Er zullen beter - bakkende tarwerassen op Rassenlijst moeten komen Kwaliteitsaspekten van inlandse tarwe: Wat verstaat men onder goed- en slecht-bakkende tarwe? Het verschil in broodbakeigenschappen tussen een goed- en slecht- bakkende tarwe kan het beste gedemonstreerd worden aan de hand van wittebroden gemaakt van bloem van een Northern-Springtarwe, die befaamd is om haar goede bakeigenschappen, en een slecht-bakkende Nederlandse tarwe. Beide broden zijn gebakken van eenzelfde hoe veelheid bloem, waarbij aan de bloem - behalve gist en zout - ascorbi- nezuur als meelverbetermiddel is toegevoegd. Dr. B. Belderok - Instituut voor Graan, Meel en Brood TNO, Wageninen Het brood van de Nederlandse tarwe is weinig gerezen en heeft daardoor een klein volume; de kleur van de korst laat te wensen over. Bij het aansnijden blijkt de kruim wat grijs- achtig-wit te zijn, de poriën zijn klein en rond met vrij dikke wanden. Het brood gaat snel in samendrukbaar heid en eeteigenschappen achteruit. Bij het brood van de VS-tarwe is het deeg in de oven regelmatig en goed losgekomen, wat resulteert in een groot broodvolume. De korst heeft een heldere goudbruine kleur. De kruim is blank, met ietwat langge rekte poriën en dunne wanden. In verse toestand balt de kruim samen in de mond, maar na enkele uren is het brood prettig eetbaar. Dit blijft zo, ook na enkele dagen bewaren in een broodtrommel. De hierboven geschetste verschillen in bakkwaliteit gelden in grote lijnen niet alleen voor wittebrood maar ook voor bruinbrood en volkorenbrood, zij het dat de twee laatstgenoemde broodtypen lagere volumina hebben dan het wittebrood.*) De ervaring heeft geleerd dat er een zeer hoge correlatie bestaat tussen het bij een standaardbakproef ver kregen broodvolume en de waarde ringscijfers voor de "overige brood eigenschappen": korstkleur, stand en scheuring van het brood, kruim- struktuur en kruimkleur. In het vol gende zullen wij het broodvolume dan ook als maatstaf voor de brood bakkwaliteit gebruiken. Bloem voor wittebrood heeft een laag asgehalte en is gemaakt uit het binnenste deel (meellichaam) van de korrels; meel voor bruin- brood heeft een hoger asgehalte en bezit nog een deel van de ze melen; volkorenmeel bevat alle componenten van de korrel in de in de korrels aanwezige verhou dingen. De door de Nederlandse meelfabrie ken verwerkte tarwes Het brood dat in de winkels te koop is, zal in volume en andere eigen schappen tussen beide extremen in liggen. Dat komt omdat het gemaakt is van een mengsel van VS-tarwe, Nederlandse tarwe en Franse tarwe. Meel van Franse tarwe levert brood op dat in kwaliteit beter is dan dat van Nederlandse tarwe, doch slech ter dan dat van VS-tarwe. Het in Nederland verkochte brood heeft een redelijk volume en voldoet goed aan de wensen van de konsument. Een meelfabriek streeft ernaar een kwalitatief goede bloem te maken, die in de loop der jaren zoveel mo gelijk konstant van eigenschappen is. Dit laatste is in landen met geme chaniseerde bakkerijen een absolute eis. Een konstante meel- en bloem- waliteit wordt bereikt door het des kundig mengen van partijen tarwe van verschillende herkomst. Het spreekt vanzelf dat men bij de keuze van de tarwe niet alleen rekening houdt met de eigenschappen, maar ook met de prijs van de verschillende componenten. Zo is EG-tarwe bin nen de EEG momenteel ƒ20,— k ƒ25,- per 100 kg goedkoper dan baktarwe uit "derde-landen" (VS, Canada). Een meelfabrikant zal daarom trachten het aandeel EG- tarwe in het te malen tarwemengsel zo hoog mogelijk te houden. De gezamenlijke Nederlandse meel fabrieken verwerken per jaar ca. 1,3 10 miljoen ton tarwe, waarvan 1 miljoen voor afzet in het binnenland en 0,3 miljoen voor export. In het seizoen 1981/1982 was hiervan 18% van Ne derlandse herkomst, 55% was uit an dere Lid-sta ten, vooral Frankrijk, afkomstig en 27% derde-landentar- we, voornamelijk afkomstig uit de VS. De voorkeur van de maalindustrie voor Franse tarwe boven Neder landse berust op de mogelijkheid om uit het grote tarweoverschot in Frankrijk de gewenste partijen te se- lekteren; de aangekochte tarwe bezit veelal een betere maalbaarheid, een wat lager vochtgehalte, een wat ho ger eiwitgehalte, een wat betere uit wendige kwaliteit en - last but not least - deze tarwe is in grote homo gene partijen verkrijgbaar. Grote meelfabrieken als Wessanen en Meneba ontvangen zelden par tijen kleiner dan 250 ton. Zij zullen alleen dan genegen zijn een groter aandeel inlandse tarwe te verwerken als deze in voldoende grote, homo gene partijen van redelijke kwalileit voorhanden is; bovendien moet het voor hen net zo gunstig of gunstiger zijn om inlandse tarwe te verwerken in plaats van Franse. Voor de klei nere meelfabrieken is het aspekt "grote homogene partijen" niet zo belangrijk. Zij kopen over het alge meen kleinere partijen op; goede kwaliteit is natuurlijk ook voor hen van groot belang. Tabel 1 laat zien dat de Nederlandse en Franse tarwes een duidelijk lager eiwitgehalte hebben dan de Nort hern-Springtarwe uit de VS. Dit is in hoofdzaak het gevolg van verschillen in opbrengsten van deze tarwes. Hoog-produktieve tarwes hebben in de regel lage eiwitgehaltes, en omge keerd. Echter ook de duur van de groeiperiode, de bemestingstoestand en de vochtvoorziening van de grond, en het tempo van het be schikbaar komen van de stikstof spelen hierbij een rol. Bij landbouwkundig onderzoek is het mogelijk gebleken het eiwitge halte van tarwe op te voeren door een extra stikstofbemesting toe te passen, vooral wanneer deze in latere fasen van de groei (bijv. een week vóór het in-aar-komen) wordt gege ven. Hierdoor is het in ons land mo gelijk het eiwitgehalte van de korrels met 1 l'/2% te verhogen; tevens vindt een verhoging van de korre lopbrengst plaats met 200 a 300 kg per ha. Een dergelijke opbrengstver hoging is juist voldoende om de kos ten van de extra stikstofbemesting te dekken. b. Eiwitkwaliteit Bloemsoorten van verschillende tar werassen kunnen - bij eenzelfde ei witgehalte - toch grote verschillen in broodvolume opleveren. De goed- bakkende rassen vertonen een gro tere toename in broodvolume per procent eiwitverhoging dan de slecht-bakkende. Dit moet groten- Kontröle op het Instituut voor Graan, Meel en Brood TNO te Wageningen naar de bakkwaliteit van de in de broden verwerkte tarwerassen. Faktoren die de bakkwaliteit bepalen De bakkwaliteit van tarwe is een complexe eigenschap die op hét sa mengaan van verschillende faktoren berust. Uit landbouwkundig oog punt zijn vooral de volgende drie van belang: eiwitgehalte, eiwitkwaliteit en korrelhardheid. De tarweteler kan door middel van teeltmaatregelen en rassenkeuze op deze faktoren in vloed uitoefenen. a. Eiwitgehalte Bloem en meel van tarwe hebben de eigenschap om bij het kneden water op te nemen en een deeg te vormen. Het zijn de eiwitten die verantwoor delijk zijn voor de visco-elastische eigenschappen van het deeg, en dus ook voor de mate waarin dit bij het bakproces kan rijzen. Een verhoging van het eiwitgehalte van de korrel gaat dan ook gepaard met een vergroting van het broodvo lume en van de waarderingscijfers voor de "overige broodeigenschap pen". deels worden toegeschreven aan verschillen in eiwitgeaardheid, ook wel "eiwitkwaliteit" genaamd. In tegenstelling met het eiwitgehalte is de eiwitkwaliteit een aan het ras gebonden eigenschap die door mi- lieufaktoren en teeltmaatregelen niet te beïnvloeden valt. Goede deegei genschappen komen vooral voor bij de zg. kwaliteitstarwes uit tarwe-ex- porterende landen, zoals Canada, de VS en Australië. Voorts bij een aan tal Europese rassen (met name uit Zweden en Oostenrijk) en ook bij enkele in Nederland geteelde zo- mertarwes. De Nederlandse tarwekwekers zijn - mede door hun belangen in andere EG landen - de laatste jaren steeds meer attent geworden op de bakk waliteit van nieuwe tarweselekties en -rassen. Grote verbeteringen zijn in dit opzicht al bereikt bij zomertar- wes; minder ver is men bij winter tarwe. Verwacht mag worden dat binnen afzienbare tijd één of meer wintertarwes in de Rassenlijst zullen worden opgenomen met goede broodbakeigenschappen. Een moei lijk punt blijft het kombineren van een hoog opbrengstniveau en goede verwerkingseigenschappen in één ras. c. Korrelhardheid Er bestaan grote verschillen in kor relhardheid tussen verschillende ty pen tarwes. Zo hebben de broodtar- wes uit Canada en de VS alle harde korrels. De meeste in Nederland en Frankrijk verbouwde rassen hebben zachte korrels met een "melig" uiterlijk; er komen echter ook hier rassen voor met harde korrels die naar het glazig-zijn neigen. Het zacht of hard zijn van tarwe heeft in principe niets te maken met het broodvolume, maar met de sa mendrukbaarheid van het brood en met het mals blijven. Bij het malen van tarwe wordt een deel van het zetmeel mechanisch gekneusd, bij harde tarwe meer dan bij zachte. Deze z.g. zetmeelbeschadiging kan variëren van ca. 3% bij een zachte tarwe tot ca. 10% bij een harde. Tij dens het rijzen en bakken wordt het gekneusde zetmeel afgebroken tot suikers en dextrinen. Het zijn de dextrinen die in belangrijke mate bijdragen tot de malsheid en de eet eigenschappen van de kruim. Korrelhardheid is een aan het ras gebonden eigenschap die op slechts één of hooguit enkele genetische faktoren berust. Voor de kwekers betekent dit dat het niet moeilijk is uit een kruising tussen een harde en een zachte tarwe nakomelingen met harde korrels te selekteren. De aanwezigheid van een zeker per centage harde korrels in de brood- bloemmelange is in dié landen ge wenst waar het brood enkele dagen na het bakken nog te konsumeren moet zijn. Dit is o.a. het éeval in ons land (maar ook in Engeland en Scandinavië). In landen zoals Italië en Frankrijk speelt de korrelhard heid geen rol: het brood wordt daar binnen enkele uren na het bakken gegeten. Kleeftarwe Sinds 1973 worden vrijwel alle lan den van de EG gekonfronteerd met het probleem van kleeftarwes: dat zijn rassen die aanleiding geven tot degen die bij het kneden en de ver dere verwerking sterk kleven en moeilijk in de bakkerij te verwerken zijn. Bovendien hebben zij door hun hoge opbrengstniveau vaak een be langrijke verbreiding gevonden. Het probleem dook het eerste op in West-Duitsland, waar onder meer de rassen Kranich, Benno en Feldkrone deze ongewenste eigenschap bleken te bezitten. In Frankrijk was dit het geval met Maris Huntsman en Cle ment, in Engeland met Maris Huntsman en in Nederland met Clement en het nieuwe zomertarwe- ras Stratos. Partijen waarin deze rassen voorko men, worden door de maalindustrie zoveel mogelijk geweerd. Overigens tilt men in Nederland minder zwaar aan dit probleem, omdat dit gebrek gekompenseerd wordt door bijmen ging van een belangrijk percentage kwaliteitstarwe uit de VS. De Europese Commissie vond even wel aanleiding om met ingang van het verkoopseizoen 1976/1977 bij interventie onderscheid in prijs te maken tussen tarwes die wél en die niet geschikt zijn voor de broodbe reiding. Om in aanmerking te komen voor de referentieprijs voor de mini mum en de gemiddelde bakkwaliteit, geldt o.a. de eis dat de degen niet mogen kleven. Zie verder de lezing van Ir. M. van den Top. Bakkwaliteit van de in Nederland verbouwde tarwerassen Gegevens over de "geschiktheid voor ir. B. Belderok de broodbereiding" van de in Ne derland verbouwde tarwerassen zijn o.a. te vinden in de jaarlijks ver schijnende "Beschrijvende Rassen lijst voor Landbouwgewassen". Ta bel 2 geeft een samenvatting hiervan voor het jaar 1983. Bij de wintertarwes komen momen teel geen rassen voor met sterk kle vende degen. De bakkwaliteit is ma tig tot slecht (waarderingscijfers van 6 en 5). Met uitzondering van het ras Marksman hebben alle rassen zachte korrels. Bij de zomertarwes is het beeld dui delijk gunstiger. Er komt hier één ras voor dat aanleiding geeft tot sterk- klevende degen in de bakkerij: Stra tos. Dit ras is daarom volkomen on geschikt voor het maken van brood. Bij de andere rassen varieert de waardering van de broodkwaliteit van matig (waarderingscijfer 6) tot ze.er goed (waarderingscijfer 8). Op vallend is dat de matig-bakkende tarwes allen zachte korrels hebben en de zeer goed-bakkende tarwes harde korrels. Helaas is de situatie zo dat er in Ne derland (en in de rest van West-Eu ropa) aanzienlijk meer wintertarwe wordt verbouwd dan zomertarwe. Daar staat tegenover dat op de ver schillende kweekbedrijven voldoen de nieuwe wintertarwerassen aan wezig zijn met goede broodbakei genschappen. Zij worden echter niet voor opneming in de Rassenlijst vrijgegeven, omdat hun opbrengst niveau ca. 5% lager is dan dat van de huidige rassen; men vreest dat zij daarom toch niet door de landbouw zullen worden geaccepteerd. Produktie en afzet inlandse tarwe Tabel 3 laat zien dat de totale tar- weopbrengsten in Nederland vanaf 1970 sterk gestegen zijn. Deze stij ging kan voor het grootste deel wor den toegeschreven aan beter-op- brengende rassen en een ruime sor tering aan gewasbeschermingsmid delen; het met tarwe beteelde areaal is in deze periode nauwelijks veran derd. Binnen afzienbare tijd zal dan ook meer dan 1 miljoen ton tarwe in Nederland geproduceerd worden. Ook in andere EG-landen is het produktievermogen sterk gestegen en neemt de produktie jaarlijks toe. Vergeleken met deze landen is de tarweproduktie in Nederland be scheiden van omvang: Nederland levert slechts l'/2% van de totale EG- produktie. Tabel 4 laat zien dat in 1981 in Frankrijk ruim 25 x zoveel tarwe is verbouwd dan in Nederland. Tot voor kort leverde de afzet van de Nederlandse tarwe weinig proble men op. De tarwe vond haar be stemming in veevoer, in produkten voor menselijke konsumptie of werd uitgevoerd. Zie tabel 5. Aan het einde van het verkoopseizoen be vond zich een geringe hoeveelheid tarwe in de interventie en was nog een eindvoorraad aanwezig voor ca. 2-3 weken. Vrijdag 16 augustus 1985

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1985 | | pagina 10