Phytophthora-bestrijding Waar komt de ziekte ieder jaar vandaan? Bestrijding van toprol en luis in aardappelen AKTIE ZUIDWEST AARDAPPELEN Aardappelexport mei 1983 Konsulentschappen voor de Akker bouw en de Rundveehouderij in Zuidwest Nederland Serie Aardappelen no. 15 Blijkens het onderzoek van dr.ir. D.E. van der Zaag overwintert de schimmel Phytophthora infestans (Mont.j de Bary, die de aardappel ziekte veroorzaakt, als mycelium in de knollen. Worden in het voorjaar knollen uitgepoot, dan kan de schimmel met één of enkele sten geltjes meegroeien. De kans hierop is niet zo groot omdat 1de kans na de bewaring zowel de zieke knol als de schimmel nog leeft, zeer klein is; (2) een deel der zieke knollen niet op komt; (3) bij zeer lichte aangetaste knollen de schimmel te laat de kiem bereikt om mee te groeien en (4) de tere aangetaste stengeltjes in de grond reeds ten onder gaan. Bij broeierig weer worden op de aangetaste stengeltjes sporen ge vormd die door de wind en lucht stromingen op planten in de naaste omgeving terechtkomen en deze kunnen aantasten. Op deze wijze ontstaan kleine "haarden" van zieke planten, die op hun beurt weer een besmettingsbron voor de gehele om geving vormen. Een andere besmet tingsbron vormen de zieke knollen, die op afvalhopen e.d. in de omge ving van boerderijen, sorteerloodsen, kuilen en bewaarplaatsen terechtko men. Deze zieke knollen geven eerst weer zieke stengeltjes en na enige tijd zieke planten. Vooral omdat de knollen op deze afvalhopen een dicht hek van stengels en dus een gunstig milieu voor de schimmel vormen, wordt de ziekte hier meestal vroeger waargenomen dan in het veld. De op de zieke planten ge vormde sporen worden door de wind op naburige aardappelgewassen overgebracht. Vooral in 1958 en 1973 is op vele plaatsen in ons land dui delijk gebleken welke belangrijke rol deze afvalhopen voor het eerste op treden van de ziekte in de gewassen kunnen spelen. Biologie van de schimmel In het voorgaande werd reeds opge merkt dat bij broeierig weer aan de onderzijde van het blad een grijswit schimmelpluis met vertakte sporen- dragers zichtbaar is. De sporendra- gers worden door het mycelium in het blad gevormd en groeien door de huidmondjes naar buiten. De opti male omstandigheden voor het vor men van deze sporendragers zijn een temperatuur van 18-22 graden Cel sius en relatieve luchtvochtigheid van 100%. Het afstoten van de sporen wordt hoogstwaarschijnlijk door snelle, lo cale veranderingen in de vochtigheid op het blad bepaald. Het afstoten van de sporen begint om 7 uur 'smorgens, bereiktdetopom ongeveer 11 uur en neemt daarna af, zodat om 7 uur 's avonds weinig sporen meer vrijkomen. De sporen worden door luchtstro mingen meegevoerd wat zelfs over kilometers afstand kan gebeuren. Wanneer de sporen op het blad te rechtkomen, dan zullen zij onder hiervoor gunstige omstandigheden kiemen, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen directe en indirecte kieming. De directe kie ming, waarbij de sporen rechtstreeks een kiembuis vormen, heeft plaats bij vrij hoge temperaturen (optimaal bij 24 graden Celsius) en een relatie ve luchtvochtigheid van 100%. Bij de indirecte kieming worden - bij voor de kieming ongunstige omstandig heden - uit één spore 8 tot 15 zoge naamde zwermsporen gevormd. De kieming hiervan is optimaal bij 12 graden Celsius, terwijl gedurende tenminste 2 uur vrij veel water op het blad aanwezig moet zijn. Na 16 uur is onder optimale om standigheden 75% van de zwerm sporen in het blad gedrongen. Zowel bij de directe als de indirecte kieming dringen de kiembuizen door de huidmondjes of ook wel door de onbeschadigde opperhuid van het 10 Een door phytophthora aangestoken aardappel. blad binnen, vormen een mycelium (schimmelweefsel), wat bij 18-22 graden Celsius het snelst gebeurt. De aangetaste plantencellen worden ge dood, waardoor de grauwbruine bladvlekken ontstaan. Deze blad vlekken zullen bij ca. 20 graden Cel sius na 3 a 4 dagen reeds zichtbaar zijn, terwijl dit bij 10 graden Celsius 5 a 6 dagen zal duren. Een deel van de sporen komt steeds op de grond terecht. Deze komen met het regenwater in de grond be recht en kunnen de knollen via de lenticellen of wondjes aantasten. In vochtige grond kunnen de sporen lang hun kiemkracht behouden (op kleigrond 5 en op zandgrond 4 we ken volgens v.d. Zaag), in droge grond gaat de kiemkracht spoedig verloren. Weersomstandigheden De weersomstandigheden bepalen voor een belangrijk deel de mate van optreden van de ziekte. Het is dan ook niet verwonderlijk dat men naar een verband tussen het weer en het optreden van de ziekte heeft gezocht. Reeds in 1927 werd dan ook door het K.N.M.I, en de Plantenziektenkun- dige Dienst een waarschuwings dienst voor de .aardappelziekte op gesteld. Aanvankelijk was de opzet slechts zodanig dat pas achteraf de waarschuwing gegeven werd dat "Het weer in de afgelopen 48 uur kritiek was geweest voor het optre den van de aardappelziekte". Uiter aard zou het veel effectiever zijn wanneer reeds een waarschuwing gegeven kon worden, enige tijd voordat een kritieke periode begint. Men heeft toen nog eens nagegaan welke weersfactoren beslissend zijn voor het optreden van een kritieke periode en men vond dat conidiën alleen 's nachts gevormd werden in met waterdamp verzadigde lucht. Deze conidiën moeten eerst "rijpen" en doen dit in de loop van de ochtend in de lucht die eveneens verzadigd is met waterdamp. Zodra de zon in de ochtenduren optreedt, daalt de kiemkracht van de nog vastzittende conidiën snel. Als de conidiën losgegaan zijn, zijn ze niet erg gevoelig meer voor lage luchtvochtigheid, maar wel voor ul tra violette straling. Heldere zon in de morgen en middag schaden de coni diën zeer. Zon is dus funest voor de kiemkracht van de conidiën. Verder is voor de kieming en infectie van de sporen vrij veel water nodig. Dit neemt enkele uren in beslag. Gedurende deze tijd moet het blad nat zijn om een infec tie te kunnen krijgen. Zonneschijn en neerslag zijn dus be slissend. Deze zijn gemakkelijk te voorspellen. Na enige proefnemin gen is het K.N.M.I. er in 1962 toe overgegaan verwachtingen te geven voor komende kritieke perioden. Voor vatbare rassen wordt dan geadviseerd een bespuiting uit te voeren als de laatste bespuiting lan ger dan 7 dagen geleden werd gege ven. Het bleek dat de voorspellingen goed overeenkwamen met de daarna optredende kritieke perioden. Afvalhopen Voorkomen moet worden dat op de afvalhopen de uitgelopen knollen loof vormen. Afdekken met grond of met zwart plastic, zo nodig eerst af maaien of doodspuiten. Bestrijding 3 gulden regels, namelijk: - op tijd beginnen; - regelmatig spuiten; - op tijd doodspuiten. Vatbare rassen spuiten zodra de planten in de rij elkaar raken of vroeger indien in de omgeving al eerder Phytophthora wordt waarge nomen. De middelen die voor de bestrijding gebruikt worden, werken beschermend. Wanneer de ziekte in het gewas wordt waargenomen, zijn er geen middelen om de schimmel te doden. De bespuitingen om de 7-14 dagen herhalen, afhankelijk van het weer. Een goed uitgevoerde bespuiting geeft 7 dagen een volledige bescher ming. Wanneer een kritieke periode wordt verwacht (vochtig, warm broeierig) weer dan na 7 dagen de bespuiting herhalen. Bij droog, zonnig weer nooit langer wachten met een bespuiting dan 14 dagen. Via de radio worden door de phytophthora-waarschuwingsdienst de kritieke perioden gemeld. Name lijk om 05.45 uur ,06.50 uur en 12.25 uur. De bespuitingen uitvoeren liefst op een droog gewas. Wordt een kri tieke periode gemeld en is het gewas niet droog dan de bespuiting niet uitstellen. Stengelphytophthora Bij een vroege infectie ontstaat meestal stengelphythophthora. Klei ne planten drogen snel op en de kans op bladaantasting is dan gering maar in de oksels van de bladeren is dan meestal nog voldoende vocht voor kieming van de sporen. Men ziet dan de stengels vanuit de oksels naar on der en naar boven bruinzwart wor den. Middelen Gedurende het gehele seizoen kan gebruik gamaakt worden van ma- neb/fentin of Daconil M. De middelen op basis van manco- seb/fentin/cymoxanil kunnen een aantasting van 48 uur nog doden. Er is aan de plant dan nog geen zikete- beeld te onderkennen. De perioden tussen twee bespuitingen is voor deze middelen 10-14 dagen afhankelijk van het weer. Alleen wanneer iets te laat (ong. 1 a 2 dagen) gespoten moet worden, voorkeur voor 3-voudige combinatie. Anders te duur. Namens de Consulentschappen in Zuidwest Nederland de specialist gewasbescherming, P. Verhage. Toprol in aardappelen kennen we in Nederland vanaf 1967. Toen werd in Zeeuws-Vlaanderen het tot dan toe onbekende vrschijnsel in konsumptie-aardappelen waar genomen. In de daarop volgende jaren werd het vrijwel in alle aardappelteeltgebieden gesigna leerd. Serie aardappelen nr. 16 1. Toprol Kenmerken toprol Deze zijn als volgt te onderscheiden: bij het begin van de aantasting zien we een zwak, grof mozaïek in de jongste bladeren aan de top van de stengel; bij toenemende aantasting krul len de bladranden naar boven om; bij sommige rassen (onder andere Bintje) een paarse verkleuring van de omgekrulde bladranden zien we optreden; in een later stadium, soms afster ving van het gehele blad. De aantasting valt in het veld pas op als de bladranden naar boven om krullen waarbij dikwijls de ver schijnselen in haardvorm worden waargenomen. Kenmerkend voor toprol is dat beneden de laagst aan getaste bladeren de plant gezond blijft. De bladeren van de zijscheu ten uit de oksels van aangetaste pierreeks blijven meestal ook ge zond. Oorzaak van toprol Al spoedig na het eerste optreden in 1967 bleek uit onderzoek dat toprol niet werd veroorzaakt door een virus of een schimmel. Het verschijnsel gaat niet met het pootgoed over. Er bleek in de praktijk dat percelen, die met een insektenbestrijdingsmiddel waren behandeld, nagenoeg geen of zeer weinig toprol te zien gaven. In pootgoed is het verschijnsel nage noeg nooit waargenomen. Om luis- vrij te selekteren moeten de percelen een of twee keer behandeld worden met een insekticide. Na onderzoek bleek dat de aardappeltopluis de ver oorzaker was. Dit is de grootste luis die in aardappelen wordt aangetrof fen en meestal groen van kleur is. Zij behoren tot de luizen die het vroegst in een aardappelgewas worden aan getroffen. Verondersteld wordt dat door deze luis een bepaalde stof in het blad wordt gebracht, waardoor de rolling en verkleuring wordt ver oorzaakt. Opbrengstderving en bestrijding van toprol Uit proefrooien is gebleken dat de opbrengstderving 5 a 10% kan be dragen. wanneer de ziektebeelden worden waargenomen in het veld is er geen bestrijding meer mogelijk. Om schade te voorkomen is het be langrijk tijdig een bestrijding uit te voeren. Eén bespuiting gedurende de tweede helft van juni zal dit jaar wel voldoende zijn. Dit jaar heeft men vanwege de zeer vochtige periode vaak laat kunnen poten. De bestrij ding zal dan plaats moeten hebben direkt na de opkomst. Aanbevolen wordt voor dit doel gebruik te maken van Pirimor, Hostaquick of een sy- stemisch werkend insecticide. 2. Zuigschade door luis Vanaf eind juli kunnen in aardappe len massaal diverse soorten luizen voorkomen. Wanneer per samen gesteld blad meer dan 50 luizen voorkomen, is een bestrijding eko- nomisch verantwoord. Een behan deling 's avonds uitvoeren met een luisdodend middel. Voor een goed resultaat is het nodig dat veel water 600 1. per ha) wordt gebruikt. Mengen met maneb-tin tegen phy tophthora is op zich wel mogelijk mits men dan ook aan de eisen van 's avonds spuiten en veel water gebrui ken. de hand houdt. Men kan hier voor dezelfde middelen gebruiken als bij toprol. De Specialist Plantenziekten en Onkruidbestrijding, A. Mulders Volgens het Produktschap voor Aardappelen is in de maand mei 132.000 ton konsumptie- en indus trieaardappelen uitgevoerd. Hierdoor is de totale export van oogst 1982 op 1.200.000 ton gekomen. Van de vorige oogsten is tot 1 juni uitgevoerd: oogst 1981 1.210.000 ton; oogst 1980 1.024.500 ton; oogst 1979 795.000 ton; oogst 1978 738.000 ton. In de kalenderweek van 30 mei t/m 4 juni 1983 is 34.500 ton konsumptie- en industrieaardappelen uitgevoerd. 1 7 juni 1 983

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1983 | | pagina 10