Wijzigingen in de fosfaat-
en kali-adviezen op bouwland
Aanvulling m.b.t. bereiken ent of behouden van voldoende bemestingstoestand grond
Konsulentschap voor de Akkerbouw
en de Rundveehouderij te Goes
Naast de aanvoer van fosfaat en kali
heeft men dan o.a. ook nog extra or
ganische stof en stikstof.
In het vergaderseizoen van deze
winter is vrij ruime aandacht be
steed aan de komende wijzigingen
in de fosfaat- en kali-advisering. In
dit artikel zullen vooral de achter
gronden van deze veranderingen
nader worden toegelicht.
De tot nu toe gegeven richtlijnen
voor de hoogte van de fosfaat- en
kalibemesting aan de verschillende
akkerbouwgewassen op basis van
grondonderzoek zijn bedoeld om op
het bemonsterde perceel bij de be
staande fosfaat- en kalitoestand de
ekonomisch optimale opbrengst te
krijgen. Dit betekent dat gemiddeld
bij opvolging van het advies de gel
delijke opbrengst het hoogst zal zijn.
Bij lagere giften zou de opbrengst
derving in geld uitgedrukt hoger zijn
dan de kosten van de bespaarde
meststof en bij een te hoge gift zijn de
kosten van de extra hoeveelheden
meststof groter dan de hierdoor ver
kregen extra opbrengst via het
geoogste gewas.
Deze adviezen zijn voornamelijk ge
richt op de behoefte van de gewas
sen. Er wordt slechts in beperkte
mate rekening gehouden met de
vraag of bij opvolging van het advies
de fosfaat- en kalitoestand achteruit
zal gaan of niet.
Bij lage toestanden zijn de geadvi
seerde giften als regel hoger dan de
onttrekking door de gewassen. Bij
hoge toestanden zullen de giften
vaak lager zijn dan de onttrekking.
Hierbij speelt tevens het bouwplan
een grote rol. Voor de teelt van ge
wassen met een zwak opnamever
mogen (zóals aardappelen en uien)
zijn de ekonomisch optimale giften
als regel belangrijk hoger dan de
onttrekking. Voor gewassen met een
sterk opnamevermogen (b.v. bieten
en tarwe) is dit juist andersom. De
ekonomische optimale gift is dus al
tijd .gewasgericht. De onttrekking
moet altijd worden berekend ov^r
een gehele bouwplancyclus.
Waarom worden de adviezen aange
past?
In sommige publikaties is wel gesug
gereerd dat de gehele advisering
wordt veranderd. Dit is zeker niet het
geval. Het zou beter zijn om te spre
ken over aanvullingen op de advie
zen. De huidige adviezen blijven ook
in de toekomst van kracht. Wel ko
men er een paar zaken bij. Deze aan
vullingen hebben vooral betrekking
op het bereiken en/of het behouden
van een voldoende bemestingstoe
stand van de grond.
Er zijn een drietal redenen voor deze
aanvullingen:
1. Door dé hogere opbrengsten is
ook de onttrekking door de ge
wassen gestegen
2. Op sommige gronden loopt de
bodemvruchtbaarheid terug
3. Een onvoldoende bemestingstoe
stand geeft ook bij hoge bemes
tingsgiften nog opbrengstderving
Elk van deze redenen willen we kort
toelichten.
ad 1. Hogere onttrekking
Op de zeekleigronden zal met een
bemesting die gemiddeld gelijk is
aan de onttrekking als regel de be
staande bodemvruchtbaarheidstoe-
stand worden gehandhaafd. De laat
ste jaren zijn de opbrengsten regel
matig gestegen en de hogere ont
trekking zal door een hogere bemes
ting moeten worden gekompenseerd.
Zijn bouwplan en opbrengstniveau
bekend, dan is de onttrekking te be
rekenen. Bij hoge gewasopbrengsten
en een gemiddeld bouwplan zoals
dat in het Zuidwesten voorkomt is de
gemiddelde jaarlijkse onttrekking
70 kg P205 en 150 kg K20 per ha.
8
Hierbij is ervan uitgegaan dat het
stro van het land wordt afgevoerd en
het bieteblad wordt ondergeploegd.
Uit cijfers van L.E.I. bedrijven e.d. is
gebleken dat de hoogte van gemid
delde bemesting in het Zuidwesten
ruim 70 kg P205 en ruim 100 kg
K20 per ha per jaar bedraagt.
De fosfaatonttrekking wordt dus ge
middeld ruim gekompenseerd, terwijl
de kalibemesting belangrijk lager is
dan de kalionttrekking.
ad 2. Niveau en verloop bodem
vruchtbaarheid
In Zeeland worden van het bouw
land jaarlijks 3000 3500 grond
monsters genomen voor onderzoek
van de bemestingstoestand. Dit is
exklusief de monsters voor onder
zoek op stikstofgehalte. Verwerking
van deze gegevens geeft inzicht in het
bodemvruchtbaarheidsniveau en
van een eventueel verloop in de tijd.
De uitslagen van de laatste 12 jaar, in
totaal ruim 38.000 monsters» zijn
verwerkt. De cijfers uit de periode
1971-1973 en 1980-1982 zijn weerge
geven in de tabellen 1 en 2.
Enkele konklusies uit deze cijfers
zijn:
De fosfaattoestanden blijven on
geveer gelijk of lijken zelfs iets te
stijgen. In de landelijke pers is de
laatste tijd wel gesuggereerd dat
er sprake zou zijn van een alge
hele daling van de chemische bo
demvruchtbaarheid. Dit geldt
dus niet voor de fosfaattoestan
den op bouwland in Zeeland.
- Gemiddeld is in Zeeland op 40 a
45% van de gronden de fosfaat
toestand lager dan het Pw-getal
25.
- Het monsters met een te lage
fosfaattoestand is weinig afgeno
men.
- De kalitoestanden zijn in Zeeland
vrij goed, maar er zit een dalende
tendens in.
Na verdere uitwerking van deze cij
fers per gebied binnen de provincie
blijkt dat de verschillen per gebied
vrij groot zijn. De trend van ongeveer
gelijkblijvende fosfaattoestanden en
dalende kalitoestanden is in alle ge
bieden waarneembaar. Deze cijfers
zijn geheel in overeenstemming met
de onder ad 1 genoemde gegevens
over onttrekking en bemesting.
ad 3. Bemestingstoestand en op
brengst
Uit recent onderzoek van het Insti
tuut voor Bodemvruchtbaarheid in
Haren is gebleken, dat de opbreng
sten van aardappelen en bieten bij
lage Pw-getallen van de grond ook
bij zeer hoge fosfaatgiften achterblij
ven bij de opbrengsten, die verkre
gen werden bij hoge Pw-getallen on
der overigens gelijke omstandighe
den.
Uit dit onderzoek bleek tevens dat de
spreiding in opbrengsten bij hogere
bemestingstoestanden geringer is.
Dit houdt in dat een hogere bemes
tingstoestand de oogstzekerheid ver
groot.
In tabel 3 zijn de gemiddelde op
brengstdervingen bij aardappelen en
suikerbieten bij een hoge fosfaatbe
mesting in afhankelijkheid van het
Pw-getal weergegeven.
Gezien de opbrengstdervingen bij
een te lage toestand is het gewenst
deze toestanden te verhogen. Dit
vraagt een extra investering. Als de
toestand op peil is zal een gemiddel
de bemesting die gelijk is aan de
onttrekkingvoldoende zijn.
Welke wijzigingen zullen worden in
gevoerd?
Met ingang van september 1984 zal
het Bedrijfslaboratorium de nieuwe
adviezen invoeren. Dit houdt o.a. het
volgende in:
1. De gebruikelijke richtlijn van de
ekonomisch optimale gift per ge
was blijft gehandhaafd. Deze gif
ten zullen niet meer per klasse
maar per Pw-getal en per K-getal
worden berekend. Hierdoor wor
den grote sprongen in de advies
giften vermeden.
2. Voor elke grondsoort wordt de
gewenste toestand vermeld. Voor
fosfaat geldt op zeeklei een
streefgetal van Pw-25, voor alle
andere grondsoorten Pw-getal 30.
Voor kali is het streefgetal op
zeeklei K-getal 18.
3. Is de toestand lager dan het
streefgetal dan wordt aangegeven
hoeveel fosfaat resp. kali in totaal
moet worden gegeven om de ge
wenste streefgetallen in 4 jaar te
bereiken.
Het is dan aan de boer zelf om te
beslissen of hij geld wil investeren in
de verbetering van de bemestings
toestand van zijn grond en over hoe
veel jaren hij deze investering wil
spreiden.
In tabel 5 zijn de benodigde hoe
veelheden extra K20 boven de ont
trekking van ongeveer 150 kg K20
per jaar vermeld die nodig zijn om
op zeeklei een K-getal 18 te bereiken
bij verschillende zwaarten van de
grond.
Het gewenste K-getal van 18 is ge
baseerd op de kg-opbrengst. Het is
bekend dat een hogere kalitoestand
een gunstige invloed heeft op o.a. de
kwaliteit van aardappelen en uien.
Teelt men deze gewassen en heeft
men een wat hogere kalitoestand,
dan lijkt het verstandig om deze toe
stand op peil te houden. Hiervoor zal
een bemesting op het niveau van de
onttrekking, dus 150 kg K20 per
ha per jaar nodig zijn.
Opmerking:
Wanneer men voor redelijke prijzen
dierlijke organische mest kan ver
krijgen, is dit een aantrekkelijke ma
nier om de toestand op te voeren.
Samenvatting:
- De gemiddelde fosfaatbemesting
is in Zeeland op het bouwland
ongeveer gelijk aan de onttrek
king. De gemiddelde kalibemes
ting is belangrijk lager dan de
onttrekking.
- De fosfaattoestanden blijven on
geveer gelijk en de kalitoestanden
dalen.
- Op zeeklei is een Pw-getal van
minimaal 25 en een K-getal van
minimaal 18 gewenst.
- De komende adviezen zijn erop
gericht om te lage toestanden op
niveau te brengen en goede toe
standen op niveau te houden.
- Het op peil brengen van een te
lage toestand vraagt een investe
ring die op wat langere termijn
rendabel wordt.
De specialist voor Bodemaangele
genheden bij het CAR te Goes,
J. Kodde.
Zover in het seizoen zijn we nog niet maar de eerste kunstmest kan al wel weer worden gestrooid!
In tabel 4 is een overzicht gegeven Tabel 1: Fosfaattoestanden in Zeeland in van het aantal monsters
van de extra hoeveelheid fosfaat die
boven de onttrekking van 70 kg no
dig is om op zeeklei Pw-getal 25 te
bereiken.
Tabel 4: Benodigde hoeveelheden
extra P205 om het streefgetal te
bereiken.
aantal monsters
periode
Pw-getal
25
25-45
45
7.863
1971-1975
45
59
16
9-718
1980-1982
41
41
18
ui fcgangs
Pw-getal
zeeklei, streefgetal 25
kg P2°5/ba
5
11J0
10
780
15
490
20
250
25
-
Tabel 2: Kalitoestanden in Zeeland in van het aantal monsters
aantal monsters
periode
K-getal
16
16 t/m 20
21 t/m 26
26
7.865
1971-1973
5
28
56
31
9.718
1980-1982
17
58
27
18
Bij invoering van dit systeem zal per
gevonden Fw-getal de gewenste
hoeveelheid worden afgedrukt. Deze
hoeveelheden zijn gebaseerd op de
gemiddelde resultaten van een aan
tal meerjarige proeven. In de prak
tijk kunnen de benodigde hoeveel
heden soms groter zijn, met name op
kalkrijke kleigronden. Hoewel uit
het proefveldmateriaal geen duide
lijke invloed van de bouwvoordikte
op de benodigde hoeveelheid fosfaat
naar voren kwam, is het te verwach
ten dat op percelen met een duidelijk
dikkere bouwvoor dan op de proef
velden de benodigde hoeveelheid
groter zal zijn. De proefvelden op
kleigrond hadden een gemiddelde
bouwvoordikte van 25 cm.
De hoeveelheid kali die nodig is om
de toestand te verhogen is afhanke
lijk van de zwaarte van de grond.
Tabel 3: Opbrengstderving bij aardappelen en suikerbieten op zeeklei door te
lage fosfaattoestand. In ten opzichte van Pw-getal 30 of hoger.
ge was
Pw-getal
5
10
15
20
25
aardappelen
15
8
5
3
1
suikerbieten
9
5
2
1
0
Tabel 5: Benodigde hoeveelheden extra K20 om op zeeklei K-getal 18 te
bereiken.
uitgangs
afslibbaar
K-getal
15
25
35
45
10
700
810
890
950
15
260
300
330
360
17 februari 1984