Worteldoos onthult onderwereld van plant
Kerstbij lage pag. 13
Primitieve ploeg. Eenvoudige westerse ploeg. Werkgang van de ploeg.
Glorietijd
"Na 1850 is de landbouw", zo valt te
lezen, "betrokken geraakt in een
stroomversnelling van nieuwe ont
wikkelingen. Wetenschappelijke in
zichten werden meer en meer in de
landbouw toegepast en de mechani
satie nam een grote vlucht". Deze
stroomversnelling wordt door Pher-
nambucq beschreven aan de hand
van de Zeeuwse landbouwgeschie-
denis. Door het invoeren van de me
chanisatie nam de betekenis van de
trekpaarden nog toe. "Het aantal
trekpaarden, de krachtbron die de
mechanisatie mogelijk maakte, is in
de 19e eeuw vanaf 1820 tot aan de
landbouwkrisis van de jaren 80 en 90
nagenoeg konstant gebleven en
schommelde rond de 16.500".
De glorietijd van het trekpaard si
tueert Phernambucq tussen 1900 en
1940. Tot 1920 nam het aantal paar
den nog toe door een kombinatie van
faktoren: de toename van het aantal
landbouwbedrijven, de toename van
het aantal werktuigen op de bedrij
ven en de bloei van de fokkerij. Door
de krisis nam het aantal weer af,
maar tot aan de 2e Wereldoorlog was
de Zeeuwse boer bijna uitsluitend
aangewezen op de trekkracht van
paarden.
"In Zeeland draaiden er in het voor
jaar van 1939 411 traktoren. Deze
verrichten ongeveer 5% van het land
werk. Er waren dat jaar nog 18.200
landbouw werkpaarden wat toen
neerkwam op 2,15 ha weiland en 5,9
ha bouwland per werkpaard gemid
deld. Uitgaande van een vermogen
van 1 p.k. per paard betekent dit dat
in de akkerbouw, bij de toenmalige
mechanisatie, minder dan 0,25 p.k.
per ha aan trekkrachtvermogen
noodzakelijk was".
Het paard vervangen
Na de oorlog zijn de paarden in een
versneld tempo vervangen door
traktoren. Ook het aantal in de
landbouw werkzame arbeidskrach
ten liep terug. De landbouw moder
niseerde en nam meer industriële
produktievormen aan. Het gebruik
van traktoren, machines, kunstmest
en gewasbeschermingsmiddelen
nam steeds toe.
Phernambucq meent, dat er vanuit
energetisch oogpunt interessante
dingen zijn gebeurd die voor het be
schouwen van de landbouwontwik
kelingsproblemen in de Derde
Wereld van groot belang zijn. Na de
oorlog is, zo toont hij aan, de be
hoefte aan fossiele energie in de
landbouw sterk toegenomen. Daar
bij valt het onderscheid te maken
tussen direkte en indirekte energie-
konsumptie. Indirekte energiekon-
sumptie is daarbij de energie die no
dig is geweest om traktoren, machi
nes, kunstmest e.d. te produceren.
"Vanuit energetisch oogpunt is er
sinds de moderne landbouwontwik
keling op gang is gekomen duidelijk
sprake van een verminderende meer
opbrengst. Elke extra energie-input
leverde een steeds geringe re of zelfs
teruglopende bijdrage aan de ener
gie-inhoud van de opbrengst. Daar
door is het landbouwsysteem in toe
nemende mate energie-inefficiënter
geworden".
Over het vervangen van paarden
door traktoren schrijft hij in dit ver
band: "Het punt waarop een toena
me in trekkrachtvermogen nog een
bijdrage leverde aan een hogere ab
solute opbrengst is in Nederland
reeds voor de Tweede Wereldoorlog
bereikt. De kommerciële energie-
konsumptie die na de oorlog ten bate
van de trekkracht voorziening is toe
genomen, heeft geen nuttig effekt
meer gehad op de hoogte van de
produktie (per ha). Wat dat betreft
zou er nog steeds met paarden ge
werkt kunnen worden. Bedrijven die
nog lang met paarden zijn blijven
werken zijn ook meegegaan met de
na-oorlogse produktiestijging. De
overgang van dierlijke traktie naar*
gemotoriseerde traktie is duidelijk
arbeidsbesparend van karakter, niet
produktieverhogend.
Deze beschouwing over de Westerse
landbouwontwikkeling doortrekkend
naar de problemen van de landbouw
ontwikkeling in ontwikkelingslanden
formuleert hij verder: "Indien voor
een verhoging van de landbouwpro-
duktie een uitbreiding van het trak-
krachtvermogen noodzakelijk is,
kunnen trekdieren hierin, mits ze ef
ficiënt worden aangewend, wellicht
een belangrijke bijdrage leveren. Zo
lang hiertoe de mogelijkheden aan
wezig zijn is een "drastische toename
aan kommerciële energie-input"
(heersende opvatting bij de FAO)
voor de trekkrachtvoorziening niet
noodzakelijk. In dit licht zijn de ont
wikkelingslanden waarschijnlijk
meer gebaat met het voorbeeld van de
ervaringen en technieken van de
West-Europese landbouw uit de pe
riode voorafgaande aan de 2e
Wereldoorlog dan met de technische
ontwikkelingen die zich daarriS heb
ben voltrokken".
In de overige hoofdstukken be
schrijft de auteur hoe in het geval
van India, door middel van goed
ontworpen aanspanning en werktui
gen, goede voeding en efficiënte
mestverwerking, de voedselproduk-
tie verhoogd kan worden. Op deze
wijze blijft volgens hem het bestaan
van een groot deel van de bevolking
behouden zodat de trek naar de
sloppenwijken van de grote steden
geremd kan worden. De hele be
schouwing wordt tenslotte nog on-
Geen schoolvoorbeeld van een optimale aanspanning.
dersteund door een analyse van de
energiebalans van een groot aantal
landbouwsystemen, variërend van
primitief tot zeer modern.
Verwaarloosd
Dierlijke trekkracht is en wordt vol
gens Phernambucq verwaarloosd.
Afgezien van de verwaarlozing van
de mogelijkheden van de dieren zelf
door de boeren in de ontwikkelings
landen hebben ook de moderne
plannen- en beleidsmakers de mo
gelijkheden van trekdieren over het
hoofd gezien, verwaarloosd. Als
oorzaak hiervan noemt hij het gege
ven dat op het moment dat de plan
nenmakers zich interesseerden voor
de landbouwontwikkeling in de
Derde Wereld, het paard in het
Westen zijn belangrijkste tijd gehad
had. Men staarde zich blind op mo
derne methoden en technieken die
het hier-jn het Westen ook zo goed
deden. De visie van de overheden in
de ontwikkelingslanden sloot hierop
nauw aan. Grootschalige en geme
chaniseerde exportproduktie kreeg
voorrang boven de ontwikkeling van
de bevolkingslandbouw. Het trek
dier was geworden tot het symbool
van hel antieke, hef ouderwetse en
het onderontwikkelde.
Volgens Phernambucq is het belang
van een landbouwontwikkeling van
onder af veel te laag ingeschat. Het
aanhouden van de precaire voedselsi
tuatie en de trek naar de sloppenwij
ken van de steden, waar de leefsitua
tie bijna mensonterend is, tonen vol
gens hem het failliet van de traditio
nele opvattingen over de ontwikke
ling van de landbouw aan. "Het is tijd
voor een herwaardering van doelma
tige en eenvoudige technieken die
binnen het bereik van de grote massa
van de boerenbevolking liggen. Trek
dieren passen daar uitstekend in".
W.W.
Bron: gegevens ontleend aan: Bouman P.J., Geschiedenis van de Zeeuwschen
landbouw in de 19e en 20e eeuw en van de Zeeuwsche landhouwmaatschappij
1843-1943 (tot 1940) Wageningen 1946 (na 1940) en CBS landbouwcijfer
(meerdere jaargangen).
Sinds jaar en dag wordt aan planten gemeten; veel gegevens kunnen
verzameld worden zonder de plant geweld aan te doen: het blote oog of
de meetinstrumenten laten de plant in de regel ongemoeid. Dat geldt
echter alleen voor het bovengrondse deel van de plant. Wat er in de
bodem gebeurt, kan uit diverse proeven afgeleid worden, maar het
proces van met name de wortelgroei is niet te volgen zonder de plant uit
zijn natuurlijke omstandigheden te halen. Daar hebben medewerkers
van de vakgroep bosteelt iets op gevonden. Dit geheime wapen hebben
zij voorlopig "worteldoös" gedoopt.
Het is een plexiglazen doos gevuld
met aarde. In twee tegenoverelkaar
staande zijden zijn gaten aange
bracht. De aarde wordt doorboord
op de plaatsen waar zich in de wand
uitsparingen bevinden. Zo ontstaat
een stelsel van horizontale, evenwij
dig lopende open kanalen met een
doorsnede van ongeveer een centi
meter. De gaten worden tegen licht
en droogte beschermd door een
houten kist die om de doos sluit.
Nadat het zaad of kweekplantje in de
grond uitgezet is kan men nu de
ontwikkeling van de wortelgroei van
dag tot dag volgen zonder dat de
plant van zijn normale omgeving
beroofd is. Uit het patroon dat via de
gaten zichtbaar is, kan het verborgen
deel van de wortels afgeleid worden.
De mogelijkheden van de wortel
doos kunnen flink uitgebreid worden
met een ingenieus kijkertje, een in-
trascoop, dat in de gaten geschoven
kan worden. Dit soort kijkertjes is in
gebruik om metaal op scheurtjes te
kontroleren op slecht bereikbare
plaatsen, bijvoorbeeld in de cilinder
van een motor. Met de intrascoop
kan het wortelstelsel in detail geob
serveerd worden.
Het principe van de gatendoos lijkt
eenvoudig, maar dat geldt voor de
meeste goede uitvindingen. In het
verleden zijn in Wageningen en el
ders heel wat pogingen ondernomen
om de "onderwereld" van de plant te
volgen. Die pogingen draaiden er
steeds op uit dat de omgeving van de
wortels ingrijpend verstoord werd.
Metingen met dergelijke proefop
stellingen hebben dus beperkte
waarde.
In het geval van de worteldoos lijken
deze storingsproblemen voorgoed tot
het verleden te behoren. De gaten
zouden namelijk even goed door een
leger (geprogrammeerde) wormen
gemaakt kunnen zijn. En het won
derlijke is: het ondergronds kijken
naar een plant levert veel meer op
dan alleen een beeld van het wortel
stelsel. Schimmels, ondergronds
wpekerende ziekten, vochtvoorzie-
ning, di^ alles kan in een dynamisch
proces waargenomen worden.
Medewerker Bob Schalk, bijna af
gestudeerde Arjen Bosch en onder
zoeker Willy Smits maken reeds
praktisch gebruik van de experi
mentele worteldoos. In opdracht van
een stichting vóór ontwikkelingssa
menwerking onderzoeken ze de in
vloed van verschillende "kontainers"
(bijvoorbeeld plastik zakjes) waarin
plantjes opgekweekt worden op hun
latere wortelgroei. Maar ze zijn nog
niet tevreden met hun worteldoos:
het krimpen van de grond is nog een
probleem maar kan waarschijnlijk
tegengegaan worden door een doos
te kiezen die naar beneden taps toe
loopt. Ook experimenteren ze met
ander materiaal dan plexiglas. Ver
der wordt het boren van de gaten nog
geperfektioneerd. De toepassingen
van de worteldoos zijn in ieder geval
legio, dat blijkt alleen al uit de ruime
belangstelling van onderzoekers
binnen Wageningen. Op de eerste
publikatie over de worteldoos is ook
uit het buitenland met veel belang
stelling gereageerd.
C.C.
hi i *11 iihr-iihi
Schematische ontwikkeling van de ploeg.