Vervreemding en herkenning
Ons verhaal is Gods verhaal
De gewone gang van zaken
God houdt het heft in handen
Pasen
"Zijt gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalemdat gij niet weet wat daar dezer dagen geschied is?" (Lk. 24:18)
De vraag, die boven deze overdenking staat, komt
uit de mond van één van de Emmaüsgangers, twee
van Jezusvolgelingen, die op de namiddag van de
dag van de opstanding, van Pasen, op de weg terug
zijn naar huis, naar hun dorp, Emmaus genaamd.
Terwijl zij al redenerend over wat er in de afgelopen
dagen in Jeruzalem is gebeurd, onderweg zijn,
krijgen zij plotseling gezelschap van Jezus. Maar
zij herkennen hem niet. Hij vraagt waar zij zo al
wandelende over aan het praten zijn. Verbaasd
vraagt dan een van de Emmaüsgangers, Kleopas
genaamd, Zijt gij dan de enige vreemdeling in
Jeruzalem, dat gij niet weet wat daar dezer dagen is
geschiedZo is het gebeurd. Wij hadden zoveel in
hem geïnvesteerd, al ons geloof, al onze hoop, al
onze verwachting. Maar zij hebben hem als een
moordenaar gekruisigd en God heeft ze maar laten
begaan, alsof Jezus niet zijn eigen zoon was. De
vreemdeling in Jeruzalem blijkt echter niet
helemaal onwetend te zijn, al heeft hij weet van
andere dingen dan zijn twee medereizigers. Hij
blijkt een uitnemend kenner van de bijbel, van
Mozes, van de wet en de profeten. Hij blijkt het
Oude Testament van a tot z te kennen. Omdat ze
zijn woorden inspirerend vinden, het al avond wordt
en zij hun dorp beginnen te naderen, nodigen de
Emmaüsgangers de vreemdeling uit om bij hen te
blijven en de maaltijd te gebruiken. A Is hij dan
thuis bij hen aan tafel het brood breekt, dan
herkennen zij hem. Dan worden hun ogen geopend
en herkennen zij hem. Maar hij verdwijnt uit hun
midden. De Emmaüsgangers worden weer
Jeruzalemgangers, want ze keren terug van waar ze
vandaan kwamen: Jeruzalem.
Het verhaal van Emmaus is eigenlijk een soort
samenvatting van het verhaal van Jezus. Zoals hij
meetrekt, mee oploopt met de Emmaüsgangers,
onbegrepen als een vreemdeling, zo is hij ook met
ons meegetrokken, mee op-gelopen. Hij heeft
meegedaan met alles wat mensen ter harte gaat. Hij
is het raakpunt waarin God onze menselijke
geschiedenis heeft aangeraakt. Gods verhaal werd
ook ons verhaal of beter: ons verhaal werd ook
Gods verhaal. Aan het einde van dat verhaal is hij
ook weer uit onze geschiedenis verdwenen, zoals hij
uit het verhaal van de Emmaüsgangers verdwijnt.
God heeft in Jezus even met ons meegedaan en
verdwijnt dan weer. En hoe is hij verdwenen. Hij is
verdwenen in de grijpgrage handen van
overpriesters en de oversten, in de verraderlijke
handen van Judas, in de weifelende handen van
Pilatus, in de slaande handen van de krijgsmacht
van Herodes, in de kruisigende handen van de
soldaten. Zo verdwijnt hij in het graf, het einde van
elk menselijk verhaal, van elke geschiedenis. Hij, in
wie God met de mensen heeft meegedaan, wordt als
een moordenaar door mensenhanden ter dood
gebracht, als vreemdeling in Jeruzalem.
Het is de gewone gang van zaken. Zo gaan de
dingen nu eenmaal in de geschiedenis. Daarom zijn
de Emmaüsgangers ook zo verbaasd dat d%ze
vreemdeling, die een tijdje met hen oploopt niet
verstaat waarover zij spreken. Zij hebben immers
gezien hoe het allemaal gelopen is. Zoals het steeds
maar weer opnieuw verloopt met ons mensen. De
kerken kunnen nu wel beweren dat Hij is opgestaan
uit de doden maar we lezen maandag wel weer in de
krant wat de normale gang van zaken is. In de kerk
kunnen we nu wel horen spreken van een nieuwe
hemel en een nieuwe aarde maar wat wij om ons
heen zien is nog steeds die oude vermoeide
schepping, met zijn ziekten en zijn lijden. Wij
horen spreken van het koninkrijk Gods, waarin
iedereen tot zijn recht komt, maar wat we om ons
heen zien is, dat de verschillen tussen arm en rijk
nog steeds erg groot zijn en dat er op deze wereld
nog steeds op grote schaal wordt gemarteld en
gemoord.
Het is zoals bij de Emmaüsgangers, degene die van
meer en andere dingen weet dan welk een
onheilspellende plaats Jeruzalem is geworden,
wordt als een vreemdeling ervaren. Wij leven in een
onheilspellende wereld. De mensen, die verlangen
naar een nieuwe wereld worden onder ons vaak als
naïef, onzakelijk en vreemd ervaren. Ze zijn niet
realistisch, niet zakelijk genoeg. Misschien
herkennen de Emmaüsgangers Jezus daarom wel
niet omdat ze niet zien dat juist hij - hoewel hij weet
heeft van betere en andere dingen - de
werkelijkheid van de onheilspellende wereld aan
den lijve heeft ondervonden.
De vreemdeling in Jeruzalem, maar kenner van wet
en profeten, begint zijn medereizigers het dan ook
uit te leggen: "Moest de Christus dit niet lijden....?"
Ja, hij moest lijden omdat het nu eenmaal zo gaat
met mensen, die zich niet aanpassen aan het
gangbare patroon, met mensen die zich inzetten
voor Gods liefde en gerechtigheid tussen de mensen.
Hij moest lijden omdat hij slechts in Gods patroon
paste. En dat betekent dat God zelf in het lijden en
de dood het heft in handen houdt. God heeft Jezus
niet in de handen gelaten van de overpriesters en de
oversten, niet in de handen van Judas of van
Pilatus, niet in de handen van Herodes of van de
soldaten die hem kruisigden. God heeft hem niet in
het graf achtergelaten. God heeft hem niet in het
graf van de geschiedenis, in de dood achtergelaten.
Dat is Pasen, de opstanding uit de doden. God
houdt het heft in handen. Jezus opstanding is Gods
opstand tegen de dood.
Pasen, de opstanding is het teken van hoop en
verwachting. Onze geschiedenis, onze wereld, deze
schepping is niet aan vruchteloosheid onderworpen.
We mogen in een onheilspellende wereld leven
maar dat is het einde niet. Dat moge ook het geloof
zijn om met deze vreemdeling de Schriften te lezen.
De vreemdeling te Jeruzalem, die weet heeft van
betere dingen, dan wij om ons heen zien. Om met
deze vreemdeling onderweg te zijn in de zekerheid
dat deze geschiedenis, deze schepping niet in
handen van mensen ligt maar uiteindelijk uitloopt
in de handen van God.
De Emmaüsgangers zijn mensen op de weg terug,
op de weg naar het verleden maar zij worden tot
mensen op de heenweg, op de weg naar het nieuwe,
naar het koninkrijk. Hij verdwijnt uit hun midden
niet in het graf van de menselijke geschiedenis
maar om voor hen uit te gaan naar de stad van de
vrede, Jeruzalem.
A.A. van Houwelingen,
Grijpskerke