Rijksuniversiteit Groningen op zoek naar erwt die veel stikstof bindt. #7 JSPQ -wvt A Onderzoek met behulp van mutanten mmL \Vi|' korte wenken akkerbouw De eiwitcrisis in de jaren 70 heeft duidelijk gemaakt hoe wij voor onze eiwitvoorziening afhankelijk van het buitenland zijn. De EG heeft maat regelen getroffen die de teelt van eiwitrijke gewassen bevordert. Voor al het areaal erwten is daardoor de laatste jaren sterk toegenomen. Daarnaast wordt onder andere stik- stofbindingsonderzoek aan eiwit rijke gewassen gestimuleerd De erwt behoort tot de vlinderbloemigen waartoe ook andere zaadgewassen als lupine en veldboon behoren, die alle in staat zijn in symbiose met Rhizobion-bacterien luchtstikstof te binden. Dit betekent dat de erwt niet alleen een eiwitrijk gewas is, maar dat het door stikstofbinding uit de lucht in zijn eigen stikstofbehoefte kan voorzien. Daarom werd in het verleden lupine op arme in cultuur gebrachte heidegronden verbouwd om voor een volggewas door middel van N2-binding extra stikstof ln de grond te brengen. 0 v o Villi, f Fig. 3 cv Rondo en mutant nod 3 geinoculeerd met Rhizobium legu- minosarium en opkweekt in zwaar bemeste potgrond. Mutant nod3 vormt honderden knolletjes terwijl cv Rondo knolvrij blijft. Tegenwoordig is de hoge bemes tingsgraad van onze landbouwgron den er echter debet aan dat bij een vlinderbloemige als de erwt geen optimaal gebruik van het N2 bin dingsvermogen wordt gemaakt. Dit komt, omdat enerzijds de totstand koming van het symbiotische proces (samenlevingsverand in elkanders voorstadjtüssen de erwt en Rjizobum leguminosarum door stikstof, aan wezig in de grond, wordt geremd en dat anderszijds hierdoor de N2-bin- dingsactiviteit van een reeds ge vormd wortelknolletje negatief beinvloed wordt. In de praktijk be tekent dit dat als gevolg van onze teeltomstandigheden de knolvor ming bij de erwt verlaat en niet opti maal in omvang op gang komt. Hierdoor zal in zo'n gewas de stik stofbinding geen optimale bijdrage aan de opbrengst (uitgedrukt in kg zaad of eiwit per ha.leveren en zal er voor een daarop volgend gewas relatief weinig gebonden stikstof in de grond achterblijven. De verede laars in Nederland schenken dan ook geen aandacht aan dit aspect bij het ontwikkelen van nieuwe, meestal meer producerende rassen. Aan relatief veel instituten over de gehele wereld wordt N2-bindings- onderzoek bedreven waarbij opvalt dat wat het genetisch aspect hiervan betreft tot voor kort de bacterie hoofdzakelijk in het middelpunt van de belangstelling stond. Dit hangt samen met het feit dat genetisch on derzoek bij micro-organismen met behulp van mutanten erfelijk veran derde individuen relatief snel resul taten oplevert. Daardoor is bij de bacterie veel bekend over- genen die betrokken zijn bij de knolvorming en de N2 binding. Bij de plant verloopt dit genetisch 12 onderzoek evenwel moeizamer om dat het veel meer tijd en geduld vraagt. Daarom is het bij de plant veel minder duidelijk welke genen een rol bij de symbiose spelen en in hoeverre dit proces door kunstmatig opgeroepen mutaties in positieve of negatieve zin veranderen zou kun nen worden. Er is weinig bekend over de variatie die voor deze eigen schap in de natuur spontaan aanwe zig is. De variatie die tot nu toe ge vonden werd, betreft enkele knolloze varianten aanwezig in wild materiaal zoals dr. Lie (Vakgroep Microbiolo gie, Wageningen) die in exotypen van de erwt in Iran en Afghanistan, gevonden heeft. Analoog aan het mutantenonder- zoek bij de bacterie kan dit ook bij de plant een hulpmiddel zijn om te ontdekken welke genen van de plant hetzij direct of indirect bij het tot standkomen van effectieve wortel- knolletjes betrokken zijn en welke functie ze daarbij hebben. Bij de tot standkoming van de knolletjes is een aantal zichtbare ontwikkelingsstadia te onderscheiden: laanhechting van de bacterie aan de wortelharen; 2. wortelhaar-infectie door.de bacterie tot en met knolvorming en 3. knol functie, waarbij N2.-bindingsactivi teit het eindresultaat is (zie teke ning). Bij de werkgroep Cel- en Plantenge netica van de Vakgroep Genetica van de Rijksuniversiteit te Gronin gen levert mutantenselectie bij de erwt de laatste tijd interessant uit gangsmateriaal voor onderzoek op. Aan de basis hiervan staat een be handeling van klemmend zaad van het ras Rondo met een stof die mu taties efficiënt bewerkstelligt. Selectie van mutanten knolloze mutanten Bij de mutantenselectie worden de zaailingen na kieming op een water kuituur met Rhizobiumbacteriën, opgekweekt, zodat ten allen tijde naar het wortelstelsel gekeken kan worden. Selectie van mutanten is mogelijk omdat het onveranderde A'/. houtvat zöne met geaktiveerde cellen Schematische weergave van het infektieproces van en de knolvorming aan de wortel met Rhizobiumbakteriën: A: PRE-INFEKTIE: aanhechting van bakteriën aan wortelharen, gevolgd door wortelhaarkromming, B: INFEKTIE: vorming van een infektiedraad door de bakterie in de wor- telhaar, gevolgd door binnendringing in de schors en het aanzetten van cellen tot deling, hetgeen leidt tot knolvorming, C: KNOLFUNKTIE: volgroeide knollen bevatten plantecellen, gevuld met vervormde bakteriën (bakteroïden). Stikstof wordt uit de lucht gebonden en afgevoerd via vaatbundels. interessante mutant en het uitgangs ras Rondo toonde aan dat de mutant (nod3) op nitraat-vrij medium 3x zoveel en op nitraatbevattend me dium 25x zoveel stikstof fixeerde als Rondo. De ontdekking van deze bij zondere mutant heeft andere on derzoekers gestimuleerd ook derge- Ir. E. Jacobsen lijke mutanten te zoeken. Daarom wordt er op dit ogenblik in o.m. De nemarken en Frankrijk, druk naar deze mutanten gezocht..Al deze mu tanten vormen op dit moment be langrijk uitgangsmateriaal voor fun damenteel stikstofbindingsonder- zoek Het doel hierbij is om meer in zicht in de genetische en fysiologi sche aspecten van het samenlevings verband tussen de plant en de bacte rie te verkrijgen. Mutant Nod3 Mutant nod3 vormt uitbundig knol letjes in zwaar bemeste potgrond, terwijl het uitgangsras dat veel min der doet. De hoofdwortel van nod3 is veel korter terwijl daarnaast het ver takkingssysteem van de wortel veel intensiever is. Dit geldt vooral voor het aantal zijwortels. Deze mutant erwt is ook bovengronds korter. Zoals eerder gezegd zou de knolvor- mende eigenschap van nod3 van be lang kunnen zijn voor een efficiënter gebruik van stikstofbinding in onze landbouw. Een stikstofgift bij uitzaai of een relatief hoge stikstofconcen- tratie in de grond als gevolg van de voorvrucht is bij deze mutant geen refii meer voor knolvorming. In een vroeg stadium van de plantontwikke- ling; daarnaast zijn er aanwijzingen dat nod3 langer uitbundig knollen blijft vormen zodat de verwachting gerechtvaardigd is dat de plant lan ger stikstof blijft fixeren. Dit kan zijn invloed op de opbrengst maar ook op het eiwitgehalte van het zaad heb ben. Er moet ook aandacht geschon ken worden aan de stikstof die aldus gebonden in de grond achterblijft zodat de bemesting van het daarop volgende gewas in de analyse mede betrokken moet worden. Op dit mo ment is er voldoende zaad van de mutant aanwezig om aan deze as- pekten de volgende jaren meer aan dacht te kunnen schenken, Zou uit bovengenoemde onderzoek blijken dat toepassing van de be schreven èigenschap een financiële meeropbrengst aan het gewas zou kunnen geven dan zou de veredelaar dit aspect in zijn kweekdoel kunnen opnemen. E. Jacobsen, vakgroep Genetica, Rijksuniversiteit Gronin gen Fig. 5 Overzichtsfoto van dekas waarin het erwtenmater-iaal na kie ming van het zaad in vermiculiet wildtype onder deze omstandighe den altijd en snel knollen vormt. Op dit moment is een aantal mutanten geselecteerd die op een bepaald be paald punt vanaf de wortelkolonisa tie door de bacterie tot aan de knol vorming gestoord kunnen zijn. Zo is er een mutant gevonden waarbij de interactie tussen de bacterie en plant tot en met de infectie van wortelha ren door de bacterie normaal ver loopt, maar die toch geen knolvor ming geeft op nitraat toch knollen vormen. Nitraat bemesting remt zoals gezegd de knolvorming dras tisch. Dit betekent dat als er planten gevonden worden die onder deze omstandigheden toch knollen vor men, men te maken heeft met een interessante mutant. Op deze wijze is voor verschillende doeleinden op vleoibaar medium opgekweekt wordt. een zeer interessante mutant gevon den die niet alleen op hoge nitraat concentraties knollen blijft vormen maar daarnaast ook op nitraat-vrij medium zeer uitbundig knollen vormt. Beide eigenschappen van de ze mutant (Nod3 genaamd) zijn eventueel van belang voor land bouwkundige toepassing enerzijds op gronden met een relatief hoge stik- stofbemestingsgraad en anderzijds in omstandigheden met een lage be mestingsgraad, een situatie die vaak in ontwikkelingslanden wordt aan getroffen. Daarom heeft de FAO in Wenen, die het gebruik van vlinder bloemigen in ontwikkelingslanden stimuleert, belangstelling voor het Groningse mutantenonderzoek. Stikstofbindingsonderzoek aan deze WILT U DAGELIJKS op de hoogte blijven van de aktualiteiten in de akkerbouw, bel dan 01806 - 14166. Dit nummer is dag en nacht bereikbaar. ZANDGRONDEN, WELKE laat geploegd worden, geven voor al op lichtere gronden gemakke lijk een fijn en te los zaaibed. Deze gronden worden vaak een prooi van de schrale, droge en sterke voorjaarswind. Het gebruik van een vorenpakker achter de ploeg voorkomt een te losse ligging en geeft een goede aansluiting van de bouwvoor met de ondergrond. Dit kan opbrengstverhogend werken ten opzichte van wiel-aan-wiel vastrijden. HEEFT UW SPUITMA CHINE al een grondige onderhoudsbeurt gehad? Kontroleer of de spuit- plaatjes nog goed zijn en de klep pen, leidingen en membranen geen lekkage vertonen. Kijk ook even of er geen slangen in het spuitbeeld hangen, want dit komt regelmatig voor. MA GNESIUM BEMESTING. De magnesiumbemesting vraagt op de zandgronden ekstra aan dacht. Wanneer de magnesium toestand goed is, kan deze met magnesamon (MAS) op peil ge houden worden. Bij lage toestan den, zie grondonderzoek, is het gewenst nu kiese riet te strooien. 70.000 a 80.000 GOED VER DEELD staande bietenplantjes per ha is een ideale uitgangssitua tie. Dit is te bereiken door: - 15 cm zaaiafstand in de rij bij een veldopkomst van 60%; - 18 cm zaaiaf stand in de rij bij een veldopkomst van 72%; - 20 cm zaaiafstand in de rij bij een veldopkomst van 80%. PROBEER HET ZAAIBED voor bieten met zo weinig mogelijk bewerkingen te maken en maak de losse toplaag niet dieper dan 3 cm. Zaai op ae vaste ondergrond, zo dat het zaadje verzekerd is van vocht. Diep gevallen zaad geeft zwakke kiemplantjes en een onre gelmatig gewas met nare gevolgen voor de latere onkruidbestrijding. Vrijdag 8 maart 1985

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1985 | | pagina 12