Boerenwagen
Ponderboom
Voor 100-
Kerstbijiage pag. 14
Verwateren
Een iepenwal zoals er vroeger zoveel waren. De rechter boom is aangetast
door iepziekte.
Op de meeste dorpen op het platte
land werd het bedrijf van wagenma
ker uitgeoefend.
De meeste boeren lieten hun
wagens en ander gereedschap meest
al in hun eigen woonplaats maken.
Het leverde onze vakman een goed
belegde boterham op, mits hij zich
niet ontzag van 's morgens vroeg tot
diep in de avond te werken. Het hout
dat in de wagenmakerij werd ge
bruikt bestond in hoofdzaak uit 2
soorten, iepen- en essenhout. Laatst
genoemd houtsoort werd speciaal
gebruikt voor het maken van stelen
van schoppen, spaden, bijlen en niet
te vergeten voor egge-tanden. Het
was daarvoor bijzonder geschikt
omdat dit hout een rechte draad had.
de bossen in de omtrek. Dit noemde
men het kopen op stam. Tevoren
ging hij dan, gewapend met de
meetband eerst ter plaatse kijken om
te zien hoeveel hout zo'n partij ople
verde. Na aankoop van de bomen
werden deze vakkundig gerooid en
met een mallejan naar zijn bedrijf
vervoerd. Omdat hij alleen puik hout
wilde verwerken moesten deze
stammen een speciale bewerking
ondergaan, het zg. verwateren. In
een sloot in de buurt van zijn bedrijf
kon men dan ook altijd een hoeveel
heid stammen en dikke takken aan
treffen. Dit verwateren en het daarna
weer drogen van het hout was een
proces dat meer dan 5 jaar duurde.
Op een gegeven moment was de wa-
De wagenmaker in aktie
We gaan even terug en verplaatsen
ons in de werkplaats waar een naar
verse grondverf ruikende pas opge
tuigde kleine boerenwagen voor af
levering klaar staat. Het is een zg.
drieling, een driekwart wagen, die
door één paard werd getrokken. We
gaan eens na wat de vakman daar
voor heeft moeten maken.
Deze wagen was voorzien van 4
spaakwielen, 2 grote van achter met
12 spaken en 2 kleinere van voren
met 10 spaken. Onder de boomplank
zagen wij de langboom zitten, dat
was een houten boom die het voor
stel met het achterwiel verbond, en
die in het midden van de wagen werd
gesteund door het steunblok. De
voor- en achterwielen waren elk
onderling verbonden door eeji as. die
met beugels en bouten aan de as^blok
waren bevestigd. Hieronder bevond
zich nog een blok, de zg. rongblok
waaraan de rongen bevestigd waren.
Deze rongen waren van ijzer, en be
vonden zich ter weerzijden van de
wagen ter hoogte van de voor- en
achterwielen. Het voorstel was
draaibaar door middel van een
zweek waardoor de wagen bestuurd
kon worden. Onder het voorstel be
vond zich de neus. In de hierin uit
gespaarde opening paste de draai
boom waar het paard werd langs
gespannen. Niet overal in ons land
werd'deze draaiboom toegepast; het
werd ook wel vervangen door een
lemoen. Dit is een disselboom met
twee armen waarin het paard werd
gespannen. Om de wagen te kunnen
trekken was een zwing nodig, het was
een stuk iepenhout ter lengte van
plm. 1.09 m. De uiteinden hiervan
waren vóórzien van inkepingen voor
het vastmaken van de strengen. De
zwing rustte ten dele op de neus en
werd vastgehouden door een ijzeren
beugel, dien men de val noemde.
Deze beugel was geborgd door een
pen, de spanhamer, die afneembaar
was en ook werd gebruikt voor het
los- en vastdraaien van de wielmoe-
ren wanneer de wielassen aan een
smeerbeurt toewaren. De wagen was
uitgerust met een voor en achterlad
der. De voorladder had 4 scheden en
liep van boven halsvormig toe. Ook
de zijladders ontbraken niet. Terecht
leert ons van Dale dat zjjladders de
zijstukken van een boerenwagen
waren die tegen de rongen leunden.
De zijladders liepen naar achteren
omhoog en werden aan de achter
kant van de wagen vastgehouden
door de overloop. Aan de uiteinden
hiervan zaten gaten die precies pas
ten in de achtertuiten van de zijlad-
ders. Zij werden geborgd door
ijzeren overloop pennen die met een
dito kettinkje tegen verlies waren
beveiligd. Al naar de tijd van het jaar
werden bovengenoemde ladders
verwisseld of aangevuld. Bij het la
den van bieten werd de voorladder
vervangen door een houten pee rek.
Dit gebruikte men ook bij het laden
van zakgoed. Op de zijladders wer
den dan extra planken geplaatst, de
waterborden.
De iep in het besneeuwde landschap.
Aan de voorkant van de wagen be
vond zich het korte wieghout. Het
was een vrij korte horizontaal gele
gen balk waarop de lange wieghou-
ten hun rustpunten vonden. De lange
wieghouten waren kaarsrecht naar
achteren wat taps toelopende rond
houten waarop de lading rustte. Het
achterdeel was over een korte lengte
wit geschilderd. Men deed dit niet
toevallig. Bij het optassen van lading
kwam dit goed te pas, de lading werd
er op gericht. Boven de achterwielen
vonden deze wieghouten steun in de
rongogen. Aan de voorkant werden
ze geborgd door de wieghout pen.
Dit was een gesmede 5/s duims ijzeren
pen ter lengte van plm. o.30 m.
Het boveneind was verdikt en voor
zien van een ovaal gat waarin een
ketting was geklonken. Het andere
Achterkant van een zgn. drieling
boerenwagen.
eind van die ketting was met een
kram aan het lange wieghout ver
bonden. Men deed dit om deze pen
niet te verliezen. Het was een onmis
baar onderdeel in het bestel, want
zijn funktie was niet weg te denken
Wanneer men niet over deze pen
beschikte en met een hoog beladen
wagen hooi- of graan onderweg was,
was het niet ondenkbaar dat de la
ding ging schuiven. Dit kwam na
tuurlijk de eer van de boerenknecht
te na. Voor de geleider van het paard
was vooraan aan de wagen een
bankje gemaakt. Het hing aan elke
kant vast aan een ketting en daarom
noemde men het de hangbank. Het
bood plaats aan 2 personen.
Op de wagen was vaak nog een losse
zitbank aangebracht. Hierop zaten
de arbeiders die bij de boer op het
land werkten. Dat was in die tijd dat
de fiets nog geen gemeen goed was.
Tot de uitrusting van de wagen
hoorde ook een pongerboom. Deze
uitdrukking is beslist streekeigen; in
andere delen van ons land noemde
men hem ponderboom. Het was een
vrij zware wat taps toelopende iepen
boom, die in het midden van de wa
gen over de hoge lading hooi- of stro
vruchten werd gelegd om deze veilig
thuis te brengen. De boom werd van
voren onder de bovenste schede van
de voorladder geschoven en aan de
achterkant met een katrollen stelsel
vastgemaakt.
De lensduur van deze solide wagen
kon wel 35 a 40 jaar bedragen. Men
moest hem dan echter wel goed on
derhouden. Deed men dit niet dan
ontstond er op den duur slijtage en
ging hij kraken. De boerenwagens
hadden heel wat te verduren maar
dank zij het zeer goed geleverde vak
werk van onze wagenmaker en de
kwaliteit van het toen gebruikte hout,
hielden ze het lang vol.
Een zeer ijverige wagenmaker kon in
één maand een bestelde wagen kant
en klaar afleveren. Voorwaar geen
kleinigheid als U bedenkt dat alle
onderdelen door hem met de hand
gemaakt moesten worden. Ik heb mij
laten vertellen dat zo'n wagen in de
dertiger jaren rond 100,- kostte,
waarvan hij dan 20,— aan de smid
moest betalen voor zijn geleverde
materialen.
Voor de wagenmaker oude stijl zou
het veel moeite kosten nu nog volop
werkhout voor de boerenwagens aan
te kopen. Omdat iepen reeds vele ja
ren met de zgn. iepziekte te kampen
hebben. De bestrijding hiervan is nu
door de overheid ter hand genomen.
Maar of er ooit weer ambachtelijk
boerenwagens van worden gemaakt is
op z'n minst twijfelachtig
C. Leeuw
Zierikzee
genmaker natuurlijk om werkhout j
verlegen. De stammen werden dan j
met een trekzaag van groot formaat
in gelijkmatig verdeelde planken ge
zaagd. Ik herinner mij nog uit mijn
jeugd, hoe dat in zijn werk ging:
Bij de opgestapelde stammen werd
een stellage gebouwd waarop zo'n
stam werd geklemd. De wagenmaker j
en zijn helper waren er maar druk
mee. Eén man stond op de stelling en
de andere op de begane grond.
Wanneer het windstil was dan was er
niets aan de hand maar bij een be
paalde wind waaide het zaagsel in
het gezicht van de driftig aan die
zaag trekkende man die beneden
stond. Er werd dan een rode zakdoek
of een lapje dunne stof voor zijn ogen
gebonden om deze tegen het zaagsel
te beschermen. Dat was een koddig
gezicht.
Het zal wel geen toeval zijn ge
weest dat de smid en de wagenma
ker bij ons in het dorp dicht bij
elkaar woonden. Beide ambachts
lieden hadden voor wat hun werk
betrof elkaar dikwijls nodig. Wij
willen samen eens een kijkje ne
men in de wagenmakerij. Een
werkplaats dus waar boerenwa
gens, rolkarren, baksleën en eggen
werden gemaakt.
Het materiaal voor de boerenwagens
was hoofdzakelijk iepenhout. Een
uitzondering hierop was de van vu
renhout gemaakte boomplank en het
sluitwerk van de achterladder dat uit
een taai en kwastloos uitlands pro-
dukt bestond.
Voordat het iepenhout echter voor
bewerking geschikt was ging er nogal
het één en ander aan vooraf. De wa
genmaker kocht dit hout meestal uit