Wintertarwe: 325 zaden per m2 is voldoende!
Voederwaarde zomerkuilen in
Zuiden beter dan elders
DMV Campina bv niet ontevreden
over gang van zaken
Produktschap voor Zuivel wijst
bedrijfssteun af
Ook kwaliteit zomerkuilen gunstig
Sterke toename aantal
varkens op 1 augustus jl.
De inzaai van wintertarwe staat
weer voor de deur. Behalve over
rassenkeuze zal de teler een be
slissing moeten nemen over de
hoeveelheid zaaizaad. In de
praktijk valt er in de laatste jaren
een tendens naar een hogere
hoeveelheid zaaizaad te beluiste
ren. Aangenomen mag worden,
dat de neiging tot meer zaaizaad
berust op de ervaring van de .teler.
En juist deze ervaring is nodig om
te komen tot een goed afgewogen
zaaizaadhoeveelheid, aangezien
perceelsgebonden eigenschappen
belangrijk zijn voor opkomst, ge
wasontwikkeling en uiteindelijk
de korrelopbrengst. Echter, uit
diverse proeven van de laatste ja
ren is niet gebleken, dat voor het
huidige, hoge opbrengstnivo
meer zaaizaad nodig zou zijn.
Praktijkgegevens
Reeds enkele jaren worden gewas-
opbrengstgegevens van wintertarwe
door diverse Tarwe Studie Klubs
verzameld en verwerkt door het
PAGV. In tabel 1 zijn gegevens van
de Tarwe Studie Klubs uit 4 regio's
ondergebracht; de korrelopbrengst
werd van laag naar hoog in 5 klassen
ingedeeld en de gebruikte hpeveel-
heid zaaizaad werd erbij vermeld.
Uit deze gegevens blijkt geen sa
menhang te bestaan tussen de korre
lopbrengst en de zaaizaadhoeveel
heid. Uit een verdere verwerking van
deze gegevens bleek dat in alle op
brengstklassen het bijbehorend aan
tal aren steeds meer dan 500 per m2
bedroeg. Bedacht moet worden, dat
voor opbrengsten van 9 a 10 ton per
hektare, afhankelijk van het ras, 500
a 600 aren/m2 voldoende zijn. Meer
aren zijn uit oogpunt van legering en
ziekten ongewenst en uit oogpunt
van korrelopbrengst niet nodig.
Onderzoek in 1983, 1984 en 1985
In de laatste 3 jaren is bij wintertarwe
onderzoek gedaan naar optimalise
ring van de teelttechniek, waarbij
aandacht werd besteed aan rastype,
plantdichtheid en stikstofaanwen
ding. De hier vermelde gegevens zijn
afkomstig van de regionale proef-
boerderijen Ebelsheerd (F.H) en
Rusthoeve (RH) en van het PAGV te
Lelystad. Alle proeven werden inge
zaaid in de 2e helft van oktober, be
halve in 1984, toen de proef te Rust-
hoeve pas eind november werd ge
zaaid. De zaaidichtheid bedroeg
resp. 150, 325 en 500 zaden per m2.
Omdat van oogstjaar 1985 aar-aan
tallen en 1000-korrelgewichten nog
niet beschikbaar zijn, zal alleen de
korreiopbrengst in verband gebracht
worden met de zaaidichtheid.
Alle proefjaren waren gunstig voor
de gewasontwikkeling. Vooral de
vrije koude voorjaren waren goed
voor uitstoeling en aarvorming; met
name de lage zaaidichtheid zal hier
van geprofiteerd hebben. In de
proeven werden ziekten en luizen
adekwaat bestreden; één bespuiting
tegen blad- en aarziekten bleek
veelal afdoende. Legering trad in
enige mate op in proeven met het ras
Okapi.
Aanwezigheid van 200 a 250 planten
per m2 (in het voorjaar) is een goede
basis voor wintertarwe. Ook uit de
gegevens van deze proeven, welke in
tabel 2 staan vermeld, wordt dit we
derom bevestigd. Uit de tabel blijkt,
dat de geringe zaaidichtheid van 150
zaden/m2 betrekkelijk weinig achter
bleef in opbrengst. Een hoge zaai
dichtheid was in geen der proeven
positief, ook niet indien het gewas
niet legerde en een zeer hoog op
brengstnivo bereikte (RH, 1984).
Optimale zaaidichtheid
De tamelijk koude voorjaren waren
gunstig voor uitstoeling en aarvor
ming, zodat ook bij de lage zaai
dichtheid vrij hoge aar-aantallen be
reikt werden en de opbrengstderving
dienovereenkomstig beperkt bleef.
De grote kompensatiemogelijkheden
van wintertarwe konden in deze ja-
Vrijdag 4 oktober 1985
ren goed worden ontplooid; aange
nomen kan worden, dat dit in geval
len van beperkte uitstoeling en aar
vorming laat zaaien/warm voorjaar)
geringer zal zijn en de opbrengst bij
een lage zaaidichtheid meer achter
zal blijven. Uitzaai van 300 a 325 za
den per m2 is dan ook een goede
uitgangssituatie, indien gestreefd
wordt naar 200 a 225 planten per m2
in het voorjaar. Zowel opkomst als
voorjaarsontwikkeling zijn van in
vloed op de juiste zaaizaadhoeveel
heid. Zaaien onder minder gunstige
omstandigheden vraagt meer zaai
zaad. Dit geldt ook voor laat zaaien;
de uitstoeling is dan vaak geringer.
Verder bestaan er tussen grondsoor
ten verschillen in opkomst en uit
stoeling. Eén en ander uit zich in
verschillen tussen regio's: in de Fle-
vopolder en op de lössgrond van
Zuid-Limburg zijn deze gunstig en
zijn 175 a 200 planten per m2 in het
voorjaar voldoende. Óp de zware
Groningse klei kan men beter op 225
a 250 planten per m2 mikken. Ken
nis van de teler van het in te zaaien
perceel zal de keuze van de hoeveel
heid zaaizaad makkelijker maken.
Zaaizaadhoeveelheid in zaden/m2
De zaaizaadhoeveelheid is hier
steeds vermeld als het aantal zaden
per m2. Dit wordt gedaan, omdat op
deze wijze de zaaidichtheid als een
konstante cijfer kan worden aange
houden. Bij de vaststelling van de
zaaizaadhoeveelheid in "kg per hek
tare" moet immers rekening worden
gehouden met het 1000-
korrelgewicht van het zaaizaad. Zo
wel tussen rassen als tussen partijen
van eenzelfde ras komen aanzien
lijke verschillen in 1000-
korrelgewicht voor.
De meeste zaaimachines zijn afges
teld op basis van "kg zaaizaad per
hektare". Als leidraad voor de zaai
zaadhoeveelheid kan gebruik ge
maakt worden van tabel 3. Afhan
kelijk van opkomst en 1000-
korrelgewicht wordt de zaaizaad
hoeveelheid daarin als kg/ha aange
geven.
V';P-L.
Tabel 1. Korrelopbrengst (kg/ha) en zaaizaad (kg/ha> van deelnemers van
Tarwe Studie Klubs uit 4 regio's, gegroepeerd naar opbrengst in 5 klassen
(1983).
Opbrengst
klasse
a. Korrelopbrengsten
Noordel.
klei
Centrale
klei
Zuidholl.
eilanden
Zeeuwse
eilanden
1
5900
7840
6740
6530
II
7080
8690
7860
7400
III
7580
9020
8210
7786
IV
8070
9330
8660
8150
V
8890
10110
9360
8850
b. zaaizaadhoeveelheid
I
II
III
IV
V
181
172
179
174
171
143
143
150
142
151
183
178
177
169
178
167
169
167
169
168
Tabel 2. Korrelopbrengsten (kg/ha) en plantaantallen bij inzaai van 150. 325
en 500 zaden/m2. Resultaten van 3 jaren (1983 t/m 1985) van Proefb. Ebels
heerd (Okapi), Rusthoeve (Arminda) en PAGV (Okapi/Arminda/Marks-
man).
Aantal gezaaide zaden per m2
150
325
500
a..
Ebelsheerd
aantal planten/m2
116
256
391
korrelopbrengst
7380
7950
7860
b.
Rusthoeve
aantal planten/m2
117
249
400
korrelopbrengst
9090
9360
9330
c.
PAGV-Lelystad
aantal planten/m2
112
224
331
korrelopbrengst
8810
9120
9160
Tabel 3. De hoeveelheden zaaizaad in kg/ha. in afhankelijkheid van opkomst
en 1000-korrelgewicht
Zaaizaadhoeveelheid in kg/ha
Omstandigheden opkomst
bij het zaaien
Een beeld dat spoedig weer te zien zal zijn
uitstekend
goed
matig
slecht
90
80
70
60
bij een
1000-korrelgewicht van
40
45
50 55
110
125
135 150
125
140
155 170
140
160
175 195
165
180
200 220
Ondanks het feit dat zomer 1985 weinig zomerweer te bieden had, is de
kwaliteit van de zomerkuilen gunstig. Dit blijkt uit een tweede over
zicht van de resultaten van het ruwvoeronderzoek bij het Bedrijfslabo-
ratorium te Oosterbeek. Het wisselvallige zomerweer heeft ertoe bij
gedragen dat bij een kwart van de zomerkuilen toevoegmiddelen wer
den gebruikt. Landelijk gezien is er nauwelijks verschil in de gemid
delde voederwaarde van voorjaars- en zomerkuilen; regionaal zijn er
wel verschillen.
Laboratoriumkapaciteit vergroot
In verband met het blijvend grote
aanbod van ruwvoedermonsters is de
kapaciteit van het gewaslaborato
rium in de loop van september ver
groot van bijna 3000 naar 3500 nieu
we monsters per week. Het ziet er
naar uit dat door deze maatregel de
onderzoekduur kort kan worden ge
houden en dat is te meer belangrijk
omdat de oogst van de snijmais dit
jaar relatief laat zal vallen.
In dit overzicht van de voederwaarde
werden de resultaten van het onder
zoek van ruim 32000 graskuilen be
trokken. Dit aantal ligt ruim 6000
hoger dan vorig jaar op dezelfde tijd,
omdat enkele weken eerder met de
bemonstering werd begonnen. Deze
nieuwe wijze van werken (bemon
steren zodra de kuil koud, d.w.z. sta
biel is) heeft de instemming van de
Werkgroep voor Ruwvoederwaar-
dering, waarin deskundigen op vee
voedingsterrein van Instituten,
Proefstations en Voorlichtingsdienst
zitting hebben.
Het wisselvallige zomerweer heeft
zijn sporen achtergelaten op de voe
derwaarde van het gewonnen ruw-
voer. Zo zijn de resultaten in het
Zuiden van het land gemiddeld beter
dan in het Midden en Noorden van
het land en wel in het bijzonder bij
de zomerkuilen. Ook bij de zomer
kuilen is dit jaar een ruim gebruik
gemaakt van toevoegmiddelen. In
enkele gebieden werden met toe
voegmiddelen gemiddeld betere
VEM-resultaten behaald dan zon
der. De kwaliteit van het uitgangs
materiaal speelt hierbij ongetwijfeld
een ingrijpende rol. De ammoniak-
fraktie is bij het gros van de kuilen
gunstig laag en dan is er goede hoop
op een gering aantal sporen van het
ongewenste boterzuur. Het aantal
hooimonsters 178) is dusdanig klein
geworden dat dit produkt niet in het
overzicht is betrokken.
"Rekeninghoudend met de omstandigheden, mogen we niet ontevreden
zijn met de resultaten, die we in de eerste acht maanden van 1985
hebben behaald. We zitten zelfs iets boven de prognoses, maar er
wachten ons nog enkele moeilijke maanden", aldus mr. W. Overmars.
voorzitter van de concern-directie, van DMV Campina bv. in een tus
sentijds verslag van de commerciële gang van zaken in deze coöpera
tieve zuivelonderneming.
De totale omvang van de varkenssta
pel in ons land bedroeg op 1 augustus
jl. 12.379.000 stuks; dit betekent een
uitbreiding met 1.062.000 stuks ten
opzichte van begin augustus 1984
9,4%). De uitbreiding werd zowel in
de mesterij- als in de fokkerijsektor
gekonstateerd. Een en ander blijkt uit
een steekproefonderzoek van het
Centraal Buro voor de Statistiek.
Het aantal mestvarkens was op 1 au
gustus jl. 390'000 stuks groter dan in
augustus 1984 en bedroeg 4.121.000
dieren 10,5%). Het aantal jonge
varkens, inkl. biggen, nam toe met
560.000 stuks tot 6.833.000 stuks op 1
augustus 1985 8,9%).
De kategorie "Fokvarkens van 50 kg
en zwaarder" omvatte begin augus
tus jl. 1.425.000 dieren 8,5%).
Daarbij valt vooral op de toeneming
van het aantal gedekte zeugen met
75.000 tot 867.000 stuks 9.5%).
"Het zijn met name de externe om
standigheden. die het resultaat on
gunstig kunnen beïnvloeden. De
contingentering van de melkaanvoer
(die momenteel 4.7% lager is dan in
1983).leidt nog steeds tot onderbe
zetting in diverse fabrieken, de
koersbewegingen van de dollar kun
nen eveneens de nodige consequen
ties hebben voor ons resultaat en de
verkoopmogelijkheden: en een groot
aantal belangrij ke afnemerlanden
buiten Europa heeft nog steeds te
kampen met zware schuldenlasten
en grote betalingsproblemen, waar
door de zuivelexport (DMV Campi
na. jaaromzet 3 miljard gulden, ex
porteert 65% van zijn produktie naar
130 landen) stagneert".
Het ziet er volgens hem niet naar uit
dat deze omstandigheden op korte
termijn in positieve zin zullen wijzi
gen. terwijl daarnaast ook nog enkele
nieuwe ontwikkelingen hun schaduw
reeds vooruit werpen: "Op nationaal
niveau zullen we in de toekomst op
minder WIR-subsidie mogen reke
nen en in EEG-verband wordt met
de nodige zorg afgewacht wat de
verdere discussies over het "Groen
boek" van de Europese Commissie
zullen opleveren", aldus de heer
Overmars. \let andere woorden, er is
voorlopig weinig reden tot groot op
timisme. temeer ook omdat boven
dien nog enkele van onze divisies
geconfronteerd worden met speci
fieke problemen, die in bepaalde
zuivelsectoren aan de orde zijn.
In de openbare bestuursvergadering
van het Produktschap voor Zuivel is
het z.g. Groenboek ênderwerp van vrij
uitvoerige diskussie geweest. De be
langrijkste door de Kommissie in dit
Groenboek voorgelegde optie betreft
de wijze waarop de landbouwproduk-
tie beheerst zou moeten worden: door
een kwota-stelsel of door het prijsbe
leid.
Als het meer marktgericht denken,
zoals door de Kommissie wordt
voorgestaan, zal leiden tot een te
grote prijsverlaging dan dienen an
dere maatregelen genomen worden,
dan direkte inkomensondersteuning,
aldus de heer P.J.H.M. Loonen. die
meende dat deze inkomensonder
steuning uiteindelijk zal leiden tot
een verarmde boerenstand.
In dit verband kritiseerde de heer L.
Nvsingh het verlaten van het specia
lisatie-beginsel. dat wil zeggen de
produktie daar te konsentreren waai
deze het goedkoopste is. Dr.ir. B.M.
Jellema benadrukte de noodzaak het
thans vignerende kwoteringsstelsel
niet te verlengen en de pessimistische
houding dat dit wel zou gebeuren te
laten varen. Drs. R. Zijlstra was ook
tegenstander van een toeslagstelsel.
Hij meende tevens dat het kwote
ringsstelsel ertoe leidt dat Nederland
zijn relatieve voorsprong aan het
verliezen is.