Stikstofbemesting van wintertarwe aanpassen aan gewassituatie? Aaltjes moeten uitgehongerd worden Stikstofbemesting Nieuw offensief tegen aardappelmoeheid korte wenken akkerbouw Proefstation voor de Akkerbouw en de Groenteteelt in de Vollegrond, Lelystad Dr. ir. A. Darwinkel In dit artikel wordt ingegaan op de vraag, of bij de N- bemesting van wintertarwe mogelijk rekening moet wor den gehouden met raseigen schappen en plantdichtheid. De gegevens zijn deels ont leend aan lopend onderzoek. Dit artikel wil de lezer wat meer inzicht geven in de ge- wasreaktie op stikstofbemes ting en het gevolg daarvan voor de praktij kteelt. Aan het eind van de winter is de toe diening van stikstof de eerste teelt handeling, die moet worden uitge voerd. Middels stikstofbemesting kan de ontwikkeling van het gewas wor den beïnvloed (gestuurd). Daarbij is met name de hoogte van de eerste stikstofgift in sterke mate bepalend. Een te lage stikstofvoorziening be perkt de uitstoeling en aarvorming, een te hoog aanbod van stikstof leidt daarentegen tot een te welige ont wikkeling. Vandaar dat de aanwen ding van stikstof veel aandacht heeft gehad (en nog heeft) in het graanon- derzoek. Uit dat onderzoek zijn richtlijnen voortgekomen, welke in de praktijk algemeen ingang hebben gevonden, t.w. deling van de stikstofbemesting hoogte van de le N-gift afhanke lijk van bodemstikstof toediening van een late 3e N-gift Voor klei- en lössgronden betekent het, dat meestal de volgende bemes- tingswijze voor stikstof wordt aan bevolen: een eerste gift: 140 - bodem voor raad een tweede gift: 60 kg N/ha in stadium F6/7 (1 a 2 '«knopen voelbaar) een derde gift: 40 kg N/ha in stadium F9/10 (kort voor het in aar komen). Opgemerkt moet worden, dat bovenstaande niet meer is dan een richtlijn. Regicnaal en perceelsge wijs komen afwijkingen voor, welke met name betrekking hebben op de hoogte van de eerste gift. Zo wordt op de zware klei in Groningen de eerste gift vaak wat hoger gekozen; op de lössgrond van Zuid-Limburg zal een wat lagere eerste gift vaak gunstiger zijn. Onderzoek De bovenstaande wijze van de stik stofbemesting aan wintertarwe is een algemene richtlijn, waarbij geen re kening wordt gehouden met faktoren zoals zaaitijd, plantdichtheid en ras. Sinds 2 jaar is er op het PAGV onderzoek gaande naar de optimale aanwending van stikstof gedurende het groeiseizoen in gewasbestanden, welke variëren in plantdichtheden en raseigenschap pen. Het onderzoek is erop gericht de ontwikkeling van het gewas door teelthandelingen zodanig te beïn vloeden ("sturen"), opdat een gun stig arenbestand wordt verkregen, waarmee hoge, oogstzekere op brengsten worden bereikt. Nu de groei van het gewas weer op gang komt, is het een geschikt moment om de eerste resultaten van dit onder zoek te vermelden. Het onderzoek is nog gaande, zodat de hier vermelde gegevens niet meer dan trendmatig heden aangeven; de praktische bete kenis van dit onderzoek voor de teelt van wintertarwe zal pas na afsluiting van dit onderzoeksprojekt duidelijk worden. Het onderzoek vindt plaats op 6 re gionale onderzoekcentra. Óp de proefboerderijen Feddemaheerd, Prof. J.M. van Bemmelenhoeve en Westmaas wordt uitgegaan van 3 uiteenlopende rassen; op de proef boerderijen Ebelsheerd, Rusthoeve en Wijnandsrade van 3 plantdicht heden. In alle proeven wordt op overeenkomstige wijze de stikstof op 8 manieren aangewend. De groei en ontwikkeling van een graangewas wordt in de eerste plaats bepaald door de weersomstandiglfe- den. Eerst in tweede instantie kan middels teeltmaatregelen het gewas bijgestuurd worden. Zo lieten de koude voorjaren in 1983 en 1984 duidelijke sporen na op de gewa sontwikkeling, t.w. een goede uit stoeling en aarvorming. In zulke ja ren zullen teeltmaatregelen, welke uitstoeling en aarvorming bevorde ren, minder tot uiting komen. Aan dergelijke invloeden van het weer mag bij de interpretatie van de ef- fekten van teeltmaatregelen niet voorbij worden gegaan. Stikstofaanwending In de proeven werd de hoogte van de eerste stikstofgift gebaseerd op de voorraad aan minerale stikstof in de grond. De, stikstofbemesting werd daarop afgestemd en varieerde als zodanig tussen de proefplaatsen van 30 tot 100 kg N/ha (gemiddeld over alle proeven: 70 kg N/ha). In tabel 1 is de invloed van de aanwendings- wijze van stikstof op een aantal ge- wasgegevens weergegeven. Uit deze tabel kan worden afgeleid, dat toe diening van een late N-gift kort voor het in aar komen, de korrelopbrengst duidelijk heeft verhoogd door een grotere produktie van korrels; het 1000-korrelgewicht bleef vrijwel onveranderd. Bij toediening van een late N-gift (objekten: N2, N3, N4, N5 en N6) vertoonde de stikstofaan wending nauwelijks effekt op de korrelopbrengst. Wel kwam de op brengst op een verschillende wijze tot stand. Zo werd het aantal aren verhoogd, indien de tweede N-gift vroeger werd aangewend (objekt N3), een tussengift werd gegeven (N5), of de eerste gift werd verhoogd (N6); hiertegenover stond een lager aantal korrels per aar en/of een lager 1000-korrelgewicht, zodat er uit eindelijk geen effekt op de opbrengst naar voren kwam. Ook een voor zichtige le gift, aangevuld met een vroegtijdige 2e gift (objekt N4), had evenmin invloed op de korrelop brengst. Standdichtheid Wat kunnen deze effekten van de stikstofbemesting op de gewasont wikkeling nu betekenen voor holle c.q. dichte plantbestanden of voor uiteenlopende raseigenschappen? Uit oogpunt van opbrengst zijn 500-600 aren per m2 gewenst. Als na de winter van een laag plantbestand moet worden uitgegaan, zal de uit stoeling en/of aanvorming bevor derd moeten worden. In de praktijk reageert men daarop veelal met een verhoogde eerste N-gift. Of dit een juiste teelthandeling is, wordt nogal eens betwijfeld, omdat er dan per plant immers toch al meer stikstof beschikbaar is. Ook uit de proeven van dit onderzoek, waarvan de re sultaten in tabel 2 zijn vermeld, komt geen duidelijke invloed naar voren. Daarbij moet wel bedacht worden, dat in de 2 onderzoeksjaren de uit stoeling en aarvorming door de kou de voorjaren werd begunstigd; als zodanig komt een daarop gerichte bemestingswijze minder tot zijn recht. Het effekt van de wijze van N-aanwending op het aantal aren was ook tamelijk beperkt (zie tabel 1') en duidelijk minder groot dan de in vloed van de zaaizaadhoeveelheid. Tabel 1. Opbrengst- en gewasgegevens van wintertarwe bij 6 wijzen van stikstofaanwending (gem. 11 proeven: 1983, 1984) Stikstofbemesting (kg/ha) tl t2 t3 t4 opbrengst aren korrels 1000-k. korrels totaal (kg/ha) per m2 per aar gewicht per m2 NI 70 60 130 8410 516 38.6 43.5 19500 N2 70 60 40 170 8960 532 40.0 43.4 20800 N3 70 60 40 170 8890 557 37.9 43.7 20600 N4 40 60 30 40 •170 8910 545 38.5 43.5 20700 N5 70 30 60 40 200 8990 562 38.5 42.6 21300 N6 100 - 60 40 200 9000 556 39.0 42.4 21400 tl le gift na de winter: febr/mrt t3 t2 einde uitstoeling: 15-25 april t4 1 a 2-knoopstadium: 5-15 mei vlagbladstadium: 25-31 mei Tabel 2. Relatieve korrelopbrengsten bij 3 standdichtheden en 4 wijzen van N-aanwending (gem. 5 proeven: 1983, 1984) Stikstofbemesting (kg N/ha) aantal zaden per m2 tl t2 t3 t4 totaal 150 325 500 N2 70 - 60 40 170 100 100 100 N3 70 60 40 170 101 99 99 N5 70 30 60 40 200 100 100 99 N6 100 - 60 40 200 100 100 100 100 kg/ha 8950 9000 9100 Tabel 3. Relatieve opbrengsten van Arminda en Okapi bij 4 wijzen van N-aanwending (gem. 5 proeven: 1983, 1984) Stikstofbemesting (kg N/ha) tl t2 t3 t4 totaal Arminda Okapi N2 70 60 40 170 100 100 N3 70 60 40 170 100 97 N5 70 30 60 40 200 103 101 N6 100 - 60 40 200 103 100 leggen. Ook de positieve reaktie van Arminda op een hoge N-bemesting (objekten N5 en N6) duidt in deze richting; de opbrengst van Arminda kwam daarbij op hetzelfde niveau als Okapi. Voorlopig kan worden gesteld, dat een volgens adviesnormen uitge voerde stikstofbemesting in deze proeven juist is geweest. Bij twijfel omtrent de hoogte van de eerste stikstofgift kan goed met een voor zichtige gift worden gestart; een noodzakelijke aanvulling zal dan wel vroegtijdig moeten plaats vinden. Uit het onderzoek werden aanwij zingen verkregen, dat een verdere verfijning van de stikstofbemesting (op basis van plantdichtheid en ras eigenschappen) mogelijk is. De organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek, TNO, start binnenkort een projekt om een "wekstof' uit aardappel planten te isoleren. Deze wekstof zorgt ervoor dat de schadelijke in een ruststadium verkerende eitjes van de cyste-aaltjes uitkomen als de aardappelen op de akker verschijnen. De aaltjes veroorzaken de schadelijke ziekte aardappelmoeheid. Als deze wekstof geïsoleerd en nagemaakt kan worden kan hij op de akker worden gestrooid. En als er geen aardappelen groeien komen de aaltjes toch uit hun cyste en verhongeren ze. Tot 1970 is al gezocht naar deze stof, maar de analysetechnieken waren toen nog niet toereikend om de werkzame bestanddelen in het wortelekstrakt te identificeren. Het onderzoek werd stopgezet. Men hoopt nu dankzij de verbeterde me thoden op meer sukses. 100 kg/ha 8850 9310 Maar ook daarbij bleek, dat het grote verschil in plantdichtheid (resp. 115, 225 en 390 planten/m2) door een gunstige aarontwikkeling van het holle gewas in een beperktere mate in het aargetal (resp. 495, 600 en 630 aren/m2) terug te vinden was. Raseigenschappen Wel vertoonde de N-bemesting een verschillend effekt bij de rassen Ar minda en Okapi. In tabel 3 zijn de opbrengsten van beide rassen ver meld. Op een vervroeging van de 2e N-gift (objekt N3) werd door Okapi minder gunstig gereageerd dan door Arminda. De van nature forse ont wikkeling van Okapi in het voorjaar lijkt niet gebaat bij een vroege 2e N- gift; voorzichtigheid bij de N- bemesting blijft geboden in verband met risiko voor legering. Het traag ontwikkelende, strostevige Arminda kan meer stikstof verdragen in vroe ge ontwikkelingsstadia; wellicht is dit meerdere stikstof juist nodig om uiteindelijk voldoende korrels aan te De aardappelmoeheid is een groot probleem. Aangetaste planten groei en nauwelijks meer en op zwaar besmette akkers sterven de planten zelfs af. Dr. F.J. Ritter, die het on derzoek begeleidt, verwacht dat er nu meer kans van slagen is dan in 1970. Men heeft nu meer zicht ge kregen op een goede biologische toets om uit te maken of men de juiste stof te pakken heeft. Het wek- stofprojekt gaat volgens een voorlo pige schatting ongeveer drie miljoen gulden kosten en zal zeker vijfjaar in beslag nemen. In het kader van dit projekt zal ook onderzoek gedaan moeten worden naar de wijze van verspreiden van de "wekstof' over de akker. Uit de wortels wordt het geleidelijk aan de omgeving afgegeven. Mogelijk kan dit met behulp van korrelvormige strukturen. Bij de systhese van de eenmaal geïdentificeerde werkzame bestanddelen kan gebruik gemaakt worden van traditionele chemische methoden, maar ook van biotechno- logische technieken. In Wageningen doet men1*p de vak groep Nematologie ook uitvoerig onderzoek aan de cyste-aaltjes. Dr.ir. F.J. Gommers van de vakgroep weet van het onderzoek dat in 1970 werd stopgezet. De Landbouwhogeschool participeert niet in het nieuwe on derzoek. Op de vakgroep probeert men al twee jaar met behulp van monoklonale antilichamen een me thode te ontwikkelen om de twee verschillende soorten aaltjes op praktijkschaal in grondmonsters te herkennen. Als ze op grote schaal aanwezig zijn in de grond kan het van belang zijn te bepalen welke soort de boventoon voert. De teler kan dan een resistent aardappelras tegen die soort planten. En de resistentieveredelaars kunnen hun programma's richten op het verkrijgen van specifiek resistente soorten. Momenteel is dat nog niet toegestaan. Een ander onderzoeksprogramma van de vakgroep behelst het "vere delen" van nematoden. De onder zoekers willen honderd procent schone populaties van de verschil lende "biotypes". Als dat lukt kan men met deze aaltjes biochemisch onderzoek doen naar de moleculaire basis van de resistentie bij de aaltjes. Gommers noemt het onderzoek "puur fundamenteel" terwijl het toch heel dicht bij de praktijk staat. Hij kan uitstekend uitleggen aan het bedrijfsleven waarmee hij bezig is, terwijl hij ook met de fundamentele •onderzoekers van biochemie of mo leculaire biologie kan kommunice- ren. S.V. (Uit: Wagenings Hogeschool Blad) Wie schrijft, die blijftZo ook bij een Deeladministratie Rundvee houderij (DELAR). Met deze boekhouding krijgt U een beter inzicht van de kosten en opbreng sten van uw bedrijf Per 1 mei start het nieuwe boekjaar. Informeer eens bij de bedrijfsvoorlichter naar de werkwijze, de kosten enz. Onkruid vergaat niet, dus moet U een HANDJE HELPEN. Als de geplande najaarsbespuiting achterwege is gebleven, moet deze - indien nodig - nu wórden uitge voerd. Hoe kleiner het onkruid, hoe beter het resultaat. Bij een goed FOKBELEID hoort het insemineren van pinken. Im mers, deze bezitten de hoogste er felijke aanleg. Door in het voor jaar de "stierbare pinken" iets langer binnen te houden en in het najaar de dan stierbaren eerder naar huis te halen, kunt U deze aanleg beter benutten. Alles inse mineren is het beste! Is uw jongvee voldoende WORM- VRIJ? De achterstand in groei wordt meestal niet meer inge haald. Toch zijn deze dieren de melkkoeien van straks. Denk ook aan de preventieve enting tegen longwormen. Dit kan pas vanaf een leeftijd van 6 weken en moet na een maand herhaald worden. Vrijdag 5 april 1985

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1985 | | pagina 12