Het eiland van Amalia mam door Michiel de Winter Het kost altijd enige moeite iemand gelijk te geven die de reputatie heeft er nooit naast te zitten. Zulke mensen zijn er nog een hoop in de wereld, personen van wie je gewoon zit te hopen dat ze een kee^ gruwelijk de mist in zullen gaan. Niet omdat je hun hun gelijk misgunt, maar louter omdat af en toe ongelijk heb ben hun karakter ten goede komt. Vandaar dat ik er, trek kend aan de riemen van de roeiboot, lieve dingen voor over heb wanneer Amalia en monsieur Giscard me niet op de aanlegsteiger staan op te wachten. Volgens Lowie zul len ze dat wel doen, dat wist hij heel zeker. "Leer mij Amalia kennen," zei hij erbij, "en als Amalia er is, dan is monsieur Giscard er ook". hoge poten naar mijn tas en begint met haar snavel - die afgebrand is, er ontbreekt een heel stuk - aan het schuivertje van de rits te sjorren; blijk baar moet mijn bagage diep gaander worden gekontro- leerd. Ik schiet de kip te hulp en open de tas. Het kippe- hoofd verdwijnt tussen de kleren en boeken, terwijl de konijnesnuit alles besnuffelt wat het besnuffelen waard lijkt. Het duurt minstens tien minuten voor mijn bagage met duidelijk zichtbare tegen zin wordt vrijgegeven. Ik mag blijven, trek ik de voor de hand liggende konklusie. Het douanegedoe heeft me niet verbaasd. Lowie had me al gewaarschuwd voor de be moeizucht van de kip en het konijn. Alles wat er op het ei- stoel. Op deze zetel doet ze alles wat een vorstin eigen is: koninklijk kijken en onge hoord zelfingenomen zijn. Monsieur Giscard hipt, geheel in overeenstemming met zijn funktie, de kamer rond, op zoek naar ontplofbaar mate riaal en moordwerktuigen. Ik weet niet goed wat te doen. Mijn bewegingen worden door Amalia argwanend ge volgd. Ze vindt me een ver dacht soort onderdaan: ik val niet voor haar in het stof en ben evenmin erg scheutig met geschenken en voedsel. Als ik na twee uur nog met niks over de brug ben gekomen, tokt ze opgewonden in de richting van monsieur Giscard. Ze is diep beledigd. Ik, onderdaan, waag het mijn koningin spij zen en goederen te onthou- Als ik een uitstekend stuk ei land rond en over mijn schouder kijk zie ik meteen dat Lowie in de roos zat. Op de steiger die te voorschijn is gekomen staan twee witte proppen, een kip en een ko nijn, zonder twijfel Amalia en monsieur Giscard. Een kwade kerel is Lowie niet. Integendeel. Alleen een beetje gelijkhebberig. En een tikje krenterig, dat ook. Ik was erg verbaasd dat hij zomaar zijn eiland met tjalk aan me af stond. We hadden het over vakantie gekregen. Ik liet me ontvallen dat een weekje er tussenuit me niet onwelgeval lig zou zijn, waarop hij direkt het voorstel deed naar zijn buitenbezit af te reizen, een eilandje in een afgesneden bocht van een rivier. Op de als woonboot ingerichte tjalk die hij daar had liggen zou ik me best een weekje vermaken. De geamuseerde glimlach waar mee hij mijn zeer grote dank voor het aanbod in ontvangst nam, kon ik niet plaatsen, maar schreef ik gemakshalve toe aan zijn vermoeden dat ik wel oren had naar een eiland vakantie en het gelijk dat hij zich daarin vervolgens zag toebedeeld. De roeiboot glijdt traag op de steiger af. De kip en het konijn staan midden op het plankier en kijken strak mijn richting uit. De beide dieren zijn be hoorlijk uit de kluiten gewas sen, vooral de kip. Haar kop zit vol rode kammen en lellen en haar poten zijn van een dikte die ontzag afdwingt. Het konijn is iets bescheidener van postuur, wel fors, maar min der ontzagwekkend. Met een zachte stoot raakt de roeiboot de steigerpalen. Ik maak vast, schuif mijn week endtas in de richting van de kip en het konijn en spring op de steiger. Amalia knikt even, waarop het konijn op me af komt hippen. Het valt me op dat beide dieren niet bepaald hartelijk kijken, de kip zet er zelfs een uitermate stug ge zicht bij. Ze zien me kennelijk oneindig veel liever gaan dan komen. Monsieur Giscard is tot vlak voor mijn voeten ge sprongen. Hij besnuffelt mijn broek en schoenen, gaat tegen mijn benen op staan en loert me wantrouwend aan. Ver volgens wordt mijn tas uitge breid betast en beroken. Als het onderzoek is voltooid hipt hij terug naar Amalia en brengt - daar heeft het ten minste veel van weg - verslag uit. De kip wenst geen genoe gen te nemen met het uitge brachte rapport: ze stapt op land omgaat willen ze bege leiden en kontroleren. Ik moest me daar vooral niets van aantrekken, zei hij er na drukkelijk bij. Na deze raad geving speelde weer die gea museerde glimlach rond zijn mondhoeken. Logisch, zo kwam me voor; hij zag na tuurlijk de bedillerigheid van de eilanddieren voor zich en vond dat beeld tamelijk grap pig- den. Het zal geboden zijn me permanent te schaduwen en de tjalk regelmatig aan in- spekties te onderwerpen. Het staatsbelang is ermee ge moeid. Monsieur Giscard kijkt me bozig aan. Schaduwing en in- spektie vallen onder zijn ver antwoordelijkheid en hij kent zaken die heel wat leuker zijn. Toch glinstert er ook iets van goedkeuring in zijn ogen, als- boord zie ik het hoofd van Amalia. Eén kippeoog kijkt me woedend aan, moord zuchtig bijna. Er gaat een koude rilling door me heen. Uit alles blijkt dat de kip naar binnen wil. Even overweeg ik de buitendeur gesloten te houden. Ik durf het niet. Zo dra de deur op een kier is wordt ze door een konijne- poot opengetrokken. Van binnenlopen is nu geen sprake meer; de kip en het konijn dringen met veel machtsver toon de tjalk binnen. Amalia gaat op mijn bed zitten, terwijl monsieur Giscard aan het in- spekteren slaat. Ik zie het aan en word boos. Dit kan zo niet langer. Hier moet worden op getreden. Als ik Amalia aan stalten zie maken mijn bed te bevuilen grijp ik in. Ik jaag haar van de dekens en wijs naar de zandbak. Haar reaktie is koninklijk: zware toktoks en veel vleugelgeklap. Mon sieur Giscard hipt in een dolle dans om me heen en kijkt me afkeurend aan. Een stomme ling ben ik. Hoe kan ik een koningin naar een zandbak verwijzen, dat lijkt toch hele maal nergens op? Zij is de baas, begrijp ik dat nu nog niet? De tjalk maakt integraal deel uit van het eilandgebied, de koningin heeft hier rech ten, ik slechts plichten. Zó lig gen de zaken. Een harde tok doet monsieur Giscard zijn betoog abrupt beëindigen. Amalia heeft al lang gezien dat het boter aan Ik pak mijn tas op en wandel naar de steiger aan de andere zijde van het eiland. Daar ligt de tjalk, te midden van het fraaiste natuurschoon. De boot heeft een vrij hoge op bouw gekregen, voorzien van kleine ramen die op het gang boord uitkijken. Het interieur is luxueus. Ik voel me een ge luksvogel. De eerste middag van mijn vakantie op het eiland krijg ik bezoek. Kijkend door een raampje zie ik Amalia en monsieur Giscard de steiger van de tjalk betreden. Ik schrik van de blik in de ogen van de kip; een heersersblik. Monsieur Giscard kijkt veel neutraler, al blijft het hem aan te zien dat hij niet de eerste de beste is op het eiland. Het ko nijn loopt vóór Amalia, als een soort heraut. Het is dui delijk hoe de gezagsverhou-, dingen liggen: Amalia is de ongekroonde koningin van het eiland, het konijn treedt op als haar adjudant. Ik rep me naar het portaal om de deur te openen. Er wordt niet van mijn attentheid op gekeken; kip en konijn zijn niet anders gewend. Ze ver tragen ook geen ogenblik hun pas wanneer ze binnenmar cheren; de weg is ze bekend. In de woonkamer nestelt Amalia zich op de lekkerste of hij het wel aardig vindt dat zijn koningin voor schut wordt gezet. Het koninklijke bezoek is beëindigd: ik ben weer alleen. Alleen met vier kippehoopjes en twee stapeltjes konijne keutels. Ik ruim de stinkboel op en neem me voor de dieren niet meer binnen te laten. Hoewel, dat zal als openlijke rebellie worden uitgelegd en een oorlog ontketenen. Een zandbak in de kamer is beter. Ik zorg er direkt voor. Dezelfde avond verken ik het eiland. Het is bedekt met een oerwoudachtige vegetatie, su per ondoordringbaar. Veel genoegen beleef ik niet aan de tocht. Ik word door verschei dene ogen gadegeslagen en verwacht elk ogenblik door dieren te worden besprongen. Mijn wandeling terug naar de tjalk is een vlucht. Ik begin me af te vragen of het wel zo'n plezierig weekje wordt, die zeven dagen eilandvakantie. Ik slaap die nacht slecht. De tjalk wordt bewaakt, ik voel het. Af en toe plonst er iets in het water, wat de sfeer drei gend maakt. In de vroege ochtend schiet ik wakker uit een onrustige slaap. Ik voel ogen die zich dwars door me heen boren. Zoekend kijk ik in het rond. Vóór een van de raampjes boven het gang de galg is gesmeerd met mij. Ik heb haar bewind geprovo ceerd en zal daarvan de ge volgen moeten dragen. Mor genvroeg moet ik van het ei land weg zijn, anders zal ik met harde hand worden ver dreven. Meteen schrijdt ze weg. Monsieur Giscard kijkt me aan. Hij kan niets voor me doen, ik heb het er naar ge maakt. Als ik verstandig ben pak ik mijn biezen. Met een knipoog volgt hij zijn meeste res. Het konijn is dankbaar voor mijn provokaties, het is goed dat de kip eens wordt dwarsgezeten, dat heeft ze ge woon nodig af en toe. Maar - laat ik op dat punt geen illu sies koesteren - hij, Giscard, blijft loyaal aan de troon, zo is hij wél. De rest van de dag blijft het rustig. Ik besluit niet te ver trekken. Ik laat me niet op mijn kop zitten, wat denkt die kip wel? 's Avonds maak ik kennis met Bram, de man die de wateren rond de tjalk bevist. Hij komt met zijn bootje langszij en aanvaardt graag mijn uitno diging koffie te komen drin ken. Ik vertel hem over de toestand. Hij vindt dat ik moet afreizen. "Dat win je nooit! 't Zijn vrijbuiters, die twee. Ga maar na: Amalia is ontsnapt uit een legbatterij, monsieur Giscard uit een konijnenfok kerij. Die laten zich hun vrij heid niet meer afpakken. Ze sturen het hele eiland op je af, daar kun je donder op zeg gen!" Ik gooi mijn kop in de wind en blijf waar ik ben. De nacht breng ik wakend door. Ik be leef angstige momenten. Er klinken stappen op het gang boord, er wordt op de deur gebonsd en op de ruiten ge tikt. Ik voel me belegerd door legioenen dieren. Als het licht wordt werp ik een bange blik naar buiten. Ik schrik me wezenloos. De bo men rond de tjalk zijn bezet door duizenden vogels, het, ziet er zwart van. Ze staren fnaar de boot, bewegingloos. De steiger is geheel overdekt met mieren, in slagorde op gesteld, zo verbeeld ik me. Op het water rond de tjalk zwem men vier zwanen, boosaardig kijkend. Tussen de zwanen wemelt het van eenden en op de reling van de boot kruipen lange rijen rupsen. Het is een angstaanjagend gezicht. Ik verschiet van kleur als in de keuken een harde bons klinkt. Het volgende ogenblik staat monsieur Giscard voor mijn neus. Hij gebaart wild in het rond. Weg, ik moet als de deksel weg, voor het te laat is. Mijn moed zit diep in mijn schoenen. Ik gooi mijn spullen in de tas en hol achter het ko nijn aan naar de deur. Met trillende handen open ik haar op een kier. Het is doodstil buiten. Het konijn geeft een teken en sprint weg. Ik volg hem onmiddellijk. De mieren wijken gedisciplineerd uiteen. Zonder op of om te kijken ren ik dwars over het eiland naar de roeiboot. Het konijn staat al op de steiger en maant me tot spoed. In een glimp zie ik een zee van zwarte torren tus sen de struiken. De lucht is vol insekten. Buiten adem spring ik in de roeiboot, gooi de tou wen los en grijp de riemen. Dan ben ik omringd door wa ter. Op het eiland breekt een hels kabaal los: vogels kwet teren, insekten gonzen, een den kwaken. Boven alles uit klinkt het getok van Amalia. Zij kwam, zag en overwon. De fielt is veijaagd. Leve de Ko ningin. Langzaam kom ik tot rust. Mijn ademhaling verliest haar stoterigheid en ik kan weer roeien zonder het water overal heen te spatten. Mijn vakantie is mislukt. Lowie zal er wel niets van begrijpen. Lowie? Ik verstijf. De riemen vallen stil. Een zeer lelijk woord rolt over het water. Opeens zie ik de val waarin ik ben gelokt. Lowies aanbod om op het eiland va kantie te vieren was zijn ma nier om gelijk te krijgen! Hij wist hoe Amalia en de haren op mijn komst zouden reage ren, ze accepteren alleen hem, Lowie, als baas op het eiland, ieder ander moet naar hun pijpen dansen. En hij had een diskussie tussen ons nog vers in het geheugen, een twistge sprek waarbij ik de stelling po neerde dat er nergens in Ne derland nog een gebied is te vinden waar het dierenleven zich zodanig manifesteert dat menselijk leven er onmogelijk is. Hij bestreed mijn opvat ting, maar kon geen bewijzen overleggen. Voor hem niets om mee te zitten: alle ingre diënten waren immers aan wezig om zijn gelijk te halen. Te laten halen, door zijn dis- kussiepartner zélf nog wel! Het zal me moeite kosten Lo wie zijn gelijk op sportieve wijze toe te geven. Ik bevestig niet graag reputaties die ik het liefst om zeep zou helpen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1985 | | pagina 32