Het dier geeft nog
steeds wat het krijgt
50 jaar CLO kontrole
Leerstoel Veevoeding aan
Landbouwhogeschool opgedeeld in twee
deeltijdse kroondocentschappen
Toen de Drie Centrale Landbouw
organisaties (CLO's) in 1934 een ei
gen kontrole instituut voor de vee
voeding oprichtten, deden ze dat
omdat de boeren in plaats van en
kelvoudige produkten als graan,
lijnkoek en kokosschilfers steeds
meer overgingen tot het gebruik van
mengvoeders. Op dat mengvoeder
viel nogal eens wat aan te merken.
Nu, 50 jaar later, krijgen bijna alle
van de 77 aangesloten koöperaties
voor hun voeders van de CLO-kon-
trole het predikaat goed of zeer goed.
Er is dus nog maar weinig kaf onder
het koren van het koöperatieve
mengvoer. Is kontrole dan nog wel
nodig? Het bestuur van het CLO-in-
stituut voor de Veevoeding De
Schothorst dat hiermee is belast,
vindt van wel. Het gaat tegenwoor
dig immers niet meer alleen om
goedkoop en veel, maar vooral om
goed. Als zodanig geeft het dier wat
het krijgt en kan de konsument krij
gen wat hij wenst, namelijk smake
lijke. hoogwaardige, zuivere melk,
vlees en eieren. Daarom is het nodig
de vinger aan de pols van het meng-
voedergebeuren te houden. Merk
waardigerwijs heeft dat onder ande
re te maken met het feit dat er nog
maar zo weinig koren voor meng
voeder wordt gebruikt.
Door het EG-beleid is graan voor
gebruik in mengvoer in verhouding
tot andere produkten die geschikt
zijn voor veevoeding, nogal duur ge
worden.
Het Nederlandse mengvoer bevat
dan ook nog maar 15% graan. De rest
bestaat uit produkten die de meeste
mensen niet wensen te eten of uit
produkten die vrijkomen bij ver
vaardiging van voedingsmiddelen
voor de mens. Die komen overal in
de wereld op ruime schaal ter be
schikking. De gunstige ligging van
onze veehouderijbedrijven ten op
zichte van de haven van Rotterdam
heeft er toe geleid dat de Neder
landse mengvoederindustrie deze
produkten op grote schaal is gaan
gebruiken. Ons vee verbuikt thans in
totaal ruim 15 miljoen ton mengvoer
per jaar. Daarvan wordt slechts drie
miljoen ton op eigen bodem gepro
duceerd. De overige 12 miljoen ton
moeten van elders komen. In geen
enkel land ter wereld is de situatie zo.
In Frankrijk en West-Duitsland bij
voorbeeld. waar de veestapel onge
veer driemaal zo groot is als in ons
land, is de omzet aan mengvoeders
niet veel groter dan hier. Daar ge
bruikt men nog veel eigen graan en
vult dit aan met kernvoeders.
Risiko's
Ir. Cornelissen, algemeen direkteur
van De Schothorst, wijst op de risi
ko's van de Nederlandse situatie.
"Onze veehouderij is sterk afhanke
lijk van de voedermiddelen die in het
buitenland beschikbaar komen. Een
verstoring in de normale aanvoer,
zoals bijvoorbeeld bij een havensta
king. kan leiden tot wijziging in de
prijsverhouding en van de grond
stoffen. Aldus ontstaat er bij de
mengvoederbedrijven behoefte om
samenstellingen te wijzigen. Voeder-
waarde. opname, groei en produktie
mogen echter niet al te zeer verstoord
worden of in het gedrang komen. De
Schothorst heeft tal van mengvoe
derpatronen met graanvervangende
produkten getest, zodat de koöpera
ties nu weten wat er op dit terrein
mogelijk is.
Door de grote afhankelijkheid van
het buitenland is het moeilijker ge
worden om een goede greep te krij
gen op de kwaliteit van de grond
stoffen. De meeste zijn, zoals gezegd,
14
met afwijkende gehalten geen ac-
:eptabel mengvoeder is te maken".
Als men weet wat er met deze pro-
Jukten aan de hand is, kunnen ze
/erwerkt worden op basis van hun
reële waarde en aanvaardbaar voe
der opleveren. Maar de basis voor
zoed mengvoeder is en blijft de
<waliteit van de grondstoffen.
Min of meer op hetzelfde vlak liggen
Je voeder- en gebruikswaardecijfers
'.oals deze in de officiële tabellen van
iet Centraal Veevoeder Bureau zijn
/ermeld. In de loop der jaren moes-
en verscheidene van deze cijfers
vorden gewijzigd.
Daar hebben onderzoekers van De
Schothorst niet zelden de hand in
gehad. Ir. Cornelissen daarover:
"Zo'n maatregel maakte de konkur-
rentiepositie van de koöperaties wel
eens minder gemakkelijk. Het bes
tuur van ons instituut vindt het ech
ter niet juist een mooiere voorstelling
van zaken te geven dan de werke
lijkheid en zich daarbij te beroepen
op officiële tabelwaarden".
De heer Cornelissen wijst er overi
gens op dat het opsporen van een en
ander, niet uitsluitend de verdienste
is van zijn instituut. De grote koöpe
raties zijn hierop ook zelf zeer attent.
Bovendien wordt kontrole op de
kwaliteit van de grondstoffen in het
koöperatieve milieu gemakkelijker
gemaakt doordat de inkoop in zeer
grote hoeveelheden en grotendeels
centraal plaatsvindt.
De. CLO-kontrole waakt overigens
niet alleen over de kwaliteit van vee
voedergrondstoffen uit verre,
vreemde landen. Ook produkten uit
eigen land of uit andere EG-landen
krijgen grote aandacht.
Cornelissen wijst in dit verband op
het vele onderzoek dat op zijn insti
tuut is verricht naar de bruikbaar
heid en de kwaliteit van vetten voor
de veevoeding. Afgewerkt frituurvet,
waarvan per jaar duizenden tonnen
beschikbaar komt, blijkt in vele ge
vallen als zodanig niet erg geschikt.
Op instruktie van De Schothorst ge
bruiken koöperaties dit produkt al
leen nog maar als het aan strenge,
zeer nauw omschreven eisen voldoet.
Groeibevorderaars
Ook middelen die aan veevoeders
worden toegevoegd om de groei te
bevorderen of om de dieren te be
hoeden tegen allerlei ziekten en
aandoeningen doen af en toe stof
opwaaien.
Een van de meeste bekende is ko
persulfaat. Het wordt al jarenlang
toegevoegd aan voeders voor slacht-
varkens. Vriend en vijand zijn het er
over eens dat koper een positief ef-
fekt heeft op de groei en dat het ab
soluut geen gevaar oplevert voor de
gezondheid van varkens en mensen.
Een probleem is evenwel dat koper
zich via de mest ophoopt in de grond.
Via het gras kan het dan gevaar gaan
opleveren voor de gezondheid van
schapen. Dat was de reden om het
gebruik van koper in varkensvoeders
aan banden te leggen.
De Schothorst zou echter De Schot
horst niet zijn als men niet zou wer
ken aan een oplossing. Perspektief
lijkt te liggen in het handhaven van
koper in voeders voor jonge dieren
en minder koper op te nemen in
voeders voor oudere dieren. Omdat
jonge dieren veel minder voer opne
men dan oudere wordt het natuurlijk
milieu per saldo dan toch veel min
der met koper belast.
Antibiotika
Pratend over middelen die als groei
bevorderaars aan mengvoeder wor
den toegevoegd, komen als vanzelf
ook produkten als coccidiostatica en
antibiotika ter tafel. Ir. Cornelissen
CLO-instituul voor de veevoeding
"De Schothorsteen nuttige instel
ling voor de veehouderij
wijst er op dat het al of niet mogen
gebruiken van deze middelen een
zaak is van de Rijksoverheid. Som
mige deskundigen stellen dat het ge
bruik van deze middelen niet nodig
is, mits het management van het be
drijf in orde is. Maar daarin zit nou
net de kneep, zo vindt ir. Cornelis
sen. "Niet iedere veehouder is een
goede manager. En in een oplossing
om het gebruik van deze middelen
uitsluitend op recept van de dieren
arts te verstrekken, zie ik ook be
zwaren. Namelijk dat deze een
doorlopend karakter krijgen. Hoe dit
ook zij: Wij van De Schothorst zijn
en blijven zeer terughoudend als het
gaat om toepassing van additieven.
Maar helaas kun je er onder bepaal
de omstandigheden niet buiten,
vooral niet als de infektiedruk groot
is. Voor De Schothorst is dit tevens
een reden om allerlei aspekten die te
maken hebben met de technische
aanpak van het veehouderijbedrijf in
ons onderzoek mee te nemen".
Uitvloeisel
Ondanks het vele onderzoek dat De
Schothorst verricht blijft de kontrole
op door koöperaties vervaardigde
mengvoeders de voornaamste taak
van dit door de boeren zelf opge
richte instituut. Ir. Cornelissen her
haalt dat nog eens: "De CLO-kon
trole gaat na of de samenstelling van
het voer overeenkomt met die welke
de betreffende koöperatie naar bui
ten bekend maakt. Voor de veehou
der zal het in vele gevallen moeilijk
zijn om aan de hand van de opgege
ven samenstelling direkt te kunnen
beoordelen of een voer goed of slecht
is. Maar daar gaat het ook niet in de
eerste plaats om. Wat telt is, dat hij
kan nagaan of de prijs van het voer in
overeenstemming is met de voeder-
waarde. Dat is in elk geval belang
rijk. Voor aankoop van mengvoeder
geeft men op een melkveebedrijf van
enige omvang al gauw 75.000 -
100.000 gulden per jaar uit. Voor een
groot varkens- of pluimveebedrijf
kan dit bedrag wel oplopen tot en
kele tonnen per jaar. Het is dus wel
zaak dat de veehouder kritisch na
gaat of hij "waarvoorzijn geld krijgt,
want zijn dieren geven niet meer dan
wat ze krijgen", zo besluit de heer
Cornelissen.
Herman van den Hengel
Vrijdag 26 oktober 1984
De Landbouwhogeschool kent se-1
dert kort een nieuw fenomeen, na
melijk een gewone leerstoel, die door
twee kroondocenten wordt bezet.
Als opvolgers van prof.ir. S. Boer
Iwema die op 1 september met pen
sioen ging, zijn op de leerstoel Vee
voeding twee nieuwe hoogleraren
benoemd, namelijk dr.ir. S. Tam-
minga van het Instituut voor Vee
voedingsonderzoek te Lelystad en
dr.ir. M.W.A. Verstegen van de vak
groep Veehouderij van de Land
bouwhogeschool. Officieel worden
zij "buitengewone hoogleraren in
vaste dienst" genoemd.
De heer Verstegen is per 1 september
benoemd voor 24 uur per week en zal
zich vooral bezighouden met de
voeding van de eenmagigen. De heer
Tamminga is per 1 januari 1985 be
noemd voor 16 uur per week. Hij zal
zich vooral richten op de voeding
van de herkauwers.
Professor Verstegen (in 1941 geboren
te Helden-Beringe) is al sedert 1966
werkzaam bij de Landbouwhoge
school. Hij promoveerde in 1971 op
een proefschrift over de invloed van
de omgevingstemperatuur op de
energie-omzetting in varkens. Ook
deed hij onderzoek naar de invloed
van milieu op energiestofwisseling,
speciaal in relatie met ziekten die
door dat milieu veroorzaakt worden.
Professor Tamminga (in 1942 gebo
ren te Midlum) is sedert 1970 als on
derzoeker werkzaam bij het Instituut
voor Veevoedingsonderzoek, eerst in
Hoorn, later in Lelystad. Hij deed
vooral onderzoek naar de eiwithuis
houding bij herkauwers, in het bij
zonder melkvee. Sedert 1962 bes
teedt hij ook aandacht aan de rol die
pensfermentatie kan spelen bij het
tot waarde brengen van afval- en
bijprodukten in derde-wereldlan
den. In 1981 promoveerde hij op een
proefschrift over stikstof- en amino
zuurstofwisseling bij melkkoeien.
Een deel van de bedrijfsgebouwen van de Schothorst waar talrijke proeven
plaatsvinden.
bijprodukten van de voedingsmid
delenindustrie en hebben een of an
dere bewerking ondergaan. De pro-
cedé's waarbij dit gebeurt, verschil
len sterk van elkaar.
Bovendien komen onze veevoeder
grondstoffen tegenwoordig uit tal
van verre, vreemde landen. Dus niet
alleen uit Amerika en Canada, maar
ook uit de binnenlanden van Zuid
Amerika, Zambia, Thailand en
allerlei andere minder ontwikkelde
gebieden. Kwaliteitsbegrippen die in
ons land algemeen zijn aanvaard en
moeten worden gewaarborgd, staan
daar vaak nog in de kinderschoenen.
Een ander niet onbelangrijk punt is,
dat de handel in veevoedergrond
stoffen via tal van tussenschakels
verloopt. Ook in deze internationale
handel worden nog steeds zeer glo
bale en beperkte kwaliteitsgaranties
gehanteerd. Door dit alles is het lang
niet altijd mogelijk goede afspraken
te maken over gewenste kwaliteit,
ongerechtigheden en andere hoeda
nigheden. Van één en dezelfde vee
voedergrondstof kunnen de gehalte-
cijfers dan ook sterk variëren. Een
van de taken van De Schothorst in de
huidige omstandigheden is dan ook,
voortdurend daarop te letten. "Wil
men de kwaliteit van het mengvoe
der waarborgen", zo zegt ir. Corne
lissen, "dan zullen de grondstoffen
met een wisselvallige samenstelling
regelmatig moeten worden geanaly
seerd. Alleen op deze manier is het
mogelijk het kaf van het koren te
scheiden".
De Schothorst direkteur wil hiermee
niet beweren dat met grondstoffen
Het CLO-instituut in vogelvlucht.