar is. De omzetting vindt plaats door nitrificerende bakteriën. Om nu deze omzetting in de periode dat er geen gewassen op het veld staan zo gering mogelijk te doen zijn moeten de nitrificerende bakteriën in hun aktiviteit afgeremd worden. Hiervoor is speciaal ontwikkeld het middel Didin. Didin is een nitrifikatieremmer met als werkzame stof dicyaandiamide. Deze stof remt de aktiviteit van de nitrificerende bakteriën in de bodem. Daardoor wordt de ammoniak stik stof gestabiliseerd en vindt nauwe lijks uitspoeling plaats. Didin wordt in de grond geleidelijk afgebroken en daarna neemt de ni- trifikatie weer toe. Mits goed toegepast zorgt Didin er voor dat: er meer stikstof behouden blijft en dat er minder nitraat in het water komt. Proefveld gegevens Er is inmiddels veel onderzoek ver richt naar de effektiviteit van Didin, zowel in binnen- als buitenland.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1985 | | pagina 9