Kalibemesting in de Biesbosch
en het Land van Altena
Straks loof trekken? Dan nu
maatregelen nemen!
In de Brabantse Biesbosch en het aansluitende Land van Altena wordt
al veel jaren kritisch gekeken naar het advies voor de kalibemesting
zoals dit op basis van grondonderzoek wordt verstrekt. Gewezen wordt
op de vastlegging van kali in de grond en het veel hogere niveau van
vooral de aardappelopbrengsten dan in de jaren, dat het onderzoek voor
de huidige adviesbasis werd uitgevoerd.
De twijfel aan de juistheid van het officiële advies is voor de akker
bouwers in genoemde gebieden reden geweest de Proefboerderij
"Westmaas" te vragen onderzoek te doen.
In 1980 werd gestart met de aanleg
van een proefveld waarin vergeleken
werden hoeveelheden van 0,300,600
en 900 kg K20 per hektare en delin
gen van deze giften in één, twee- en
drie keer strooien. In de jaren daarna
werd het onderzoek voortgezet. Als
meststof is steeds gekorrelde zwavel
zure kali met 50% K20 gebruikt. Het
geteelde aardappelras was Bintje. De
stikstof- en fosfaatbemesting werd
door de proefveldhouders in vol
doende mate gegeven.
De data waarop de voorjaarsbemes
ting werd gegeven lag van één week
tot drie maanden (1983) vóór de data
van poten (tabel 1). Er werd steeds
eenvrijwel uitgegroeid gewas ge
oogst. Het geoogste produkt is ge
sorteerd en bemonsterd voor de be
paling van het onderwatergewicht
(een weergave van het droge stofge-
halte) en de blauwgevoeligheid van
de aardappelknollen. Het proefveld
Andel '83 is niet geoogst als gevolg
van te onregelmatige stand.
De grond
De proeven hebben op zeeklei en ri-
vierklei gelegen. Deze zeeklei is af
gezet in brak tot zoet milieu en
daardoor enigszins kalifixerend (ta
bel 1). De rivierklei heeft bij verge
lijkbare zwaarte van de grond een
grote vastlegging.
Het gewas
In vier van de vijf aangelegde proe
ven zijn tijdens de groei verschijnse
len gezien welke op tekort aan kali
wezen. Dit uitte zich het eerst en
ernstigst op de niet met kali bemeste
netto veld
gewas kg/are
had de afsterving van het loof het
eerste plaats op de niet bemeste
veldjes.
De opbrengst
In figuur I zijn de netto-veldgewas-
opbrengsten weergegeven als resul
taat van de kalibemesting. Deze net
to-opbrengsten zijn verkregen door
van de opbrengsten veldgewas de
K-bemesting op aardappelen op N-fixerende grond. L voor O K20 R300 K20
400
360'
320
280
veldjes. Later in het seizoen werd het
verschijnsel ook waargenomen in de
veldjes waar 2 x 150 en 3 x 100 kg
K20/ha was gegeven. In de proeven
op de rivierklei toonde ook het gewas
met 300 kg K20/ha kalitekorten. In
1982 werd in het proefveld te Andel
vastgesteld dat bij toenemende kali-
hoeveelheden de lengte van het loof -
stengellengte - groter was.
Het proefveld te Werkendam 1983
reageerde in het loof niet op de kali
bemesting. Mogelijk leverde de in
1982 aangewende kippemest hier
voldoende kali. Met uitzondering
van dit laatst genoemde proefveld
netto veld
gewas kg/are
540
500
440
kosten van de meststof en het strooi
en, uitgedrukt in kilogrammen veld
gewas, af te trekken. Hiervoor werd
uitgegaan van 18,- per 100 kg
veldgewas, 18,- per keer per ha
strooien en 1,20 per kg K20.
De hoogste netto-opbrengst werd in
drie van de vier geoogste proeven bij
de bemesting in één keer behaald
met 300 kg K20/ha. Alleen het gewas
op het proefveld op de rivierklei,
Andel '82, had een hogere kalibe
hoefte van 600 kg K20/ha.
Gedeeld geven van de kalibemesting
heeft alleen op de rivierklei een
gunstig effekt gehad. Het objekt 2 x
300 kg K20/ha resulteerde hier in
twee ton knollen/ha meer. De drie
deling van de kalihoeveelheden bleef
hier achter omdat na de derde gift
vrijwel geen regen meer is gevallen.
In de drie proeven op zeeklei was de
deling van de bemesting niet beter
dan de in één keer gestrooide kali.
De kwaliteit van de knollen
In alle proeven bleek het onderwa-
tergewicht lager te zijn indien er
meer kali aangewend was. Dit gun
stige effekt droeg mede bij aan een
lagere blauwgevoeligheid. Ten aan
zien van dit laatste kwaliteitsaspekt
bleek gedeeld geven van de kalibe
mesting niet positief uit te werken.
Het bemestingsadvies
De hiervoor genoemde hoeveelhe-
J. A Iblas
den kali, waarbij de hoogste netto-
veldgewasopbrengst werd behaald,
lagen in de drie proeven op de zee
klei onder de adviesgiften (tabel 2).
Op het rivierkleiproefveld was meer
kali nodig, zelfs als de toeslag voor
fixerende rivierklei (K-getal onder
15 en afslibbaar boven 60%) werd
meegeteld.
Konklusies
Op de zeeklei in de Biesbosch en het
Land van Altena was een eenmalige
bemesting met 300 kg K20/ha vol
doende om de hoogste netto-op
brengst aan veldgewas te behalen.
Deze hoeveelheid bleek onder de voor
deze gronden geadviseerde kaligift te
liggen. Op de rivierklei was meer kali
dan geadviseerd, nodig te zijn.
Deling van de meststofgift heeft al
leen op het proefveld op de rivierklei
positief resultaat gehad.
De blauwgevoeligheid van de aardap
pelknollen werd door gedeelde be
mesting nauwelijks verminderd.
J. Alblas
(onderzoeker PAGV,
regio Z. Holland)
Looftrekken levert een goede bijdra
ge aan het voorkomen en bestrijden
van rhizoctonia op aardappelen. Het
positieve effekt hiervan moet niet los
worden gezien van andere (chemi
sche) behandelingen en teeltmaatre
gelen om de kans op het optreden van
rhizoctonia te beperken.
Proeven op o.a. de proefboerderij
Feddemaheerd hebben uitgewezen
dat looftrekken ten opzichte van
doodspuiten betere resultaten geeft
(tabel 1).
In de eerste plaats moeten de rijen
goed op elkaar aansluiten en in de
tweede plaats is de vorm van de rug
van groot belang.
Rijen goed laten aansluiten
De eerste zorg is om te kontroleren of
alle elementen van de werktuigen
wel op de juiste rijenafstand zijn in
gesteld.
Niet alleen moeten markeurs goed
zijn afgesteld, ook moet er nauw-
Almkerk'81
Tabel 1. Vergelijking looftrekken en doodspuiten bij pootaardappelen (Bintje)
te Kloosterburen (1981 t/m 1983)
rhizoctoniabezetting in
560
520
480
Werkendam'83
vrij
licht
matig
zwaar
1981 looftrekken
21
62
12
5
doodspuiten
18
39
28
15
1982 looftrekken
96
3
1
0
doodspuiten
88
8
2
2
1983 looftrekken
93
6
1
0
doodspuiten
91
7
1
0
300
600 900
kg K20/ha
300
600 900
kg K20/ha
Figuur 1
De invloed van de kalibemesting op de netto-veldgewasopbreng
sten. bemesting in éénkeer, xin tweekeer en in driekeer.
Resultaten van het grondonderzoek en de data van bemesten en poten
(Z zeeklei R rivierklei)
resultaten grondonderzoek
data van
proefveld
afslib
org.
K-HC1
K-
K-
kalibemesting
poten
baar
stof
getal
fixatie
voorl
2e x
3e x
Werkendam'80
Z
51
3.5
13
12
41
25-3
18-6
31-7
29-4
Almkerk'81
z
41
4.0
11
11
47
7-4
22-6
23-7
15-4
Andel'82
R
53
3.7
11
1.0
63
26-2
21-6
19-7
21-4
Werkendam'83
Z
21
2.1
10
11
18
10-2
4-7
8-8
20-5
Andel'83 D
R
54
3.4
11
10
59
15-4
29-6
8-8
3-6
1) Dit proefveld is niet geoogst.
Tabel 2.
De geadviseerde
kali
en gevonden optimale hoeveelheden
proefveld
K-getal
advies hoe
veelheid
kg K20/ha
gevonden opti
male hoeveelheid
kg K20/ha
Werkendam80
Z
12
330
300
Almkerk81
Z
11
330
<300
Andel'82
R
10
380(+150)
600
Werkendam83
Z
11
330
<300
De mate van aantasting en de ver
schillen hierin tussen beide metho
den worden o.a. bepaald door jaars-
en perceelsinvloeden. Zo is in het
jaar 1981 sprake van een behoorlijke
rhizoctonia-aantasting. In de jaren
1982 en 1983 zijn de resultaten dui
delijk beter. In 1983 is zelfs nauwe
lijks verschil gemeten tussen beide
methoden.
Uit dit en andere onderzoek is echter
gebleken dat in het algemeen na
doodspuiten de rhizoctonia-aantas
ting sneller toeneemt dan na loof
trekken.
Hoewel duidelijk is dat looftrekken
de voorkeur verdient boven dood
spuiten in het kader van de rhizoc-
toniabestrijding, valt het resultaat
van de techniek van het looftrekken
in de praktijk nog al eens tegen.
De oorzaken hiervan kunnen o.a.
zijn dat de toestand van het gewas
niet optimaal is, de grondsoort min
der geschikt is, de aansluiting en de
vorm van de ruggen niet goed zijn,
de stengels niet midden op de rug
staan etc.
Om een goede basis te leggen voor
een optimaal looftrekresultaat is het
noodzakelijk om sekuur te poten.
Hier dient alle aandacht op te zijn
gericht. Korrigeren is in een later
stadium niet meer mogelijk.
keurig gereden worden om een goe
de aansluiting tussen de werkgangen
te houden. Problemen met aansluit-
rijen en recht rijden zijn groter
naarmate de pootmachine minder
stabiel achter de trekker loopt, het
perceel minder vlak ligt of op onre
gelmatige diepte is bewerkt.
Na het poten worden de ruggen op
gebouwd. Het is in dit verband ver
standig om hiermee zeker te wachten
tot de poters zich goed in de grond
hebben vastgezet. Het midden van
de rug moet recht boven de gepote
rijen liggen. Dat is niet altijd even
eenvoudig.
Een uniforme rijafstand zonder
bochten e.d. maakt het mogelijk om
de verschillende bewerkingen goed
op elkaar te laten aansluiten. Boven
dien wordt een beter resultaat be
reikt als de werkbreedte van de rij-
enfrees c.q. aanaarder is afgestemd
op die van de pootmachine. Zo zal
bij tweerijïg poten drierijïg en bij
vierrijïg poten, vijfrijïg moeten wor
den aangeaard.
Bij het aanaarden moeten de werk
gangen van de pootmachine worden
gevolgd. De aansluitrijen worden
dus tweemaal bewerkt. Het komt in
de praktijk vrij veel voor dat de aan
sluitrijen grote afwijkingen vertonen.
Dit komt b.v. doordat men wel eens
te gemakkelijk denkt over vijfrijïg
aanaarden als er tweerijïg is gepoot.
Dit kan alleen als de aansluitrijen in
alle opzichten exakt op 75 cm liggen.
Het is duidelijk dat ook de breedte
van de te gebruiken looftrekker op
de werkbreedte van de pootmachine
moet zijn afgestemd.
Om een trekker met rijenfrees in het
goede spoor te houden, moeten de
grondrugjes tussen de rijen die bij
het poten kunnen zijn ontstaan, zijn
weggewerkt.
Tegenwoordig kunnen rijenfrezen
ook worden uitgerust met stabilisa
toren of geulentrekkers volgschijf.
Een goede rugvorm
Om de stengels zoveel mogelijk
midden op de rug te krijgen zal men
bij de eerste keer aanaarden de rug
iets moeten afplatten met een breed-
te van 8 cm. Frezen met grondge-
leiders of rugvormen zijn een duide
lijke verbetering. Afplatten met be
hulp van een dwars over de ruggen
mee te slepen balkje is ook een mo
gelijkheid.
Er moet worden gestreefd naar een
rug van ongeveer 25 cm hoog met
een goed gevulde platte top. Het
model van de aanaarders is in dit
geval bepalend. Daar er in de prak
tijk onder uiteenlopende omstandig
heden moet worden gewerkt, moet
de aanaarder voldoende stelmoge-
lijkhedeo hebben.
Samenvatting
0 Looftrekken levert, naast andere
behandelingen en teeltmaatrege
len, een goede bijdrage aan het
voorkomen en bestrijden van rhi
zoctonia.
0 De basis voor een goed trekresul-
taat wordt gelegd bij het poten.
0 De rijenafstand moet nauwkeurig
worden aangehouden.
0 Het midden van de rug moet recht
boven de gepote rijen liggen.
0 De achtereenvolgende bewerkin
gen moeten qua werkbreedte op
elkaar aansluiten.
0 Een goede rug is 25 cm hoog met
een afgeplatte top van 8 cm.
ir. S. Meerman
CA Groningen
13 april 1984