Prijsvoorstellen; verkeerde vertrekpunten? T) -bftl Zaaizaad voor rassen en gewassen.... vanuit de Z.L.M. gezien IC zuidelijke landbouw maatschappij Landbouwschap: Opeenstapeling van bezuinigingen zet boereninkomens zwaar onder druk Onevenredig zwaar Motie Faber Medefinanciering Proefstations z.l.m VRIJDAG 20 JANUARI 1984 69e JAARGANG NO. 3715 land- en tuinbouwblad Aart het begin van een nieuw jaar staat de akkerbouwer weer voor vele keuzes: met welke gewassen moet het nog openstaande bouwplan weer worden ingevuld en wanneer die keuze is gemaakt welke rassen zal hij dan gaan gebruiken. Beslissingen die van groot belang zijn voor zijn resultaten in fysiek en geldelijk opzicht. Traditiegetrouw willen wij hem daarbij enige steun geven door het aanbieden van de speciale RA SS EN- EN GEWASSEN-BIJLAGE waarin getracht is een zo breed mogelijk informatiepakket samen te brengen. Wij hopen dat de bijlage van nut kan zijn. Vorige week heeft de Europese Kommissie voorstellen gedaan voor het markt- en prijsbeleid van agrarische produkten voor het komende jaar. Verrassend zijn deze voorstellen voor ons niet meer. De ontmoedigingstaktiek vanuit Brussel heeft in dit op zicht zijn werk gedaan. Deze ontmoediging is overigens een bijzonder slechte zaak voor de ontwikkeling van de land- en tuinbouw en daarmee voor de totale ekonomie. In het dagelijks bestuur van het K.N.L.C. zijn de prijsvoorstellen aan de orde geweest. Het kommentaar van de voorzitter van het K.N.L.C. hierover kunt u in ons blad lezen. Wij hebben ons gestoord aan de uitlatingen van minister Braks dat de voorstellen zoals ze nu ter tafel liggen een vertrekpunt voor hem kunnen zijn in de onderhandelingen de komer>de weken. Natuurlijk weten wij dat Nederland in een ongunstige onderhandelingspositie verkeert. Dat is overigens voor iedereen wel zo duidelijk dat een te voorzichtige opstelling om die reden weinig zin heeft. Zo moeten er mogelijkheden zijn om bij Duitsland aan te sluiten als het gaat om de afspraak van de M.C.B.'s. En wanneer er onderhandeld wordt over een superheffing moet het toch haal baar zijn medestanders te krijgen om als basis voor de referentie 1 983 te kiezen of nog beter het moment van eventuele in werking treden van een superheffing. Eep belangrijk argument is dat ook in 1 983 via het EEG-struktuurbeleid melkveehoude rijbedrijven gestimuleerd zijn met rentesubsidie investeringen te dóen. Wat met de ene hand gestimuleerd is mag met de andere via een superheffing niet onevenwichtig afgestraft wor den. Dat gebeurt wanneer 1981 als uitgangspunt gekozen Er dreigt in de EG een opeenstapeling van bezuinigings- en prijsmaatregelen die ernstige gevolgen zal hebben voor de boereninkomens. Dat zegt het Landbouwschap in een reaktie op de op 12 januari gepubliceerde prijsvoorstellen van de Europese Commissie voor het seizoen 1984/1985. Het Landbouwschap vindt dat de Europese Commissie zich duidelijk heeft laten leiden door de moeilijke finan ciële situatie in de EG. Voor de Gemeenschap als geheel komen.de prijsvoorstellen neer op een verhoging met 0,8 procent gemiddeld. Voor Nederland resulteren ze echter in een prijsverlaging van gemiddeld 2,5 procent. Dat komt oihdat de Europese Commissie de zogenaamde monetair compenserende bedragen, waarmee koersver schillen werden gekorrigeerd, in twee jaar wil laten verdwijnen. Naar de mening van het Landbouwschap moet dat geleidelijker gebeuren. Om de kostenstijgingen goed te maken zou dit jaar voor de Europese boer een prijsverhoging met gemiddeld 3,9 procent noodzakelijk zijn. In plaats daarvan heeft de Commissie de prijzen voor belangrijke produkten als melk en graan bevroren. Daarnaast krijgen de melkvee houders waarschijnlijk te maken met de vorig jaar al voorgestelde superheffing, die op zich al de inkomens zwaar onder druk zal zetten. Naar het oordeel van het Landbouwschap dreigen de melkveehouders en de graantelers door de Europese voorstellen onevenredig zwaar te worden getroffen. Bij de bezuinigingen moeten daarom ook andere produkten dan melk en graan worden betrokken. In plaats daarvan heeft de Europese Commissie voor een aantal zuidelijke pro dukten prijsverhogingen voorgesteld. Het Landbouw schap blijft van oordeel dat maatregelen die bedoeld zijn om de melkproduktie te beperken overal in de EG op dezelfde manier moeten worden toegepast. Heffingen die bedoeld zijn om moderne melkveehouderijbedrijven extra af te straffen, acht het Landbouwschap volstrekt onaan vaardbaar. wordt. Dat zou wel een bijzonder onrechtvaardig vertrekpunt voor veel bedrijven betekenen! Voldoende bekend is het dat de overheid door verkoop van domeingronden gelden beschikbaar wil krijgen voor aankoop van natuurgebieden. De minister van Landbouw gaat uit van een bedrag van rond de 1 9 miljoen. Bijzonder veel bezwaar hebben wij tegen het voornemen om uit te gaan van de waarde van verpachte grond voor de beste IJsselmeerpoldergronden van thans 25.000,- per ha. Deze prijs is veel hoger dan tot nu toe door de grondkamer n.b. een instelling met door de Kroon benoemde leden, wordt niet gerept. De bewindslieden recht vaardigen deze mening aangezien bij verkoop van verpachte grond de zittende pachter het initiatief moet nemen om do meingrond te kopen. Het is evenwel denkbaar dat een domein pachter onder bepaalde omstandigheden bereid is grond aan te kopen voor de genoemde prijs van ƒ25.000,-. Een prijs die bedrijfsekonomisch niet verantwoord is. Deze prijs gaat daar mee wel een eigen leven leiden. Daardoor zal het beleid van de grondkamer beïnvloed en doorkruist worden. Wij hebben van uit de Z.L.M. nadrukkelijk gewezen op dit gevaar en aange drongen via het Landbouwschap te wijzen op dit zeer onge wenste vertrekpunt bij de uitvoering van de motie Faber. Verschil in benadering bestaat er nog steeds op een aantal punten over de medefinanciering van de proefstations. De mi nister heeft in antwoord op de voorstellen van het Landbouw schap onvoldoende zekerheid gegeven over de medezeggen schap bij de proefstations en het benoemingsbeleid. Voor het benoemingsbeleid van medewerkers van de proefstations blijft de minister verantwoordelijk. Wel is er inspraak mogelijk van het bedrijfsleven. Hoever deze gaat is onvoldoende duidelijk. Voor het goed funktioneren van de proefstations is het benoe mingsbeleid bijzonder belangrijk. Het onderzoekprogramma en de uitvoering daarvan hangt nauw samen met de belangstelling van de onderzoekers zelf. Verder is er onvoldoende duidelijk heid over de relatie tussen de instituten en de proefstations èls het gaat om maatschappelijk relevant onderzoek. Het beleid wat op de instituten gevoerd wordt is belangrijk voor het funktio neren van de proefstations. Hierover moeten duidelijke afspra ken gemaakt worden tussen overheid en bedrijfsleven. Tegen maatschappelijk relevant onderzoek hebben wij geen bezwaar. Wel moet helder en klaar zijn wie dit onderzoek financiert en hoe de belangenafweging tot stand komt. Verschil van mening is er binnen het bedrijfsleven hoe de gelden voor de medefi nanciering van het P.A.G.V. bijeengebracht moeten worden. De hoofdafdeling Akkerbouw is in meerderheid van mening dat dit met een heffing per ha. via het Landbouwschap moet ge beuren. Dat is de meest eenvoudige weg. Ook de inspraak, de medeverantwoordelijkheid, kan op deze manier eenvoudig via het Landbouwschap geregeld worden. In zijn nieuwjaarsrede heeft de voorzitter van het Hoofdpro- duktschap voor Akkerbouw gewezen op het belang wat ook afzet en verwerking van akkerbouw-produkten heeft bij het on derzoek wat op proefstations plaatsvindt. Ik wil deze mening onderschrijven. Als voorbeeld mogen wij daarbij noemen het onderzoek dat op het I.R.S. (Instituut voor Rationele Suiker- produktie) plaatsvindt. Dit onderzoek is duidelijk mede gericht op betere verwerkingsmogelijkheden van de grondstof suiker bieten. Daar ondervinden de bietentelers evengoed de voorde len van. Wanneer handel en industrie meebetaalt en daarmee ook inspraak zal vragen moet er duidelijkheid bestaan hoe er evenwichtig beleid tot stand kan komen. Evenwichtigheid wat betreft het stellen van prioriteiten in het onderzoek die van tijd tot tijd sterk kunnen wisselen. Deze afspraken rrfogen niet teveel worden beïnvloed doordat er produktiegericht wordt medege financierd: met andere woorden moet het mogelijk zijn dat gelden, opgebracht via een bepaald produkt niet alleen besteed kan worden aan onderzoek voor dat bepaalde produkt maar evengoed voor andere produkten. Dat moet voorwaarde zijn bij de vooraf te maken afspraken. Indien daaraan voldaan kan worden zijn er naar mijn mening duidelijk voordelen aan een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de producent en afzet en verwerking voortvloeiend uit een gezamenlijke financiering door het Landbouwschap via een heffing per ha en een heffing op de produkten door de produktschappen Doeleman.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1984 | | pagina 1