Door aanvullend inkomen houden veel kleine landbouwbedrijven ook in toekomst op Walcheren bestaansmogelijkheid Uit LEI-onderzoek blijkt: Op circa de helft van de kleine land- en tuinbouwbedrijven op Walcheren is het bedrijf niet de enige bron van inkomsten voor het gezin. Het bedrijfshoofd verwerft op deze bedrijven een aanvullend inkomen door buiten het bedrijf te werken, door een kampeergelegenheid te exploiteren of door een uitkering. Door deze omstandigheden hebben veel bedrijfshoofden een goede kans dat zij hun bedrijf in de verdere toekomst voort kunnen zetten. Ook voor eventuele opvolgers verwacht een groot aantal Walcherse boeren toekomstmoge lijkheden. Dat is de indruk die naar voren komt uit een LEI-enquête, waaraan op Walcheren zo'n vijftig kleinere bedrijven deelnamen. Een wat nauwkeuriger beeld, gebaseerd op de voorlopige enquêteresultaten, wordt in dit artikel geschetst. In de laatste maanden van 1983 heeft de afdeling Struktuuron- derzoek van het Landbouw-Eko- nomisch Instituut een enquête gehouden onder circa 500 be drijfshoofden in Nederland. Dat gebeurde in het kader van een onderzoek naar de kleine bedrij ven in de landbouw. Ook Wal cheren werd door de enquêteurs bezocht: een vijftigtal Walcherse boeren nam aan het onderzoek deel. Voor de enquête werden alleen bedrijfshoofden benaderd met een bedrijf van minder dan 120 sbe en het hoofdberoep in de land- of tuiifbouw. Ook moesten de deelnemers jonger dan vijftig jaar zijn, tenzij er een bedrijfsop- volger was. Met dit artikel wil het LEI de deelnemers aan de enquête op de hoogte stellen van de voorlopige uitkomsten van het onderzoek, in afwachting van het totaalbeeld van de resultaten. In de loop van het jaar hoopt men daar nog op terug te komen. De medewerkers van het LEI be danken de geënquêteerden en hun gezinsleden voor de verleen de medewerking. Voor een aantal Walcherse bedrijven vormt de rekreatie minikampings) een nevenbron van inkomsten De Walcherse bedrijven De helft van de geënquêteerde be drijven had vrijwel uitsluitend ak kerbouw. De andere hadden over wegend een gemengd karakter waarop akkerbouw werd gekombi- neerd met melkveehouderij of met tuinbouw. Enkelen hielden uitslui tend melkvee of teelden alleen tuin- bouwgewassen. De oppervlakte lag overwegend tus sen de 10 en 25 ha, maar ook bene den 10 ha en boven 25 ha kwamen er bedrijven voor. Veranderingên in de oppervlakte zijn de afgelopen jaren veelvuldig voorgekomen: 40% had de oppervlakte vergroot. Ook is er veranderd in gebouwen en is de me chanisatie uitgebreid. Daarentegen is de veestapel op slechts weinig be drijven vergroot. Bovendien stootte een deel vanvde bedrijven het aan wezige vee af. Bij onder andere de recente bedrijfs investeringen maakte een deel van de bedrijven gebruik van de regeling voor Partikulier-kultuurtechnische werken en van de steun in verband met samenwerking. Voorts maakten veehouders gebruik van de regeling voor de kleine melkveehouders. Rentesubsidie en een beroep op het Borgstellingsfonds voor de Land bouw kwamen maar weinig voor. De bedrijfsgebouwen en ook de wo ningen verschillen sterk in ouder dom. Naast pas gebouwde boerde rijen treft men vaak gebouwen aan die meer dan 100 jaar oud zijn. In de loop van de tijd hebben de oudere gebouwen al heel wat te verduren gehad en werden veel veranderingen aangebracht. Circa een derde van de woningen is onderdeel van de be drijfsgebouwen. Werken en leven Het merendeel van de geënquteerde bedrijfshoofden is tussen de 40 en 50 jaar. Zij hebben al een ruime be roepservaring, onder meer doordat velen het ouderlijk bedrijf hebben voortgezet waarop zij vóór de over name hebben gewerkt. Circa een kwart van de bedrijfshoofden had voor de bedrijfsoverneming in loon dienst op andere bedrijven gewerkt. De opleiding is bij de meeste be drijfshoofden beperkt gebleken tot lager agrarisch onderwijs. Een kwart heeft evenwel geen dagonderwijs meer gevolgd maar moest volstaan met kursussen. Opmerkelijk is het grote aantal be drijfshoofden op kleinere bedrijven dat (nog) niet getrouwd is. Zij wonen deels alleen, deels bij hun ouders. In overeenkomstige omstandigheden verkeren de zoons die werken op het bedrijf van hun reeds op jaren zijnde ouders. De geënquêteerde boeren en tuin ders werkten gemiddeld minstens 50 uur per week op hun bedrijf. Circa 25% doet het werk als regel geheel alleen, anderen krijgen onder meer hulp van hun vrouw en van de kin deren. Van de boerinnen werkte cir ca een derde niet mee op het bedrijf. Dit is onder meerhet geval als er nog jonge schoolgaande kinderen zijn. In het merendeel van de gezinnen zijn evenwel reeds wat oudere kinderen die soms een handje helpen op het bedrijf, maar ook die reeds zelfstan dig wonen. Hulp van naburige bedrijven bij de werkzaamheden komt veel voor. Op bijna 60% van de bedrijven heeft men machines in gezamenlijk ge bruik. De samenwerking met kolle ga's die meestal een minstens zo groot bedrijf hebben, wordt vrijwel steeds periodiek afgerekend. Verde re uitbreiding van de samenwerking ten koste van loonwerk vindt 30% van de geënquêteerden voordelig. De uitvoerbaarheid wordt echter wel betwijfeld. Er zijn geên klachten over het loonwerk op grond waarvan men zelf zou moeten mechaniseren; de loonwerkers helpen de kleine boeren evengoed als de grotere. Een behoefte aan verdere mechani satie is op 40% van de bedrijven aanwezig. De uitvoering wordt be moeilijkt door onder meer beper kingen van technische aard en door de rentabiliteit. Vakantie In het afgelopen jaar had 70% van de geënquêteerden één of meer vrije dagen gehad; vakantie kwam nau welijks voor. In het algemeen had 25% van de geënquêteerden volgens eigen zeggen te weinig vrije tijd. Men beschouwde dit echter niet als een groot probleem. Circa een vijfde deel van de be drijfshoofden was in 1983 door ziek te of ongeval gedurende zekere tijd niet in de gelegenheid geweest om de werkzaamheden te verrichten. In hun plaats werkten voornamelijk gezinsleden en familieleden op het bedrijf. Slechts in enkele gevallen moest men een vergoeding geven voor de vervanging. De bedrijfsver- zorger vindt men veelal niet nodig of te duur. Zelfs van de leden van de bedrijfsverzorgingsdienst (20% is lid) maakte slechts de helft gebruik van de dienst. De wijze van vervanging zal samenhangen met het relatief geringe deel - ruim de helft - van de bedrijfshoofden dat is verzekerd voor arbeidsongeschiktheid. Hieron der zijn slechts enkelen voldoende verzekerd om een vervanger te kun nen betalen. Voor de opname in een ziekenhuis en voor de specialistische hulp zijn vrijwel alle geënquêteerden verze kerd; circa een derde is aangesloten bij het ziekenfonds. Een eigen ver zekering voor de oude dag heeft weliswaar een derde van de geën quêteerden, maar de uitkeringsbe dragen achtte men veelal te laag om te zijner tijd met de AOW» van te kunnen leven. Organisatieleven en voorlichting Hoewel vrijwel allen lid zijn van een standsorganisatie loopt de betrok kenheid sterk uiteen. Naast de boe ren die aktief zijn als bestuurder van soms meerdere verenigingen, treft men ook veel "slapende" leden aan. Nooit of hoogst zelden gaan zij naar een vergadering. Zij hebben geen tijd voor vergaderen of hebben er zelfs een hekel aan. De regelmatige be zoekers blijken merendeels tevreden over de aandacht die aan voor hun bedrijf van belang zijnde onderwer pen wordt besteed. In het algemeen is men ook tevreden over de informatie die de landbouw bladen geven. Naast het eigen blad wordt ook "De Boerderij" veel gele zen en ontvangen velen het P.P. Ma gazine. Op een enkele uitzondering na kent men persoonlijk de sociaal-ekono- mische voorlichter of voorlichtster. De namen van Markusse, de Wolf en de Landgraaf komen dan onmiddel lijk naar voren. Ook de voorlichters van het eigen vakgebied (Janse en v.d. Meer) zijn alom bekend. Het beroep op de SEV is vrijwel steeds beperkt gebleven tot noodzakelijke gevallen. Het kontakt met bedrijfs- voorlichters heeft voor velen een in cidenteel karakter. Men is veelal wel tevreden over de behandeling en het advies van de zijde van de voorlich ting. De bijeenkomsten die de voorlich tingsdienst mede organiseert, wor den daarentegen door slechts een derde van de geënquêteerden gere geld bezocht. Ook hier worden tijd gebrek en bezwaren tegen vergade ren als voornaamste redenen van af wezigheid genoemd. Van veel waarde vindt men de tech nische adviezen van handel en in dustrie. Ook vraagt men wel om raad bij buren en kennissen en bij de loonwerkers. Van de bedrijven met hoofdzakelijk akkerbouw of tuin- bouwgewassen is een derde deel lid van een studieclub. De telers hebben overwegend de indruk dat hun op brengstniveau minimaal op het ge middelde van de omliggende bedrij ven ligt. Opvallend is daarentegen dat de melkveehouders die vrijwel allen lid zijn van de kontrolevereni- ging merendeels rond en beneden het gebiedsgemiddelde liggen. Voor informatie over mechanisatie- mogelijkheden bezoekt slechts 60% de grote tentoonstellingen (de RAI, of Liempde). De helft van de bezoe kers is tevreden over de daar aanwe zige mechanisatiemogelijkheden voor hun bedrijf. Anderen zijn hier over ontevreden en geven de voor keur aan de show bij de plaatselijke handel waar ook kleinere en ge bruikte machines beschikbaar zijn. Inkomen uit verschillende bron Dankzij de aanvullingen uit werk van buiten het bedrijf, van de AA W-uit kering, van de kampeergelegenheid en verricht loonwerk behaalde ruim de helft van de geënquêteerden (met land- of tuinbouw als hoofdberoep) in 1982 een belastbaar inkomen van meer dan 30.000 gulden. Enkelen hebben een zeer laag inkomen. Ook bij de lagere inkomens kwam een aanzienlijk deel van buiten het bedrijf. Bij deze inkomens moet men beden ken dat de helft van de bedrijven me rendeels in eigendom is. Slechts 20% van de bedrijven is geheel gepacht waaronder ook de bedrijfsgebouwen. De schuldenlast is daarbij veelal ge ring; 40% heeft geen leningen, slechts 25% heeft meer dan 50.000 gulden ge leend. Bovendien hebben velen geld van familie geleend waardoor men gunstige aflossingen en geringe rente verplichtingen heeft. Doorgaans was het inkomen voldoen de voor kleine bedrijfsinvesteringen en ook voor de gezinsuitgaven. De beta ling van dé rente en aflossing leverden in de voorbije jaren voor niemand problemen op. Uit de woningen en woonomstandig heden krijgt men de indruk van een redelijk welvarende kategorie. Circa de helft van de geënquêteerden noemt de staat van de woning goed. Dit is veelal wel gepaard gegaan met het nodige onderhoudswerk en met diverse verbeteringen. Op een deel van de be drijven vertoont de woning allerlei te kortkomingen en vindt men de woning maar matig en soms zelfs slecht. Toekomstmogelijkheden Op korte termijn zijn er volgens bijna de helft van de ondervraagden mo gelijkheden om het inkomen te ver beteren. Zij zagen nog beperkte mo gelijkheden door verbetering van de grond, het teLen van andere gewassen en verder door selekteren van de veestapel. De intensivering van het grondgebruik door beregening wordt door enkelen genoemd, evenals het zelf klaar gaan maken van produk- ten en de huisverkoop. Voor zover de veranderingen inves teringen vereisen, verwacht men over voldoende eigen middelen te beschikken of zou men zeker wel geld bij de bank kunnen lenen. Op wat langere termijn ziet ruim een derde nog mogelijkheden om het grondgebruik te intensiveren. De overige gebruiken hun grond reeös zo intensief mogelijk, ondervinden beperkingen door kultuurtechnische faktoren of zouden de daarmee ver band houdende werkzaamheden niet kunnen verrichten. Slechts en kelen zullen de aanwezige mogelijk heden tot intensivering gaan benut ten: het merendeel is zo tevreden. De melkveehouderij zou volgens geënquêteerden op circa 40% van de bedrijven opgezet of uitgebreid kun nen worden. Op het merendeel van de huidige bedrijven ontbreekt nu de stalruimte, is de oppervlakte te klein of ligt de grond te ongunstig ten op zichte van de gebouwen. Verder zegt men te veel werk te hebben om er nog melkvee bij te kunnen houden. Degenen die wel (meer) koeien zou den kunnen gaan houden, gaan dit vrijwel geen van allen doen. Men is tevreden met het huidige bestaan, vindt melkvee financieel niet aan trekkelijk of wil gewoon geen koeien houden. De start van de intensieve veehou derij zou op van de bedrijven wel mogelijk zijn. Afhankelijk van de diersoort zou men er dan wel stallen voor moeten bouwen. Het bouwen van (grotere) stallen zou op een deel van de bedrijven problemen geven met de Hinderwet. Voor zover er geen belemmeringen zijn, gaat men toch geen varkens of kippen houden. Men is zoals het nu gaat tevreden, vindt de rentabiliteit te ongunstig of voelt niets voor dit soort dieren. Vergroting van de oppervlakte acht 40% van de geënquêteerden op den duur wel mogelijk. Anderen ver wachten te weinig aanbod van grond en/of te grote belangstelling zodat er niet uitgebreid zal kunnen worden. Circa 30% verwacht de eventueel vrijkomende grond te gaan kopen, anderen vinden dat niet haalbaar of zijn zo reeds tevreden. Voor een opvolger vindt 60% toe komstmogelijkheden aanwezig, 20% ziet geen mogelijkheden om het be drijf als hoofdberoepsbedrijf voort te zetten en de overigen weten het nog niet. Zelfs zonder grote veranderin gen zou het huidige bedrijf volgens circa 30% ook voor de opvolger al een bestaansbasis vormen. Ook op de be drijven van bedrijfshoofden van jon ger dan 50 jaar blijken reeds opvol gers aanwezig te zijn. Sommigen werken al mee of bekwamen zich voor hun toekomstig beroep. Behoefte aan beleid Om zoveel mogelijk bedrijven te laten voortbestaan zou de overheid maa tregelen moeten nemen, zegt 3A van de ondervraagden. Als belangrijkste maatregel zou men moeten zorgen voor een lastenverlichting voor de zelfstandigen. Verder zou de overheid de financiering van de bedrijfsover neming moeten vergemakkelijken. Slechts enkele ondervraagden noem den andere beleidsmaatregelen, zoals het beperken van de te grote bedrij ven en het weren van niet-agrariërs van de grondmarkt. De behoefte aan ruilverkaveling blijkt uit de verwachting van de helft van de ondervraagden dat hun verka velingssituatie beter zal worden. Hun huidige verkaveling vindt 30% slecht en 48% matig tot redelijk. De water huishouding geeft veel minder pro blemen. 20% verwacht op dit gebied een verbetering. De bereikbaarheid van de grond is overwegend reeds goed. Al met al verwacht ruim een derde dat de ruilverkaveling voor hen een inko mensverbetering tot gevolg heeft, circa de helft weet het nog niet. De kans op inkomensverbetering acht men deels sterk bepaald door de mo gelijkheden tot oppervlaktevergro- ting. Ir. CJ.M. Wijnen 23 maart 1984 13

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1984 | | pagina 13