Moleculairbiologen op zoek naar 'missing link" tussen cel en plant In land- en tuinbouw veel rug- en spierklachten Landbouwhogeschool richt sektie plantecelbiologie op Onderzoek Landbouwschap wijst uit: Medewerking Resultaten Loonwerk Tuinbouw Bloembollensektor Varkenshouderij Fruitteelt Steeds meer planten kunnen vermeerderd worden via de reageerbuis: stukjes weefsel of cellen groeien in de buis uit tot volwaardige planten. Maar waarom dat bij de ene soort goed lukt en bij een andere helemaal niet, blijft voorlopig een open vraag; eigenlijk zijn de successen op dit gebied toevalstreffers. Biologen zijn er al in geslaagd vreemd erfelijk materiaal een plantecel binnen te smokkelen en daar te laten funktio- neren, maar de wetenschappelijke grondslag voor het vermogen van een cel om tot een volwassen plant uit te groeien, ontbreekt nog vrijwel volledig. Om die barrière te helpen slechten heeft de Landbouwhoge school een speciale sektie "plantecelbiologie" opgericht binnen de vakgroep moleculaire biologie. kwm plant|« stangatmcnstMd •anitg van co»y*an ■moor gaan pianiahon Schematische voorstelling van het proces van somatische embryogenese bij de wortel van de peen. Uitgaande van segmenten uit de reservewortel Akan via woekerweefsel ("callus") gevormd op voedingsbodems met plantehormoon (2,4- D) of direkt vanuit kiemplantjes (H) een suspensiekuituur gemaakt worden van losse wortelcellen die groeien in de aanwezigheid van plantehormoon C). Er ontstaan dan klompjes van ongedifferentieerde cellen Dwaaruit (wanneer het plantehormoon wordt verwijderd) somatische embryo's gevormd kunnen worden die de karakteristieke ontwikkelingsvormen bol (E), hart (F) en torpedo (G) vertonen. Hieruit ontwikkelen zich dan normale kiemplantjes (H) die in de kas weer tot volwassen wortelplanten kunnen uitgroeien. De voorlopig nog bescheiden sektie moet de kern gaan vormen van een interdisciplinaire werkgroep waarin vijf Wageningse vakgroepen deelne men. Lukt het om zicht te krijgen op de nog ontbrekende schakels tussen cel en plant, dan kan de. vermeerde ring van gewassen via de reageerbuis systematisch aangepakt worden. Ook kan de bedrijfszekerheid van de moderne vermeerderingstechnieken - en die staat voor de kweker voorop - aanzienlijk verbeterd worden. Kweekmedium Normaal ontstaan jonge plantjes uit geslachtscellen of "bijvoorbeeld uit knollen. In veel gevallen is het nu mogelijk nieuwe scheutjes te "rege nereren" (en die later te laten worte len) vanuit een stukje blad of ander weefsel op een geschikt steriel kweekmedium. In principe kan men via zo'n "in-vitro-vermeerdering" uit een stukje weefsel vele nieuwe plantjes maken. Nu is het natuurlijk de kunst om erachter te komen welke stoffen in het kweekmedium moeten zitten (en in welke verhouding) om de cellen aan te zetten tot de vorming van een nieuw plantje. Al meer dan vijftig jaar kennen biologen zoge naamde plantehormonen die in de groei en ontwikkeling van de plant een vitale rol spelen. Inmiddels zijn er ook synthetische stoffen bekend, die die funktie vervullen. Al die kennis van groei- en remstof- fen heeft echter niet mogen verhin deren, dat de ene plant, na wat uit proberen van verschillende kombi- naties van plantehormonen, meestal redelijk snel tot in-vitro-vermeerde- ring is aan te zetten, terwijl het met andere soorten absoluut niet wil vlotten. Dr. Sacco de Vries van de nieuwe sektie plantecelbiologie: "Je kunt duizend kombinaties voor een groei- medium samenstellen en geen enkel resultaat hebben, terwijl bij een an dere plantenfamilie talloze kombi naties geschikt blijken. Ik ga er van uit, dat het vermogen tot regeneratie erfelijk is vastgesteld. Maar de fun damentele, moleculair-biologische kennis daarvan is op het ogenblik nog zo goed als nul. Het is daarom niet eenvoudig om in zo'n grote witte vlek op de kaart een koers uit te zet ten". Peen als model De Vries heeft dan ook gekozen voor een alom bekend modelgewas voor zijn pionierswerk: de peen. Dit ge was heeft de speciale eigenschap, dat de regeneratie verloopt via een pro ces, dat somatische (niet geslachte lijke) embryogenese genoemd wordt. Dat proces lijkt heel veel op de wijze waarop normaal de plante-embryo"« gevormd worden. Het voordeel is ondermeer, dat veel meer jonge plantjes (soms wel een miljoen per liter medium) in één keer gemaakt kunnen worden. Losse, groeiende cellen van de peem kunnen gemaakt worden uit fijnges neden, een week oude zaailingen in een vloeibaar medium van o.a. wa ter, zouten, sucrose en synthetisch plantehormoon. Er ontstaat dan een zogenaamde suspensiekuituur van ongedifferentieerde cellen die snel groeien, een soort woekering. Door nu het groeihormoon te ver wijderen, ontstaan vervolgens uit de ongedifferentieerde cellen somati sche embryo's met de typische ver schijningsvormen van plante-em- bryo's: de bolvorm, de hartvorm en torpedovorm. Het gaat dr. De Vries met name om dit proces en de moleculaire achter grond daarvan. De grote vraag is: waarom gaan ongedifferentieerde cellen over tot differentiatie en dus tot embryo-vorming? Sacco de Vries: "Het is vrijwel zeker, dat de cellen op een of andere ma nier met elkaar kontakt onderhou den via het medium. Die bood schappen worden waarschijnlijk overgedragen door bepaalde stof- wisselingsprodukten of eventueel ei witten die de cellen in het medium uitscheiden. Ondermeer door te werken met mutanten, die niet tot bepaalde stadia'van embryovorming overgaan, proberen we de verant woordelijke boodschappers op te sporen. Wanneer je nu erachter zou kunnen komen welke boodschappen nodig zijn voor het proces van so matische embryogenese, dan zou je ook kunnen gaan kijken of die boodschappen misschien ontbreken bij plantesoorten waar de regeneratie heel moeilijk of helemaal niet tot stand komt". Dit is een van de wegen die de pla-n- tecelbiologen willen verkennen om de ontbrekende schakel tussen cel en plant in handen te krijgen. (Charles Crombach) Veel werkers in de land- en tuinbouw hebben last van hun rug of van pijnlijke spieren en gewrichten. Dat blijkt uit een gezondheidsonder zoek dat het Landbouwschap heeft laten instellen onder 836 mensen met een agrarisch beroep. Aan het onderzoek werd op vrijwillige basis meegewerkt door ondernemers én werknemers uit de fruitteelt, het loonwerk, de varkenshouderij, de glastuinbouw en de bloembollensek- tor. Het onderzoek, dat plaatsvond in de periode oktober 1983 tot mei 1984, was vooral bedoeld om inzicht te krijgen in de mogelijkheden en wen selijkheden van bedrijfsgezondheidszorg in de agrarische sektor. Als zodanig ging het dan ook om een proef. Daarnaast leverde het onder zoek veel gegevens op over de gezondheidstoestand en de werkom standigheden van de deelnemers. Opvallend was dat de ondernemers bedrijfseigenaren meer klachten hadden van psychische aard dan de werknemers. De laatsten klaagden in een aantal gevallen over lawaai, stank, stof en tocht. Door een verkeerde werkhouding kunnen gemakkelijk rug klachten ontstaan. De veelvuldig voorkomende klach ten over rug (30%), nek (10%), spie ren en ledematen (25%) vormden een van de meest in het oog springende uitkomsten van het medisch onder zoek. Verder werden in de loon- werksektor relatief veel gehooraf- wijkingen gekonstateefd, vooral onder mensen van 50 jaar en ouder. In de bloembollensektor en de fruit teelt stuitten de medische onderzoe kers op klachten als hoofdpijn en duizeligheid. TNO sluit niet uit dat deze klachten te maken hebben met de omgang met gewasbeschermings middelen. Het Landbouwschap konstateerde over het algemeen een grote bereid heid om aan het onderzoek mee te werken. Als reden daarvoor gaf 89% op benieuwd te zijn naar de eigen gezondheid. In 36% van de gevallen bleek dit samen te hangen met een veelvuldige omgang met bestrijdings middelen. Ruim een kwart van de deelnemers verklaarde voor het on derzoek al klachten over de gezond heid te hebben. In de meeste geval len hadden die betrekking op spie ren, gewrichten, rug en nek. Van de ze kategorie was 30% de laatste drie maanden onder behandeling bij huisarts of fysiotherapeut. Alle deel nemers aan het onderzoek waren mannen tussen 25 en 65 jaar oud. Ruim 80% van de deelnemers zei in voering van bedrijfsgezondheidszorg in de land- en tuinbouw belangrijk of heel belangrijk te vinden. Zo'n 68% was zelfs bereid daarvoor een finan ciële bijdrage te leveren. De kosten van het proefonderzoek van vorig jaar werden overigens voor de helft door het Landbouwschap en voor de andere helft door het ministerie van Sociale Zaken betaald. In totaal ging het om bijna 300.000,-. Het geneeskundig onderzoek werd verricht door artsen van vijf regio nale bedrijfsgezondheidsdiensten (BGD). Voor de loonsektor was dat de BGD Oost Gelderland in Doe- tinchem, voor de Westlandse tuin bouw de BGD Delft, voor de bloembollensektor de BGD Leiden, voor de intensieve varkenshouderij de BGD Boxmeer en voor de fruit teelt (IJsselmeerpolders) de BGD in Harderwijk. De medische resultaten van het onderzoek zijn statistisch verwerkt door het Nederlands Insti tuut voor Preventieve Gezondheids zorg van TNO in Leiden. Aan de praktijkproef ging in de zomer van 1983 een voorlichtingskampagne vooraf. Ruim de helft van de deel nemers bleek er dan ook al van te hebben gehoord toen ze (schriftelijk) voor het onderzoek werden bena derd. Uitgesplitst per sektor waren de voornaamste resultaten van het ge zondheidsonderzoek als volgt: (omgeving Doetinchem) De mensen in het loonwerk zeiden vaak last te hebben van zaken als lawaai, schokken, trillingen, stof en stank. De ondernemers in tor blijken veel vaker klachten te hebben dan de werknemers. Er is in het loonwerk sprake van een relatief grote werkbelasting. Het gebruik van chemische stoffen is in deze sektor gering, maar daartegenover staat vrij veel lawaaihinder. Vooral personen boven 50 jaar hebben forse gehoor- verliezen. (omgeving Delft) Er is sprake van een relatief hoge werkbelasting, zowel fysiek als psy chisch. Veel deelnemers uit deze sektor lieten zich negatief uit over hun werk: minder boeiend en te eenvoudig. Er waren weinig opval lende gezondheidskenmerken. Wel werden in deze groep meer medicij nen gebruikt dan elders. (omgeving Noordwijkerhout) De meeste werkers in deze sektor komen regelmatig in kontakt met bestrijdingsmiddelen. Ook het bloedonderzoek leverde aanwij zingen in die richting. De deelnemers uit deze sektor klaagden relatief vaak over overgevoeligheid. Daarnaast konstateerden de onderzoekende artsen huidafwijkingen. Opvallend was dat de mensen die het meest in tensief met bestrijdingsmiddelen omgaan, de minste klachten of pro blemen hadden met hun gezond heid. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat minder gezonde personen in deze sektor de omgang met bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk vermijden. De onderzochte werknemers waren vaak opvallend lang al in de bloembollensektor werkzaam (gemiddeld 16 jaar). (Oost-Brabant) Er kwamen uit deze sektor weinig gezondheidsklachten en er werden ook weinig medicijnen gebruikt. Als belastende faktoren werden vaak stank, stof, temperatuurwisseling en gebrek aan frisse lucht genoemd. Opvallend was dat de onderzochte agrariërs in deze sektor gemiddeld een paar centimeter korter en een paar kilo lichter zijn dan agrariërs in andere sektoren. Vermoedelijk is dit gegeven regionaal bepaald. (IJsselmeerpolders) In de fruitteelt heeft 34% van de deelnemers klachten over de boven ste ledematen. Men klaagde vaker over hoofdpijn en duizeligheid dan in de andere onderzochte groepen. Evenals in de bloembollensektor wordt er betrekkelijk veel gebruik gemaakt van gewasbeschermings middelen. De eindrapporten van het onderzoek zullen de komende maanden uitvoe rig besproken worden in de verschil lende organen van het Landbouw schap. Daarbij zal ook een antwoord moeten komen op de vraag of, en zo ja op welke manier, bedrijfsgezond heidszorg gestalte zal moeten krijgen in de agrarische sektor. 3 mei 1985 11

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1985 | | pagina 11