Onderzoek naar het
vervangingsbeleid van
melkkoeien
Het uitgangsmateriaal en
geschiktheid voor vleesproduktie
In Nederland wordt jaarlijks ge
middeld 25 tot 30% van de melk
koeien vervangen. In het meren
deel van de gevallen is sprake van
een ekonomische beslissing van
de melkveehouder.
De melkveehouders hebben op
hun bedrijf te maken met een
grote verscheidenheid van melk
koeien. Dieren verschillen on
dermeer in leeftijd, seizoen van
afkalven en produktiekapaciteit.
Uitgaande van een gemiddelde
jaarlijkse melkproduktie van
5600 liter melk per koe bedraagt
het verschil tussen de 10% beste
en de 10% slechtste koeien met
gelijke leeftijd binnen één bedrijf
ruim 2300 liter.
Vervanging van melkkoeien
wordt voor een deel afgedwongen
door het optreden van gezond
heidsstoornissen. Daarnaast
wordt een aantal dieren (vrijwil
lig) vervangen door de veehouder
als gevolg van de te lage melkpro
duktie. In dit onderzoek dat uit
gevoerd is door ir. Johan A.M. v.
Arendonk en waarop hij vandaag
vrijdag 8 november aan de
Landbouw Hogeschool is gepro
moveerd, is onder andere nage
gaan hoeveel en welke koeien
voor vrijwillige vervanging in
aanmerking komen.
Optimalisatie vervangingsbeleid
Bij het bepalen van de uit ekono-
misch oogpunt optimale beslis
singen, dient op de eerste plaats
een voorspelling gemaakt te wor
den van de toekomstige prestatie
van de dieren. Deze opbrengsten
en kosten moeten worden verge
leken met die van een vervan
gende koe. Wanneer van het ver
vangende dier een hogere netto
opbrengst wordt verwacht, is het
gewenst de op dat moment aan
wezige koe van het bedrijf te ver
wijderen.
In het onderzoek is middels mo
delberekeningen nagegaan welke
faktoren van invloed zijn op het
optimale beleid voor inseminatie
en vervanging van melkkoeien.
Allereerst is de invloed van de
verschillen tussen dieren in on
dermeer leeftijd, melkproduktie
en het moment van drachtig
worden, geanalyseerd. Daarnaast
is nagegaan in welke mate het
optimale beleid wordt beïnvloed
door de bedrijfsomstandigheden
en prijssituatie. Hierdoor kon
worden vastgesteld in hoeverre
Als vervolg op het artikel "De
aankoop en opfok van stierkal
veren voor de vleesstierenhoude-
rij". Nu de beloofde informatie
over het uitgangsmateriaal en ge
schiktheid voor vleesproduktie.
Rassen met tweeledig doel
De noodzaak van gezond uitgangs
materiaal is in het vorige artikel uit
voerig behandeld. De erfelijk be
paalde aanleg van de kalveren is
echter van doorslaggevende beteke
nis voor het eindprodukt. Het opti
maal benutten van deze erfelijke
aanleg behoort uiteraard tot het
vakmanschap van de vleesveehou
der.
Binnen het skala van rassen zijn onze
Nederlandse te beschouwen als ras
sen met een tweeledig doel, dus melk
12
de gevonden resultaten een alge
mene geldigheid hebben.
Gebruiksduur van melkvee
Het optimale beleid voor vervan
ging van melkkoeien resulteerde,
rekening houdend met de kansen
op gedwongen vervanging, in een
gemiddeld vervangingspercenta
ge van 28% per jaar. Dit betekent
dat melkkoeien gemiddeld 43
maanden produktief zijn op een
bedrijf alvorens ze worden ver
vangen. De gemiddelde jaarlijkse
netto opbrengst was, door de
vrijwillige vervanging van laag-
produktievekoeien,/ 34,- per koe
hoger in vergelijking met de si
tuatie waarbij dieren uitsluitend
om gezondheidsredenen werden
vervangen.
Het optreden van gedwongen
vervanging als gevolg van ge
zondheidsstoornissen kan wor
den gereduceerd door manage-
- vlees - rassen met het hoofdaccent
op de melkproduktie. Dit karakter
komt het best tot uiting bij het
MRIJ-vee. FH-vee beweegt zich
vooral nu onder invloed van het
zwartbonte Holstein-Friesian ras
steeds meer in de richting van een
extreem melkras met grote, armbe-
vleesde dieren. Als derde Neder
landse ras kennen wij nog het Gro
ninger Blaarkop-ras dat in veel ei
genschappen een positie tussen FH-
en MRIJ-ras inneemt, zij het dichtbij
het FH-ras.
Het MRIJ-ras heeft naast de melk-
produktie-eigenschappen ook zeer
verdienstelijke vleesproduktie-ei-
genschappen zoals een relatief goed
groeivermogen. Daarnaast is door
het ten opzichte van het FH-ras iets
hoger volwassen gewicht en de roya
lere bevleesdheid de neiging tot ver
vetting geringer, wat de MRIJ-dieren
ment- en fokkerijmaatregelen.
Uit het onderzoek kwam naar
voren dat een reduktie van 20%
zal leiden tot een gemiddeld
48,- hogere netto opbrengst per
koe per jaar. Uit de berekeningen
kwam verder naar voren dat een
afname van de gedwongen ver
vanging zal leiden tot een ver
groting van de mogelijkheden en
de opbrengsten van (vrijwillige)
vervanging van laagproduktieve
dieren. Als gevolg hiervan zal de
gemiddelde lengte van het pro-
duktieve leven van de melkkoei
en duidelijk minder sterk toene
men dan tot op heden werd ver
ondersteld.
Inseminatie beslissingen
De melkproduktie van een koe
bereikt ongeveer 1 maand na de
geboorte van haar kalf de maksi-
malé hoogte. Vanaf dat moment
treedt een daling op. Het beleid
bij uitstek voor de zwaardere eind-
produkten geschikt maakt. Het is
echter te verwachten dat de ontwik
kelingen in de zwartbontsektor ook
het MRIJ-ras via Red-Holsteins niet
onberoerd zullen laten.
Zonder twijfel neemt dé vleespro-
duktie-geschiktheid van het uit
gangsmateriaal af door het gaan in
de richting van het meer extreme
melktype tegenover de vroegere ge-
kombineerde fokrichting.
Een probleem hierbij is dat dit aan
de nuchtere kalveren heel vaak
slecht is te zien, terwijl de gewichten
van deze kalveren doorgaans niet
laag zijn.
Geschiktheid voor vleesproduktie
De kombinatie van extreme melk- en
vleesproduktie in een ras is niet rea
liseerbaar. Bij een gekombineerde
fokrichting zal men zich altijd in een
van de veehouders is er op gericht
om koeien elke 12 maanden te
laten kalven. In dat geval worden
de hoogste netto opbrengsten be
reikt. Wanneer het interval tussen
2 opeenvolgende kalfdata (tus-
senkalftijd) toeneemt, treedt een
daling op van de netto opbreng
sten. In de praktijk bedraagt de
gemiddelde lengte van de tussen-
kalftijd 12 maanden terwijl voor
15% van de dieren het interval
langer is dan 14 maanden.
De veehouder wordt vaak ge-
konfronteerd met de vraag hoe
lang moet worden doorgegaan
met pogingen een koe drachtig te
krijgen. Dit is onder andere een
gevolg van het feit dat de kans dat
een dier na een kunstmatige in
seminatie drachtig wordt, gemid
deld 60% bedraagt. Bij de beslis
sing om een koe al dan niet te
insemineren moet een afweging
gemaakt worden van de ver
wachte netto opbrengsten wan
neer het dier drachtig wordt met
die wanneer het dier gedurende
de lopende lactatie wordt ver
vangen. De netto opbrengsten
nemen gemiddeld gezien af wan
neer een koe op een later tijdstip
in de lactatie drachtig wordt.
Hierdoor wordt het alternatief
middenpositie bevinden: dus mid
delgroot, middelzwaar en een ge
middelde bevleesdheid. Dat in een
gekombineerde fokrichting toch ook
inog goede vleesproduktie-eigen-
schappen mogelijk zijn bewijzen on
ze MRIJ-dieren.
Welk eindprodukt men ook beoogt,
steeds zal dit een juiste vetaanzet
moeten geven.
Uit proeven van het I.V.O. te Zeist,
waarbij FH- en MRIJ-stieren inten
sief werden gevoerd tot een konstant
eindgewicht bleek dat de groeisnel-
heid bij de MRIJ-dieren 5 tot 10%
hoger was. Bij eenzelfde levend ge
wicht leveren de MRIJ-dieren door
gaans een ruim 1% hoger karkasge
wicht. In dit karkas is de spier - been
- verhouding tot 5% hoger dan bij de
FH-dieren. Het meest markante ver
schil is de mate van vetaanzet; de
MRIJ-dieren hebben een meer dan
10% hogere spier/vet-verhouding.
Het is dus duidelijk dat vanuit een
oogpunt van vleesproduktie de
MRIJ-dieren een goede positie in
nemen, doch ook bij kruisingen tus
sen de eigen rassen en met stieren
van extreme vleesrassen eindigen de
MRIJ-dieren doorgaans op een goe
om de koe niet te insemineren
maar te vervangen relatief steeds
aantrekkelijker. Dit heeft tot ge
volg dat de eisen die gesteld
moeten worden aan koeien om
inseminatie op een later tijdstip te
rechtvaardigen toenemen. Dieren
die niet langer geïnsemineerd
worden, moeten op het optimale
moment tijdens de lopende lac
tases worden vervangen door een
jong dier.
Hulpmiddelen voor de veehouders
In'dit onderzoek zijn de invloe
den van een aantal faktoren op
het optimale beleid voor insemi
natie en vervanging van melk
koeien in kaart gebracht. In het
laatste hoofdstuk van het proef
schrift is nagegaan op welke wijze
deze informatie kan worden ge
bruikt om veehouders te onder
steunen bij te nemen beslissingen
op dit terrein. Hierbij werden 3
kategoriën van beslissingen on
derscheiden: namelijk onmiddel
lijke vervanging, veterinaire be
handeling en inseminatie.
De veehouder wordt thans weinig
ondersteund bij het nemen van
deze beslissingen. De huidige
kengetallen die worden berekend
in het kader van de melkkontrole,
vormen geen goede basis voor
deze beslissingen. Op de eerste
plaats hebben ze als nadeel dat ze
uitsluitend betrekking hebben op
de produktie van melk, vet en ei
wit. Daarnaast zijn ze te weinig
gericht op de toekomst. De be
slissingen dienen gebaseerd te
worden op de in de toekomst te
verwachten winstgevendheid van
koeien.
In het onderzoek wordt een me
thode aangegeven om de infor
matie omtrent de melkproduktie
te kombineren met de overige
gegevens tot een schatting van de
toekomstige winstgevendheid
van elke koe. De veehouder kan
dit getal gebruiken als hulpmid
del bij de beslissingen omtrent
vervanging en veterinaire behan
deling bij het optreden van een
ernstige gezondheidsstoornis. Zo
komt de koe in aanmerking voor
onmiddellijke vervanging wan
neer dit bedrag negatief is. Op de
tweede plaats kan de verwachte
winst bij drachtig worden van een
koe worden berekend. Hierdoor
kunnen beslissingen om een koe
al dan niet te insemineren worden
ondersteund.
In het onderzoek wordt gekon-
kludeerd dat het gebruik van deze
2 kengetallen kan bijdragen aan
een verbetering van het inkomen
van de veehouders. Het vèrdient
daarom aanbeveling om de melk-
kontrolegegevens uit te breiden
met deze kengetallen.
de plaats. Jammer is dat een niet on
belangrijk deel van de voordelen
voor vleesproduktie weg valt tegen
de hogere aankoopprijs van de
nuchtere kalveren.
Publikatie "Vervoer van
gewasbeschermingsmiddelen"
De Nederlandse Stichting voor Fy-
tofarmasie heeft een nieuwe brochu
re uitgegeven over het vervoer van
gewasbeschermingsmiddelen. Ingrij
pende veranderingen in de wettelijke
bepalingen van het vervoer van ge
vaarlijke stoffen, met name op het
terrein van gewasbeschermingsmid
delen die op 1 november 1985 in
gaan, zijn de direkte aanleiding voor
deze uitgave.
Het is primair een werkboek voor
|degene die in de praktijk op enigerlei
wijze betrokken is bij het vervoer van
gewasbeschermingsmiddelen maar
(daarnaast ook voor degene die geïn
teresseerd is in de problematiek van
gewasbescherming in het algemeen.
Vrijdag 8 november 1985