Het oogsten van graszaad Twee oogstmethoden. Wat bij lange veldperioden? Het dorsen Controle op het totale dorsgebeuren Tenslotte: De teelt van graszaad kan door fouten bij de oogst veel van zijn aantrekkelijkheid verliezen. Sommige aspecten met een negatieve invloed op In de laatste jaren hoort men veelvuldig de klacht, dat de in rekening gebrachte kosten voor de verwerking van graszaad na de oogst erg hoog zijn. Diverse partijen worden echter zeer "vuil" aangeleverd. Bij de uiteindelijke afrekening blijkt dan, dat 30 - 40% afval (als kaf, stro en grond) in rekening moet worden gebracht. Dit te hoge afvalpercentage betekent niet alleen een lagere prijs door te hoge schoningsp en trans portkosten, het betekent voor het kontrakterende bedrijf eveneens een verlaging van de verwerkingscapaciteit. Veel van de ongewenste bij menging kan worden voorkomen door zorgvuldig te werk te gaan bij de teelt van graszaad. De oogst van graszaad kan op twee manieren plaats vinden; - van stam maaidorsen. - vooraf maaien en uit zwad dorsen. Het van stam maaidorsen levert meestal een schoner produkt op dan bij het dorsen uit het zwad. De me thode is echter lang niet bij alle grassen mogelijk. Sommige grassen (o.a. veldbeemd) moeten in het zwad narijpen, terwijl bij (staande) raai- grassen de kans op verliezen door uitwaaien aanzienlijk zijn. Bij het uit het zwad dorsen wordt het graszaad vooraf gemaaid in een aparte werk- gang. Het zwadmaaien. Met de komst van de dubbele mes- senbalk zijn de problemen bij het maaien (verstoppingen en daardoor in elkaar schuiven van het zwad) zo goed als verdwenen. Bij het maaien kan men echter nog veel fouten ma ken. Let daarom op de volgende punten: - maai niet te diep Met een dubbele messenbalk maait men bjj een te diepe afstelling ge makkelijk en, zonder dat men het merkt, delen van de zode mee. Deze plaggen gaan bij het dorsen door de machine en geven uiteindelijk zand in de tank. - zorg voor een goede maairichting. Bij het maaien moet het gewas recht achterover, dan wel schuin naar de trekker toe vallen. In de situatie, waarbij het gewas naar de trekker toe is gelegerd, wordt het graszaad onder de buitentste schoen van de messen- balk naar beneden gedrukt door het scheidingsijzer. De bovenste delen worden vervolgens afgemaaid. Het resterende deel van het gewas, dat onder de buitenste schoen op "wor tel" is blijven staan, wordt bij de volgende passage afgemaaid, zodat men toch een schone stoppel krijgt. Het gebruik van een goed schei dingsijzer resulteert in de (gewenste) scherpe afscheiding tussen de zwa den. Bij een regelmatig gelegerd ge was zal men, voor het realiseren van goed maaiwerk, vaak moeten beslui ten om van een, hoogstens twee kanten te maaien. Dit vraagt extra tijd, maar het resulteert in een regel matige ligging van het zwad en be perkt de verliezen aanzienlijk. - zorg voor scherpe messen In droge, harde gewassen is het soms noodzakelijk om per hectare twee stel messen te gebruiken. Hoe regel matiger het gewas ligt, des te sneller zal het droogproces verlopen. Als er toch een storing optreedt, gevolgd door het opschuiven van het zwad, doet men er goed aan de hopen weer te spreiden. - zorg voor een goede scheiding van de zwaden. Het scheidingsijzer alleen is niet vol doende. Door het binnen- en bui- tenzwadbord (al of niet voorzien van extra stokken en/of buigzaam be tonijzer) moet een strook van 25 a 30 cm vrij worden gemaakt. Een brede re strook is minder gewenst, omdat daardoor het zwad dikker wordt en de droogsnelheid wordt beperkt. Dat betekent wel, dat het maaien moet febeuren met trekkers op smalle banden, bij voorkeur verzorgings- wielen. - zorg voor een goede spoorbreedte. Het gewas moet niet weer worden vastgereden. Dat betekent naast het gebruik van smalle banden ook een zorgvuldige afstemming van de spoorbreedte van de trekker op de breedte van de maaibalk. - beperk de verontreiniging door de trekkerwielen. Als de grond bij het maaien erg (te)nat is, wil het wel gebeuren, dat 1 7 juni 1983 de wielen riemen grond lostrekken en op het zwad werpen. Dergelijke verontreinigingen zijn (helaas) al leen te vermijden door het maaien uit te stellen tot iets drogere omstan digheden. Het kiezen van de juiste gedragsregel in deze situatie is sterk afhankelijk van de omstandigheden. Lange veldperioden zijn veelal een gevolg van minder goede weersom standigheden. Het graszaad is te nat om te dorsen. De stoppel heeft daar bij juist die omstandigheden, die lei den tot een vlotte hergroei van het gras. Dit gras groeit door de zwaden heen, legt deze min of meer vast en veroorzaakt grote verliezen, als er geen maatregelen worden genomen. Een goed hulpmiddel om doorgroei te bestrijden, is het onder de zwaden door maaien, zodat voor het tijdstip van de oogst de nieuwe groene massa is verwelkt. Het zal duidelijk zijn, dat dit voor de tweede keer maaien beter gaat naarmate de eerste keer goed is gelukt. Bij het maaien van hergroei moet men dezelfde richting volgen als bij de eerste keer maaien. Zij, die de beschikking hebben over een goede zwadlichter/verlegger, zullen uiteraard deze in de genoem de omstandigheden gebruiken. Bij twee zwaden tegelijk krijgt men een gelijkmatige zeepbelasting en minder verliezen bij de eerste omgang. In principe heeft verandering van de afstand tussen trommel en mantel de voorkeur boven wijzigingen van het toerental. De afstelling van de dors- mantel is van diverse factoren af hankelijk: raseigenschappen, veld- periode, tijdstip van de dag, enz. Voor de raaigrassen zal de doorlaat (vrij) ruim zijn bij een relatief laag toerental. Bij het moeilijk dorsbare veldbeemd hoort een nauwe afstelling met een hoog toerental. De controle van het dorsproces is niet moeilijk. Ter controle of het zaad goed van het stro is gedorst, kan men het gedorste stro tegen het zon licht houden. Om te controleren of het zaad goed uit het stro is geschud, kan men het stro op (bij voorkeur) donkere kleding uitslaan. Het is uiteraard ook mogelijk te schérp te dorsen. Men merkt dit op twee manieren: De doekopraper moet het zwad alleen maar lichten, niet opschuiven of uit elkaar trekken. Graszaaddqrsen zonder enig verlies is niet mogelijk. Door de gehele maaidorser goed in-, en af te stellen, zijn de verliezen wel tot een mini mum te beperken: - het oprapen Bij het oprapen van het zwad kunnen twee typen oprapers worden ge bruikt, de doekopraper en de tandén- opraper. De doekopraper verdient in zijn algemeenheid, maar vooral bij raaigrassen, de voorkeur, omdat het gewas minder wordt uitgekamd. De doeksnelheid moet zo groot zijn, dat het graszaadzwad bij het opnemen niet uit elkaar wordt getrokken of wordt opgeschoven. Met andere woorden: de doeksnelheid moet vrijwel gelijk zijn aan de rijsnelheid. Dit geldt evenzeer voor de tanden- opraper. Bij sommige maaidorsers zal een to taal ingedraaide variator toch nog niet resulteren in de gewenste lage doek- of tandsnelheid. In dat geval zal men er niet aan ontkomen een andere poelie (voor een grotere ver traging) te monteren. - het afstellen van het dorsgedeelte. Het dorsgedeelte kan op twee ma nieren worden afgesteld: a. door de doorlaat te verrui men/vernauwen b. de het toerental van de trommel te wijzigen. a. veel kortstro op de zeven. b. erg stukgeslagen stro. Te veel kort stro geeft een extra be lasting op de zeven en beperkt de capaciteit. Zorg daarom, dat het stro zoveel mogelijk heel blijft. - afstelling van de windtoevoer. Na het dorsen en uitschudden komt het ongereinigde produkt op de bovenzeef terecht. Voor de reiniging wordt daarna de luchtstroom van de ventilator gebruikt. Graszaad is licht materiaal. De luchtstroom van een normale maaidorser zal, ook bij het laagste toerental, te groot zijn. Men zal er niet aan ontkomen de toevoer van de lucht te beperken met van fabriekswege verstrekte platen of met karton. Daarbij dient er altijd voor te worden gezorgd, dat de mate van afdichting aan beide zijden gelijk is. De mate, waarin de zijkanten van de ventilator moeten worden afgedekt, is afhankelijk van de zaadsoort. Veldbeemd vraagt zeer weinig, rood- zwenk daarentegen nogal wat wind. Voor de raaigrassen is de afdekking van de luchtinlaten met een halve plaat meestal voldoende. Bij sommi ge merken maaidorsers is afdekken van de luchtinlaten bij het dorsen van raaigrassen zelfs geheel overbo dig. - afstellen van de zeven. Bij de reiniging moet van het princi pe worden uitgegaan, dat de onder- zeef een ondergeschikte rol speelt. Een te zwaar belaste of een te nauwe afstelling van de onderzeef betekent te veel terugvoer naar de voorberei dingsbodem en/of bovenzeef en daardoor beperking in de capaciteit. De afstelling van de bovenzeef is bij de diverse maaidorsers op verschil lende manieren regelbaar. Men kan bij alle machines de lamellen in stand veranderen. Voor veldbeemd moeten deze worden gesteld op ca. 50° Roodzwenk vraagt een stand van ongeveer 35°, terwijl bij Engels raai- Na een (te) lange veldperiode kan een zwad verleggen uitkomst bieden. Houd daarbij het zwad zoveel mogelijk intakt gras een hoek van 25° vaak al vol doende is. Uitgangspunt is, dat bij een goed belaste machine het kaf met strootjes net en goed worden weggeblazen. Bij een aantal maaidorsers zit achter aan de bovenzeef een scharnierend deel. Voor veldbeemd moet dat geheel omhoog worden gezet, om als laatste barrière voor dotjes graszaad te die nen. Bij andere typen maaidorsers kan de bovenzeef meer of minder steil worden gezet. Voor veldbeemd is soms de steilste stand gewenst. Voor roodzwenk en Engels raaigras moeten de zeven zo vlak mogelijk en/of het scharnierende deel vlak gesteld worden. Veel van de voorafgaande opmerkin gen over de afstelling zijn slechts kwalitatief geweest Het is onmoge lijk om precies aan te geven met welk toerental men moet dorsen enz. Con trole op verliezen bij het dorsen moet rijdend en tijdens het dorsen plaats vinden. Daarvoor moet dus soms de buurman worden ingeschakeld. N.B.: verliezen kunnen optreden door te snel, maar ook door te langzaam rij den. Bij te langzaam rijden is de ge hele zeef niet met zaad" bedekt. In dergelijke situaties ondervindt de luchtstroom vanaf de ventilator een onregelmatige weerstand, hetgeen hogere verliezen tot gevolg heeft. Hoe tegenstrijdig het ook lijkt, snel ler rijden kan in deze uitkomst bie den. Bij het dorsen uit het zwad zal de zelfde route moeten worden gevolgd als bij het maaien. Dus: bij maaien van één kant ook dorsen van één kant. Gelet op het voorgaande moet bij het terugrijden de maaidorser niet worden leeggedraaid. Dit zou telkens weer de aanloopmoeilijkheden (on volledig belaste zeef) opleveren. het uiteindelijke resultaat spelen ech ter al in een veel vroeger stadium een rol. Verontreiniging door grond kan reeds het gevolg zijn van een grofkluiterig en ongelijk zaaibed, maar ook als ge volg van spoorvorming bij de oogst van de dekvrucht. Het verdient daarom sterk de voorkeur de dekvrucht onder gunstige omstandigheden te oogsten. Om bij het zaaien in de open grond zeker te zijn van een vlakke ligging is vóórrollen een goede zaak. Afhanke lijk van de situatie kan narollen even eens gewenst zijn, alsmede, wanneer de grond is opgevroren, rollen in het voorjaar. Consulentschap voor Landbouw werktuigen en Arbeid ir. J.A. Hoenderken. 11

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1983 | | pagina 11