Landbouwschap wil superheffing
op basis van produktie 1983
Minister in beginsel
positief over
superheffing op
basis van 1983
Landinrichting vervangt
Ruilverkaveling
Bredere doelstelling
Het Landbouwschap heeft minister Braks geadviseerd om bij de uit
werking van de superheffing uit te gaan van de melkproduktie in 1983.
Wel heeft het dagelijks bestuur daaraan de harde voorwaarde gekop
peld dat er een bevredigende oplossing moet komen voor bedrijven die
bij een ongeveer gelijk gebleven omvang van de melkveestapel een
ongeveer gelijk blijvende produktie hebben gehad. Met het uitspreken
van een voorkeur voor 1983 sluit het Landbouwschap zoveel mogelijk
aan bij de huidige situatie op de bedrijven.
Tijdens overleg met het Landbouwschap donderdagmorgen over de
uitwerking van de superheffing heeft minister Braks in beginsel positief
gereageerd op de voorstellen van het Landbouwschap. In beginsel stond
de heer Braks positief tegenover het voorstel van het schap om bij de
uitwerking van de superheffing uit te gaan van de produktie in 1983.
Het uitwerken van de superheffing
op basis van 1983 betekent dat de
melkveehouders hun produktie in
vergelijking met dat jaar met 6,6%
moete.n verminderen. Na april 1985
wordt dat 7,5%. Om melkveehouders
in bijzondere omstandigheden de
zogenaamde, hardheidsgevallen, te
kunnen helpen is het Landbouw
schap bereid dit hogere aftrekper
centage al met onmiddellijke ingang
te hanteren. Daarmee komt dan bij
na 1% van de totale melkproduktie
vrij voor hardheidsgevallen. Omdat
dat niet voldoende is moet de minis
ter daarnaast produktiequota vrij
maken door het instellen van een
premie op vrijwillige vermindering
van de produktie.
Het Landbouwschap heeft zich op
het standpunt gesteld dat de voor ons
land beschikbare hoeveelheid melk
(dit jaar 12 miljoen ton later 11,9
miljoen ton) het eerste jaar moet
worden toegewezen aan de indivi
duele melkveehouder. Wel moet
voor volgende jaren worden bekeken
of een verdeling via de zuivelfabrie
ken dan toch niet aantrekkelijker is.
De mogelijkheid om Nederland bij
de uitwerking van de superheffing
op te splitsen in afzonderlijke regio's
met gelijke produktieomstandighe-
den wijst het Landbouwschap af.
Hardheidsgevallen
De Europese Raad van landbouw
ministers heeft de mogelijkheid open
gelaten om aan melkveehouders in
bijzondere omstandigheden een ex
tra hoeveelheid melk toe te kennen.
Deze bepaling is van toepassing als
er sprake is geweest van een natuur
ramp, een besmettelijke dierziekte of
als er door een ongeluk melkveestal
len of een voorraad voer verloren is
gegaan. Ook bedrijven met een voor
I maart 1984 ingediend ontwikke
lingsplan komen voor een extra hoe
veelheid melk in aanmerking.
Het Landbouwschap heeft over de
uitwerking van de superheffing don
derdagochtend een gesprek gehad
met minister Braks. Daarbij kwam
onder meer een juiste definiëring van
het begrip hardheidsgevallen aan de
orde. De bewindsman wil bijvoor
beeld voor de zogenaamde ontwik
kelingsbedrijven alleen, een uitzon
dering maken als er voor tenminste
100.000,— in extra stalkapaciteit is
geinvesteerd en het aantal stand
plaatsen voor koeien met tenminste
20% is uitgebreid, het Landbouw
schap is het hiermee niet eens, te
meer omdat de minister bij de toe
deling van het quotum 20% van de
uitbreiding buiten beschouwing wil
laten. Het Landbouwschap vindt dat
investeringen van meer dan
50.000,- al onder de uitzonde
ringsbepalingen moeten vallen. Dat
zelfde zou ook moeten gelden voor
uitbreidingen in de sfeer van be-
drijfsaanpassingen.
(zie ook bericht "Minister in beginsel
positief over superheffing op basis
van 1983")
Op de voorwaarde van het Land
bouwschap om een bevredigende
oplossing te zoeken voor die melk
veehouders die de laatste jaren niet
hebben uitgebreid (het gaat hier om
enkele duizenden) wilde de heer
Braks voorlopig nog niet ingaan. Zij
kunnen niet anders dan als hard
heidsgevallen worden meegenomen
en de minister wilde eerst weten
welke konsekwenties dat dan heeft
voor de vermindering van dë totale
produktie.
Het Landbouwschap wil voorts die
ontwikkelingsbedrijven waar de
laatste jaren meer dan 50.000,- is
geinvesteerd in extra stalkapaciteit
tot de hardheidsgevallen gerekend
zien terwijl de minister deze grens
legt bij een investering van
100.000,— De heer Braks zei ook
de konsekwenties van dit voorstel
eerst gekwantificeerd te willen zien.
Door de voorstellen van het Land
bouwschap in grote lijnen te onder
schrijven lijkt de uitwerking van de
superheffing in ons land redelijk in
overeenstemming te komen met de
wensen van het Produktschap voor
Zuivel, met die van de zuivelindus
trie en met de uitwerking in de laat
ste andere EG-landen.
Een ambtelijke werkgroep zal op
zeer korte termijn de wensen van het
Landbouwschap gaan kwantificeren.
Vervolgens neemt de minister na
overleg met de Vaste Kamercom
missie van Landbouw de volgende
week dinsdag een definitief besluit
over de uitwerking van de superhef
fing. (Zie ook bericht: Landbouw
schap wil superheffing op basis van
produktie 1983).
Deze week heeft de Tweede Kamer gestemd over de artikelen van de
Ontwerp-Landinrichtingswet. Later zullen de verschillende frakties
hun eindoordeel over de gehele wet geven, maar het is nu wel zeker dat
de landinrichtingswet wordt aangenomen. Daarmee wordt de ruilver-
kavelingswet van 1954 vervangen. Dat was toen de derde ruilverkave-
lingswet.
De eerste ruilverkavelingswet kwam
zestig jaar geleden tot stand en daar
ging een lange geschiedenis aan
vooraf, waarbij het toenmalige Ne
derlands Landbouw-Comité een be
langrijke rol speelde. Toen dit Co
mité in 1884 werd opgericht, nu
honderd jaar geleden, werd in ons
land naar aanleiding van de land-
bouwkrisis nagedacht over de slechte
verkaveling en de ekonomische ge
volgen daarvan. Het Landbouw-Co
mité nam het probleem in studie en
bood in 1898 een rapport aan de re
gering aan "betreffende de maatre
gelen tot het verkrijgen van beter af
geronde eigendommen". De com
missie werd vervolgens uitgebreid
met twee landmeters en twee juristen
en bood in 1910 een ontwerp van wet
op de ruilverkaveling aan de rege
ring aan. Aan deze commissie heb
ben we ook het woord "ruilverkave
ling" te danken in plaats van de
minder succesvolle term "landver-
legging".
Onteigening strijdpunt
Toch moest het nog tot 1924 duren
voor de eerste ruilverkavelingswet
tot stand kwam. Men was het name
lijk niet eens over de vraag of ontei
gening van de gronden in een ruil-
verkavelingsblok moest worden toe
gestaan. Uiteindelijk is deze ontei
geningsmogelijkheid niet opgeno
men in de drie opeenvolgende ruil-
verkavelingswetten. Pas bij de re-
konstruktie Midden-Delftland en de
herinrichting van de Oost-Groningse
en Gronings-Drentse Veenkoloniën
is onteigening mogelijk gemaakt.
Het Parlement heeft nu ook voor de
nieuwe landinrichtingswet onteige
ning in een herinrichtingsgebied
goedgekeurd.
Sinds 1972 wordt al gesproken over
deze nieuwe landinrichtingswet. Een
ambtelijke commissie heeft bestu
deerd op welke wijze de ruilverka
velingswet aangepast kon worden
aan ruimere en meer gevarieerde
doelstellingen voor het landelijk ge
bied. Deze studie is uitgemond in de
Interimnota Landinrichtingswet
(1976). Na verwerking van kom-
mentaar kon de commissie begin
1979 een voorstel aanbieden aan de
betrokken ministers en is op 19 no
vember 1979 een ontwerp van wet
ingediend bij de Tweede Kamer.
Het inmiddels vijf maal gewijzigde
wetsontwerp telt nu totaal 240 arti
kelen. De verschillende parlementa
riërs hebben ruim tachtig amende
menten ingediend. De wet is dan ook
bijzonder ingewikkeld, maar eigenlijk
kan dat ook niet veel anders. De
overheid krijgt verregaande bevoegd
heden voor een geheel gebied, name
lijk tot wijziging van de eigendoms-
en pachtverhoudingen en tot uitvoe
ring van alle noodzakelijke werken.
Verschillen met
Ruilverkavelingswet
De belangrijkste wijzigingen ten op
zichte van de Ruilverkavelingswet
1954 betreffende de volgende:
De doelstelling van landinrich
ting is breder. Er wordt naast
land-, tuin- en bosbouw ook ge
sproken van natuur en landschap,
van openluchtrekreatie en van
kuituurhistorie.
Bij de inrichting van het landelijk
gebied zal het streekplan bij de
afweging van deze belangen als
richtsnoer gelden.
De rol van de Provinciale Bestu
ren wordt versterkt.
Ir v I
p* |j|
Ing. J. Brinkman
Naast Ruilverkaveling is er spra
ke van Herinrichting. Ruilverka
veling is van toepassing op ge
bieden met een overwegend
agrarische funktie. De besluit
vorming vindt plaats door stem
ming.
Herinrichting daarentegen vindt
plaats op grond van een besluit
van Provinciale Staten. Zij is van
toepassing voor gebieden die
naast een agrariscöe - ook een
niet-agrarische - funktie vervul
len.
Bij Herinrichting is er öe moge
lijkheid tot onteigening van
gronden.
Bij de voorbereiding van een
Landinrichtingsprojekt wordt
onderscheid gemaakt tussen een
programma en een op dit pro
gramma gebaseerd plan. Het is
mogelijk om een zgn. vereenvou
digde voorbereiding toe te pas
sen. Dan is er alleen een landin
richtingsplan, waarin enkele on
derdelen uit het programma zijn
opgenomen. Deze vereenvoudig
de procedure biedt mogelijkhe
den om tot een simpeler en min
der tijdrovende wijze van voor
bereiding te komen.
De Minister van Landbouw en Vis
serij en diens Staatssekretarissen zijn
Hoe werkt de Landinrichtingswet
de eerst verantwoordelijken, bij de
uitvoering ervan. Dit is nog versterkt
doordat het vroegere Ministerie van
C.R.M. is opgeheven en de Minister
van Landbouw nu ook bèlast is met
taken voor de openluchtrekreatie en
voor natuurbehoud.
Een belangrijke rol speelt het provin
ciaal bestuur. De provincie stuurt elk
jaar aan de Minister voorstellen voor
het zogenaamde voorbereidingssche
ma met nieuwe en reeds lopende
plannen voor landinrichting. Dit
voorbereidingsschema wordt op
voordracht van de Centrale Landin
richtingscommissie (C.L.C.) door de
Minister vastgesteld.
Een door Gedeputeerde Staten inge
stelde Landinrichtingscommissie
stelt een voorontwerp voor het lan
dinrichtingsprogramma op. Ook dit
programma wordt weer bekeken door
de C.L.C. en tenslotte vastgesteld
door het provinciaal bestuur. Dit be
stuur bepaalt dan ook of herinrich
ting dan wel ruilverkaveling wordt
toegepast.
De Landinrichtingswet kent nog
twee vormen van landinrichting:
aanpassingsinrichting en ruilverka
veling bij overeenkomst. Bij aanpas-
singsinrichting is het overheersendè
belang gelegen bij een infrastruktu-
rele voorziening, zoals een spoorlijn,
een grote (auto)weg of een hoofd-
spanningsleiding.
Een ruilverkaveling bij overeen
komst is vergelijkbaar met de huidi
ge kavelruil.
De nieuwe wet bevat vooral voor de
Ruilverkaveling en de Herinrichting
vele bepalingen over inspraakmoge
lijkheden, mogelijkheden om be
zwaar te maken en beroep in te stel
len.
Behandeling in parlement
Na een langdurige schriftelijke
voorbereiding van dit ingewikkelde
wetsontwerp kon de Tweede Kamer
zo'n zes weken geleden starten met
de eindbehandeling.
Hoofdrolspelers in het debat met
Staatssekretaris Ploeg van Land
bouw waren vanuit de Tweede Ka
mer Waalkens (VVD), Van Noord
(CDA) Van Rossum (SGP) en De
Boois (PvdA).
Het wetsontwerp is in grote lijnen
gehandhaafd, maar de Tweede Ka
merleden hebben door middel van
een aantal amendementen duidelijke
verbeteringen aangebracht. Het is
niet goed mogelijk om hier al deze
amendementen te beschrijven. De
volgende selektie geeft toch wel een
beeld:
Bij herinrichting wordt nu ook
Kroonberoep tegen onteigening
mogelijk voor eigenaren en
pachters (Waalkens)
Er komt een mogelijkheid om
ruilverkavelingen met een admi
nistratief karakter uit te voeren
(Van Noord)
De doelstelling van de wet is nu
meer dynamisch (Waalkens)
Kroonberoep tegen het voorbe
reidingsschema is geschrapt (Van
Noord)
Zonder toestemming van de ei
genaar wordt geen wijziging aan
gebracht in zijn recht t.a.v. ge
bouwen. Eerder stond er: woon
huizen (Waalkens)
Provinciale Staten wordt in een
aantal gevallen gewijzigd in Ge
deputeerde Staten (Van Noord)
Een verzoek om landinrichting
kan nu ook worden ingediend
door eigenaren en gebruikers van
30% van de grond in het projekt.
Dit was 50% (Van Rossum en
Wagenaar)
De verschillende ontwerp-plan-
nen worden ter visie gelegd bij
gemeente- èn waterschappen
(Van Rossum)
Het besluit tot vaststelling van het
programma of het plan moet met
redenen worden omkleed (De
Boois).
De konklusie mag luiden dat de
Tweede Kamer het wetsontwerp op
een aantal punten heeft vereenvou
digd. Dit zal zeker tot een aanzienlijk
tijdsbesparing leiden.
Tenslotte kan nog worden gewezen
op twee belangrijke moties. In de
eerste motie spreekt de Kamer uit,
dat de vereenvoudigde procedure
zoveel mogelijk moet worden toege
past, behalve voor landinrichtings-
projekten waarbij veel verschillende
belangen in het geding zijn en het
provinciale planologische beleid on
duidelijk is.
Deze motie kan er toe leiden dat veel
landinrichtingsprojekten aanzienlijk
sneller kunnen worden voorbereid.
In de andere motie vraagt de Tweedê
Kamer aan de regering om niet 2000,
maar 5000 ha landinrichtingsprojek
ten buiten kaart 9 van het Struk-
tuurschema Landinrichting mogelijk
te maken.
In de praktijk biedt deze motie mo
gelijkheden voor ruilverkavelingen
van eenvoudige aard, die bij voor
beeld al een keer op de schop zijn
genomen.
Jan Brinkman
sekretaris Grondgebruik
KNLC
13 april 1984
5