Het nut van een late stikstofgift bij wintertarwe
Meer dan bij andere akkerbouw
gewassen is de opbrengst bij gra
nen afhankelijk van de stikstof
bemesting. De hoogte van de
stikstofgift is tamelijk kritisch,
omdat zowel bij (te) lage als bij
(te) hoge giften opbrengstverlie-
zen worden geleden. Met name in
de zestiger jaren, toen de N-
bemesting veelal als een éénma
lige gift aan het begin van de
groeiperiode werd gegeven,
kwam dit naar voren. Een duide
lijke verbetering van de stikstof
bemesting werd bereikt vanaf
1970 door een gedeelde aanwen
ding, waarbij bovendien gebruik
kon worden gemaakt van gege
vens betreffende de voorraad aan
opneembare stikstof in de bo
dem. Sinds enkele jaren wordt de
2-deling van de N-gift op vele
bedrijven bij het in aar komen
aangevuld met een 3e gift. Het
nut van deze bemesting, alsmede
de hoogte en de tijdstip van aan
wending zal in dit artikel aan de
orde komen.
Hoge korrelopbrengsten
In de laatste 10 a 15 jaren is de kor
relopbrengst van wintertarwe aan
zienlijk gestegen, gemiddeld met on
geveer 3% per jaar. In die tijd hebben
zich ook grote veranderingen voor
gedaan in de teelttechniek. De stik
stofbemesting heeft daar in belang
rijke mate toe bijgedragen, maar was
wel afhankelijk van de aanpassing
van andere teeltmaatregelen. Een
hogere stikstofbemesting was vaak
gunstig voor de opbrengst, wanneer
het optreden van legering, ziekten en
plagen door aangepaste teeltmaatre
gelen werd vermeden. De op
brengststijging is tot stand gekomen
door een grotere inzet van op elkaar
afgestemde teeltmaatregelen. De
teelttechniek is zodoende een tame
lijk komplexe zaak. Zeker als daarbij
ook met andere gewasgegevens,
zoals raseigenschappen, plantdicht-
heid en zaaitijd, rekèning wordt ge
houden. Het bereiken van een gun
stig bedrijfsresultaat (hoge korrelop
brengsten tegen aanvaardbare kos
ten) vraagt van de teler een grote
dosis kennis en ervaring omtrent ge-
was- en bodemeigenschappen.
Stikstofbehoefte van het gewas
In gewassen, die zich gunstig ont
wikkelen, wordt de korrelopbrengst
vooral bepaald door de stikstofvoor
ziening. Voor het bereiken van hoge
opbrengsten zal het gewas meer
stikstof moeten opnemen dan voor
lage opbrengsten. In tabel 1 is aan
gegeven, wat het gewas aan stikstof
moet opnemen om een zeker op
brengstniveau te bereiken. In de
praktijk komt de stikstofbehoefte
neer op ongeveer 25 kgN per ton.
opbrengst.
Het bereiken van een hoge korrel
opbrengst vereist dus een grote stik
stofopname. De stikstof kan gedu
rende een groot gedeelte van het
groeiseizoen worden opgenomen.
Tabel 1. Korrelopbrengst en stikstof
behoefte van wintertarwe
Korrel
opbrengst
tonnen/ha
Stikstof
opneming
kg N/ha
5
130
6
155
7
180
8
205
9
230
10
250
De wortels blijven tot 3 a 4 weken na
de bloei aktief. De behoefte aan
stikstof gedurende het groeiseizoen is
nogal variabel. De behoefte is gering
tijdens de fase van uitstoeling, neemt
sterk toe tijdens de strekkingsfase en
neemt geleidelijk af tijdens de kor
relvulling. Het zal duidelijk zijn, dat
hieraan het beste door een gespreide
N-aanwending kan worden voldaan.
Een éénmalige aanwending zou door
een overmatige uitstoeling en aar-
vorming de gewasontwikkeling en
dus de opbrengstzekerheid (lege
ring!) niet ten goede komen.
Stikstofvoorziening
De stikstof, die de plant opneemt,
wordt deels geleverd door de grond
(mineralisatie), deels door de toege
diende kunstmest-stikstof. Een goe
de stikstpfbemesting is een bemes-
tingswijze, waarbij de stikstofleve
ring door de grond zodanig door
kunstmest-stikstof wordt aangevuld,
opdat een gunstige gewasontwikke
ling wordt verkregen. In de praktijk
wordt hierop ingespeeld. In de ad
viesnormen voor de stikstofbemes
ting van wintertarwe wordt de eerste
stikstofgift vastgesteld als "140 mi
nus bodemvoorraad". In gewassta
dium F6/7 (1 2 stengelknopen
voelbaar) wordt geadviseerd een
tweede N-gift toe te dienen van 60 kg
N/ha. Tesamen met de bodemvoor-
mmm
Afgepaste stikstofgift heeft nut bewezen.
(vervolg van pag. 11)
kunnen deze puistjes eenvoudig van
het blad afgeschoven worden; meel
dauw treft men op en niet in het blad
aan.
Warm en droog weer in het voorjaar
afgewisseld met enige vochtige, war
me dagen waarin de temperatuur
oploopt tot boven de 18 graden wer
ken sterk meeldauwbevorderend.
Alhoewel meeldauw sneller groeit
bij droog, warm weer heeft 1983 be
wezen dat de meeldauwaantasting
ook in perioden van hevige neerslag
ernstig kan zijn. De eerste ernstige
meeldauwaantastingen treden mees
tal pas in de eerste helft van mei op.
Bestrijdingen voor begin mei zijn
vrijwel nooit nodig.
Meeldauw gedijt het best op tarwe
die ruim met stikstof bemest is en
goed dicht staat. Tarwe met een lage
standdichtheid is minder gevoelig
voor meeldauw dan een dicht gewas.
De meeldauwdruk is afhankelijk van
de grondsoort; zand- en dalgronden
kennen een hogere meeldauwdruk
dan kleigronden. Limburg, Gelder
land en de Veenkoloniën zijn meel-
dauwgebieden bij uitstek. Maar ook
op de Zuidwestelijke zeeklei kreeg
men in 1984 volop te maken met ho
ge meeldauw aantastingen.
De goedkoopste meeldauwbestrij-
ding is nog steeds het kiezen van een
ras met een goede resistentie. Van de
huidige rassen op de rassenlijst heb
ben Granta, Marksman en Saiga de
beste resistentie. Okapi wordt het
gemakkelijkst aangetast van deze
rassen. In onderstaande tabel vindt u
de resistentiecijfers voor meeldauw
zoals die vermeldt staan in de ras
senlijst.
Resistentiecijfers voor enkele gang
bare wintertarwerassen
Ras
Cijfer
meeldauwresistentie
Granta
7
Marksman
7
Saiga
6.5
Arminda
6
Citadel
6
Donjon
6
Granada
6
Sarno
6
Okapi
5
Overzicht van de meeldauwmiddelen
WERKING (bij afwezigheid van verminderde gevoeligheid):
enige werking
matige tot redelijke werking
goede werking
Merknaam
M eeldau wwerking
Werkingsgroep
Bayfidan
A
Bayleton
A
Funginex
A
Sportak
A
Tilt
A
Corbel
B
Calixin
B
Benlate
C
Bavistin
C
Milgo E
D
Om lang profijt te kunnen trekken
van de beschikbare goede meeldauw
middelen moet zuinig met deze mid
delen omgesprongen worden. Meel
dauw moet bestreden worden als het
kriterium bereikt is, niet eerder en
niet later. Het aangewezen middel
voor een eerste bespuiting is Corbel.
Op kleigronden moet één geslaagde
meeldauwbespuiting -voldoende zijn.
Als na de eerste meeldauw bespuiting
de aantasting toch boven de aange
geven grenswaarde oploopt of om
andere redenen een tweede bespui
ting moet worden uitgevoerd, moet
een middel uit een andere werkings
groep gekozen worden. Ook bij het
kiezen van het middel bij de afrij-
pingsziekten bestrijding moet reke
ning gehouden worden met wat in een
eerder stadium al gespoten werd. Af
wisseling van middelen is een belang
rijke zaak in de tarweteelt.
Ing. W. Stol, Nederlands Graancen-
trum, Wageningen
Ir. K. Reinink, PAGV, Lelystad
raad en de eerste N-gift krijgt het
gewas in totaal 200 kg N/ha aange
boden. Met een dergelijke bemesting
zijn korrelopbrengsten van 8 ton/ha
goed haalbaar (zie tabel 1). Voor
hogere opbrengsten is het vrij komen
van stikstof uit de grond later in het
groeiseizoen meestal niet voldoende
om de behoefte van het gewas te
dekken. Een aanvullende stikstofgift
van 30 a 50 kg N/ha is dan nodig;
alleen op stikstofleverende gronden
kan van deze gift (gedeeltelijk) wor
den afgezien.
Een late stikstofgift
Voor het bereiken van korrelop
brengsten van meer dan 8 ton per ha
is het veelal nodig om laat in het
groeiseizoen een aanvullende 3e N-
gift toe te dienen. De rentabiliteit
van zo'n late N-gift hangt sterk af
van de produktieomstandigheden in
de voorliggende zomermaanden.
Faktoren, zoals het optreden van
ziekten en plagen, maar ook droogte,
beperken de produktiviteit van het
dr. ir. A.Darwinkel
tarwe, waarbij ondermeer het effekt
van al dan geen late N-gift werd
toegediend. De resultaten ervan op
een aantal opbrengstkenmerken zijn
vermeld in tabel 2.
De korrelopbrengst werd in alle
proeven verhoogd, variërend van 260
tot 920 kg/ha. Deze opbrengststij
ging werd in de meeste proeven niet
bereikt door een hoger 1000-
korrelgewicht, maar door verhoging
Tabel 2. Toename c.q. afname van korrelopbrengst, korrels/aar, 1000-
korrelgewicht en eiwitgehalte door toediening van een late N-gift (gemiddelde
1983/1984).
proefboerderij
opbrengst
Kg/ha
korrels
per aar
1000-k eiwit
gewicht gehalte
Ebelsheerd
350
0.7
- 0,3
0,4
f~eddemaheerd
260
1,4
- 0,2
0.8
Prof. J.fl. v. Demmelenhoeve
680
2,4
0.2
1,3
Westmaas
920
1,2
0.5
1.2
Rusthoeve
490
1,8
- 0,6
0,6
Wijnandsrade
490
1,4
- 0.7
0,5
Gemiddelde
530
1,8
- 0.2
0,8
Tabel 3. Opbrengst en eiwitgehalte bij een aantal wintertarwe bij een late gift
van 0,40 of 80 kgN/ha (1984).
korrelopbrengst
(kg/ha)
eiwitgehalten
3e N-gift (kgN/ha)
0
40
80
0
40
80
Anninda
9490
9890
10100
11,0
12.1
12,9
Okapi
9320
9760
9830
11,0
12,0
12,8
Camp Remy (F)
7220
7370
7250
13,0
13,7
14,1
Avalon (GB)
8030
8320
8510
12,4
13,3
14,0
Knnzler (0)
0900
9480
9020
11,1
12,7
13,4
Obelisk (NL)
9440
10110
10100
10,7
12,0
13,0
Gemiddeld
8740
9160
9290
11,5
12,6
13,3
gewas en verhinderen als zodanig
een rendabele toepassing van een
late N-gift. Ook op gronden, die van
nature veel stikstof (na)leveren,
blijkt een late N-gift vaak niet ren
dabel te zijn. Het tijdstip, waarop een
late N-gift in de praktijk wordt aan
gewend, varieert van vóór het in aar
komen tot na de bloei. Alhoewel de
tarwewortels tot enkele weken na de
bloei stikstof kunnen opnemen, moet
een laat aanwendingstijdstip worden
afgeraden. Immers, de stikstof kan
pas door plantenwortels worden op
genomen, indien zij zich bevindt in
het bodemvocht rondom de wortels.
In juni overtreft de verdamping van
het gewas de neerslag duidelijk, zo
dat de bovenlaag van de grond ge
makkelijk uitdroogt. De kans, dat
stikstof, in vaste zowel als in vloei
bare vorm, nog in het bodemvocht
wordt opgenomen, neemt bij latere
bemesting af. Het beste bemestings
tijdstip is dan ook kort vóór het in aar
komen gelegen. De hoogte van deze
late N-gift kan gesteld worden op
30-50 kgN/ha.
Opbrengst en
opbrengstcomponenten
Met een late N-gift wordt getracht de
produktieomstandigheden tijdens de
korrelvullingsfase te verbeteren. Ge
bleken is, dat het effekt van een late
N-gift niet beperkt blijft tot vulling
van de korrels, maar ook de korrel
zetting kan beïnvloeden. Gezien het
late tijdstip van de N-gift mag nor
maliter geen of nauwelijks effekt op
aantal aren verwacht worden.
In proeven op 6 regionale proef-
boerderijen werd in 1983 en 1984
onderzoek uitgevoerd met winter-
Vrijdag 24 mei 1 985
van het aantal korrels per aar. Naast
de aanzienlijke stijging van de kor
relopbrengst nam ook de kwaliteit
van het geoogste produkt toe door
een stijging van het eiwitgehalte van
bijna 1%.
Het eiwitgehalte
Nu de kwaliteit van tarwe in verband
met de afzetproblemen in de EEG
sterk in de belangstelling staat, rijst
de vraag of een verhoging van de late
N-gift het eiwitgehalte nog verder
kan doen toenemen. Op het PAGV-
proefbedrijf te Lelystad werd in 1984
een onderzoek gestart met enkele
Nederlandse en buitenlandse rassen
om opbrengst en kwaliteit te verge
lijken. Na een basisbemesting (90
60 kgN/ha) werd kort voor het in aar
komen een late N-gift gegeven van
resp. 0, 40 en 80 kg N/ha. Na een
zachte winter zonder uitwintering en
gunstige groei-omstandigheden ge
durende voorjaar en zomer was een
goede vergelijking tussen alle rassen
mogelijk. In tabel 3 zijn de op
brengst- en eiwitgegevens onderge
bracht.
Afgezien van opbrengstverschillen
tussen de rassen (waarop hier niet
wordt ingegaan), blijkt dat een late
gift van 40 kgN/ha voldoende te zijn
uit oogpunt van opbrengst; bij een
gift van 80 kgN/ha was de opbrengst
nauwelijks hoger. Ten aanzien van
het eiwitgehalte blijkt, evenals in ta
bel 2, het eiwitgehalte door een late
gift van 40 kgN/ha met ca. 1% toe te
nemen. Een verdubbeling van de
overbemesting tot 80 kgN/ha ver
hoogde het eiwitgehalte echter nog
aanzienlijk.
dr. ir. A. Darwinkel, PAGV
12