Middeleeuwer beschikte al over een goed beheerde veestapel! - iiiir 22 Opgravingen in Dorestad tonen aan: II t kerst bij la ge pagina 5 De middeleeuwse bewoners van Dorestad aten er goed van. On derzoek aan dierlijke overblijfse len, gevonden in deze grote han delsnederzetting rond 800 na Christus bij Wijk bij Duurstede, heeft aan het licht gebracht dat hun voedselpakket vol afwisseling was. Hun dieet was rijk aan eiwit ten, waarbij ongeveer 30% van de energiebehoefte werd gedekt door de konsumptie van dierlijk voedsel. Naar schatting bestond bijna een derde van het in Dorestad gegeten vlees uit schape- en varkensvlees en 50-60uit rundvlees. Het onderzoek werd uitgevoerd in de tweede helft van de jaren ze ventig door de Groningse archeo loge dr. W. Frummel. Eind 1983 verscheen hierover een monografie in het Engels, die in augustus in het tijdschrift Nature werd bespro ken. Hiermee wordt het beeld als zou de veehouderij in die tijd niet veel meer voorstellen fink onde ruit gehaald. De bewoners van Dorestad hielden er kennelijk een goed beheerde veestapel op na. -tv- Een vrije voorstelling van de boerderijen van Dorestad. Te zien zijn o.a. een kudde varkens die terugkomen uit het bos, een boer met twee ossen en het schoonmaken van een meerval tekening Heieen v.d. Tuin) Dorestad. Er moet voldoende weidegrond zijn geweest voor een veestapel van deze omvang, want de stad was ruim gebouwd: een stuk van minstens anderhalve ki lometer langs de (Kromme) Rijn en bijna een halve kilometer diep. Het onderzoek van de botten bracht aan het licht dat de leef tijdsopbouw en afmetingen van het vee een goede techniek van veehouderij verraden. De dieren werden op de beste leeftijd voor elke soort geslacht. Zo slachtte men de helft van de runderen vrij laat, na tenminste 4 jaar, enkelen pas na 10 jaar. Dit deel bestond zowel uit melkkoeien als uit trek ossen en een enkele stier. De andere helft werd jonger geslacht, om het malse vlees of omdat ze ziek waren. De bewoners slacht ten de varkens gemiddeld veel jonger omdat ze deze dieren vooral om het vlees hielden. Slechts 10% werd ouder dan 3 /i jaar. Vondsten in Noord-Duitsland en in een aantal Viking-nederzettin- Tienduizend botten Een deel der archeologische vondsten in Dorestad betrof en kele honderdduizenden dierlijke botten en botfragmenten, waar van dr. Pummel er vanaf 1974 zo'n tienduizend aan een nauw keurig onderzoek heeft onder worpen. Dat houdt in het bepalen van skeletdeel, diersoort, slachtleef- tijd (dit gebeurt aan het gebit en aan de groeizones van de lange beenderen) en sekse, en het note ren van vergroeïngen en sporen van bewerking tot gebruiksvoor werpen. Tellen, wegen en meten geeft dan een beeld van het be lang van alle dieren voor de be woners en van de dieren zelf: hoe groot en hoe gezond ze waren, hoe oud ze werden enz. Het on derzoek vond plaats op het Bio- logisch-Archaeologisch Instituut van de Universiteit Groningen. Het beeld dat hieruit naar voren komt wijkt sterk af van dat van de bekende Franse historikus Geor ges Duby. Deze stelde tien jaar geleden, als antwoord, op de vraag waarom de vroege Midde leeuwen voortdurend door hon gersnoden werden geplaagd, dat de middelen van voedselproduk- tie kwetsbaar waren geworden als gevolg van een geleidelijke ver arming van de landbouw sinds de Romeinse tijd. Hij kwam, op grond van louter historische ge gevens, tot de konklusie dat de techniek van veehouderij zo was teruggelopen dat het vee meer en meer als een voedselkonkurrent voor de mens werd gezien,- en er bijgevolg ook steeds minder aan dacht aan werd besteed. Dr. Prummel schat daarentegen dat een gemiddeld huishouden in Dorestad een veestapel had van 10 koeien, 10 schapen, 10 var kens, 20 kippen en een gans. Hiervan werden jaarlijks 2 koei en, 3 varkens, 2 schapen en 6 kippen geslacht, 3 koeien en 2 schapen zorgden voor de melk- produktie, en 5 leghennen voor de eieren. Een familie van zes tot acht personen kon hiervan, sa men met de opbrengst van ak kerbouw, jacht en visvangst, ge makkelijk leven. Deze schatting is gemaakt door onder meer een analyse van de beschikbare stal- ruimte van de boerderijen van ff if %il»m V-l 3 F *•- Een blik op de vergelijkingskollekiie van recente skeletten op het Biolo gisch-Archaeologisch Instituut in Groningen. Te zien zijn de wervels van zoogdieren: boven atlas en draaier, onder de staart botjes; de donkere zijn van een paard, links daarvan van varken, onder de hoefijzers van rund en rechts van schaap en van geit Enkele runderhorenpitten uit Dorestad De schedel van een rund uit Dorestad gen uit deze tijd duidden erop dat het rundvee toen klein en mager zou zijn geweest. Het onderzoek van dr. Prummel wijst echter uit dat de gemiddelde Dorestadse koe stevig gebouwd was, met een schofthoogte van 103 tot 132 cm. Alles wijst dus op een goed gere gelde landbouwcyclus voor het vee. Divers Wat de overige voedselbronnen betreft schijnt het dat jacht en visserij geen belangrijke plaats innamen. Hoewel procentueel niet veel, is dit deel van het voedselpakket toch interessant omdat blijkt dat men toen een veel grotere diversiteit aan gevo gelte (voornamelijk waterwild zoals eenden, ganzen, houtsnip pen e.d.) en vissen at dan tegen woordig. Vissen kwamen niet al leen uit de rivier, maar ook van zee. Zo at men schelvis, bot, schol, tarbot en haring, en ook mossels, oesters, kokkels en ali kruiken. Deze vissen en schelp dieren kwamen misschien wel uit de Zeeuwse wateren. De konsumptie van vlees afkom stig van het gefokte vee is wel enigszins kwantitatief te schatten omdat er een bepaalde verhou ding vlees/bot is. Dat wordt al moeilijker voor gevogelte en vis omdat de restanten daarvan minder goed de tand des tijds doorstaan. Een belangrijke faktor in het dieet is verder de melk, maar het is onmogelijk de melk- produktie enigszins betrouwbaar te schatten. En plantaardig voed sel valt helemaal buiten een kwantitatieve beschouwing om dat daarvan in het algemeen geen resten overblijven. Uit enkele monsters van verkoolde zaden die bewaard zijn gebleven omdat ze toevallig in het vuur zijn te rechtgekomen, is wel gebleken dat in Dorestad granen, peul vruchten en peterselie werden gekweekt. Opgravingen Over het gewone leven in de vroege Middeleeuwen zo rond de tijd van Karei de Grote (plm. 800 na Christus) is maar heel weinig bekend. Veelal moet men het doen met beschrijvingen uit vor stelijke of kerkelijke bronnen, en Dr. W. Prummel die geven daarover niet veel in formatie. Vandaar dat archeolo gisch onderzoek hier de belang rijkste pijler is waarop een we tenschappelijk gefundeerde me ningsvorming mogelijk is. Dit soort onderzoek naar de huis- houdekonomie van de Middel eeuwer kwam eigenlijk pas op gang na de Tweede Wereldoorlog met opgravingen in Engeland, Italië, West-Duitsland en Neder land van vroeg-middeleeuwse handelsnederzettingen. De be langrijkste hiervan was ongetwij feld het Nederlandse Dorestad. Hoe vreemd dat ook nu moge klinken, dit was omstreeks het jaar 800 een der grootste neder zettingen ten westen van Con- stantinopel, met op het hoogte punt van haar bloei naar schat ting meer dan 10.000 inwoners. De opgravingen van Dorestad begonnen in het midden van de vorige eeuw, toen de lokale be woners, door armoede gedreven, de botten die zij bij het spitten in de grond vonden, verkochten, om tot beendermeel vermalen te worden. Dit gebruikte men sinds ongeveer 1750 voor de fosfaatbe mesting. Dat zij deze oude botten konden verkopen, komt omdat, door de runderpest die er toen was, geen vers bot mocht worden vermalen: dit zou de ziekte ver der kunnen verspreiden. Men ging steeds intensiever naar bot ten graven, waarbij ook allerlei voorwerpen werden gevonden. Botjes van een vis, de bot Deze werden door de toenmalige archeologen onderzocht en be schreven. In de jaren twintig van deze eeuw volgde een tweede reeks opgravingen onder leiding van prof. Holwerda. In 1967 maakte de gemeente Wijk bij Duurstede uitbreidingsplannen bekend die de archeologische wereld direkt in staat van alarm brachten. Snelle aktie was gebo den, en in korte tijd werd een grote hoeveelheid materiaal ver zameld, hoewel de door de tijds druk gehanteerde gróve opgra vingsmethoden veel waardevol materiaal verloren deden gaan. In Nederland zijn nog wel andere nederzettingen uit de vroege Middeleeuwen gevonden (bij Kootwijkerzand en in Drente), maar daarbij kwamen geen bot ten boven de grond. In het bui tenland zijn echter in de jaren zeventig ook op enkele plaatsen opgravingen gedaan van neder zettingen vergelijkbaar met Do restad: Hamwih (het tegenwoor dige Southampton) en Haithabu, de grote Vikingnederzetting nabij Schleswig in West-Duitsland. De vondsten aan dierlijke overblijf selen daar bevestigen de konklu- sies van dr. Prummels onderzoek. (De Letter W). Henk Nieland

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1984 | | pagina 29