Er is een grens aan de stikstofbemesting van grasland Merendeel legkippen al op meer dan 400 cm2 bodemoppervlakte Opvallend hoog percentage zomerstalvoedering in 1982 Verloop van de temperatuursom Invloed op zode Uit promotie-onderzoek blijkt: Nawerking Nitraatgehalte Uit struktuurenquête C.B.S. blijkt: Legkip moet 400 cm2 ruimte hebben Ook varkenspest in Achterhoek ir. W.H. Prins. geconserveerd gras aan rundvee. Bij 600 en 1120 kg per jaar overschreed 61 en 67 procent van de monsters de veilige grens en werd ook de veilig- heidsgrens voor vers gevoerd gras in 19 en 47 procent van de monsters overschreden. Nitraatophopingen werd niet gevonden in voorjaarsgras en zelden in herfstgras; het kwam vooral voor in zomergras. Als jaren achter elkaar 500 kg of meer stikstof gestrooid werd dan ging de opbrengst achteruit. Deze achter uitgang in produktiviteit ging samen met een achteruitgang van de zode kwaliteit. Dit kwam tot uiting in een opener zode met minder grasspruiten en minder wortels die bovendien minder diep wortelen. Bij een geringere stikstofbemesting of bij veel vaker maaien dan in het gebruikte maaisysteem van de proe ven is het wel mogelijk de zode goed te houden. De opbrengst is dan echter wel lager. In de praktijk moet er een compromis gevonden worden tussen opbrengst en zodekwaliteit. Dit com promis ligt bij zand- en kleigrasland bij een jaargift van rond 400 kg per hectare. Er is een duidelijke grens aan de stikstofbemesting van grasland. Die grens ligt gemiddeld bij 420 kg zuivere stikstof per hectare. Dat ge middelde ligt dicht bij wat op dit moment geadviseerd wordt, namelijk 400 kg per hectare. Overschrijding van de grens resulteert in achter uitgang van de produktiviteit van de graszode, verhoging van het ni traatgehalte van het gras en ophoping van minerale stikstof in de grond. Dit is de conclusie van het onderzoek - in de vorm van één- en veeljarige maaiproeven - dat ir. W.H. Prins deed bij het Instituut voor Bodem vruchtbaarheid te Haren waar hij als medewerker van de Stichting Landbouwkundig Bureau van de Nederlandse Meststoffenindustrie is gedetacheerd. Over de resultaten van zijn onderzoek schreef Prins een proefschrift waarop hij op vrijdag 11 maart aan de Landbouwhoge school zal promoveren. Rond 1970 werden hier en daar in Nederland op melkveebedrijven op zand- en kleigrasland hoeveelheden stikstof gestrooid die hoger lagen dan de toen geadviseerde 350 tot 400 kg per hectare per jaar. Om er achter te komen wat de effecten van die hoge stikstof giften waren, werden in de periode 1970-1974 eenjarige proeven opgezet. Veeljarige proeven volgden in de jaren 1974-1980. In het onder zoek werd de opbrengst aan droge stof bij sterk uiteenlopende stikstof giften gemeten door steeds te maaien als er 2 a 2,5 ton droge stof per hec tare geoogst kon worden. Door snel lere groei met meer stikstof werden de zwaarder bemeste veldjes dus ook vaker gemaaid. Daarnaast werd ge keken naar de invloed van de stikstof op de zodekwaliteit, het nitraatge halte van het gras en op de hoeveel heid minerale stikstof in de grond. In de eenjarige proeven werd het ni veau van bemesting gevarieerd van 240 tot 1080 kg stikstof per hectare per jaar. De reactie vart het gras op de stikstof liep sterk uiteen en hing samen met standplaats en jaargetij de. De reactie was het sterkst in de eerste helft van het seizoen en nam daarna geleidelijk af. Naarmate in de voorafgaande periode meer stikstof was gegeven nam het effect van de later gestrooide stikstof af, als gevolg van nawerking. Tegen het einde van het seizoen rea geerde het gras na een voorafgaande bemesting met steeds 40 kg stikstof per snede - nog positief op een be mesting met 120 kg. Was er tevoren steeds 80 of 120 kg per snede ge strooid (in totaal reeds meer dan 400 kg stikstof in het seizoen) dan was de reactie op de nieuwe bemesting ge ring of soms zelfs negatief. De nawerking van vroegere bemes tingen werd ook nagegaan. Stikstof le stikstof in de grond bleek ongeveer even werkzaam le zijn als vers toe gediende kunstmeststikstof. Op zwa re kleigrond kon nawerking zelfs ge durende twee achtereenvolgende ja ren aangetoond worden. In de proeven werd van het geoogste gras per snede het nitraatgehalte be paald. Bij een gift van 360 kg stikstof per jaar viel er een toename van het, nitraatgehalte in het gewas te con stateren. Bij 400-560 kg per jaar overschreed slechts 3 procent van de monsters de veilige grens zoals die vastgesteld is,voor de voedering van Er is een grens aan stikstofbemesting kan nog aanwezig zijn in stoppel en v/brtel of in de grpnd als minerale of als tijdelijk vastgelegde, organische stikstof. Een hoeveelheid stikstof van ongeveer 500 kg per hectare gaf een duidelijke nawerking aan het eind van het seizoen. Gerekend over meerdere seizoenen trad bij oud, blijvend grasland ophoping van mi nerale stikstof in de grond op bij be mesting met meer dan 400 kg per hectare per jaar en bij jong grasland bij meer dan 480 kg per jaar. Van deze opgehoopte stikstof werd in de grond van het kleigrasland het vol gende jaar ongeveer 45% terugge vonden. Deze overgebleven minera- In 66% van de stallen waarin legkippen worden gehouden, is de bodem oppervlakte per kip meer dan 425 cm2, in 16% van de stallen bedraagt deze 400 tot 425 cm2 en in 18% minder dan 400 cm2. Op bedrijven met meer dan 15.000 legkippen (de grote en middelgrote bedrijven) is het aantal stallen waarin de kippen over 400 cm2 bodemoppervlakte of meer beschikken, relatief lager dan op de kleine bedrijven: 77 respec tievelijk 76% op de grote en middelgrote bedrijven, tegen 88% op de kleine bedrijven. Dit komt erop neer dat het merendeel van de legkip pen, circa 80%, over meer dan 400 cm2 bodemoppervlakte beschikt. Een en ander blijkt uit enkele voorlopige uitkomsten van de structuur- enquête bij bedrijven met kippen, die door het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn samengesteld. Dit onderzoek had niet alleen be trekking op bedrijven met legkippen, met een minimum aantal dieren van 1.600, maar ook op bedrijven met tenminste 6.000 slachtkuikens of 700 slachtkuikenmoederdieren. In totaal ongeveer 4.800 bedrijven, waarvan er 2.100 werden geënquêteerd in de periode van half november 1982 tot 1 maart 1983. De voorlopige resultaten die betrekking hebben op al deze bedrijven tonen aan dat 90% ervan buiten en 10% ervan binnen de be bouwde kom ligt. Van de bedrijven buiten de bebouwde kom kan 20% niet uitbreiden ten gevolge van hin derwetbepalingen, een bestem mingsplan of andere soortgelijke re denen. -Driekwart van de bedrijven buiten de bebouwde kom wordt niet belemmerd bij uitbreiding en van 5% van die bedrijven is dit onbekend. Van alle kippenhouders blijkt ruim 60% agrarisch dagonderwijs te heb ben doorlopen. Bijna 20% heeft aan vullende cursussen op het gebied van de pluimveehouderij gevolgd. Verder blijkt uit de voorlopige uit komsten dat van de bedrijven die in mei 1982 kippen hielden inmiddels 5% hiermee is gestopt. Hieronder vallen hoofdzakelijk bedrijven die in deze periode failliet zijn gegaan en bedrijven die de kippenhouderij hebben afgestoten. De definitieve uitkomsten en de overige resultaten van deze struc tuurenquête zullen naar verwachting aan het eind van 1983 beschikbaar komen. De Tweede Kamer heeft het ini tiatief wetsontwerp van PvdA en CDA om de minimum maten voor de legkip vast te stellen op 20 bij 20 cm (totaal 400 cm2) aange nomen. Dit betekent dat in ons land legkippen v.a. 1 jan. 1984 op de batterijen elk 400 cm2 ter beschikking moeten hebben. De VVD stemde tegen het wetsont werp omdat ze vindt dat deze maatregel te vroeg in werking treedt terwijl de PPR vindt dat het wetsontwerp nog niet ver ge noeg gaat. Een onverwacht groot deel van het grasland werd in 1982 gemaaid t.b.v. de zomerstalvoedering; 17,6% van de gemaaide oppervlakte werd daarvoor gebruikt. Toch werd er evenveel gras voor de kuil gewonnen als het voor gaande seizoen. Het aandeel van de oppervlakte grasland gemaaid voor hooi nam verder af. Deze conclusies kunnen worden getrokken uit de uit komsten van het onderzoek gras landgebruik 1982 dat door het C.B.S. in samenwerking met de Stichting Uitvoering Landbouwmaatregelen is gehouden. Bij dit onderzoek waren 2300 bedrijven met rundvee betrok ken. Weerstation Datum 20/1* 27-1 3-2 10-2 17-2 23/2 3-3 10-3 Leeuwarden 110 145 189 201 201 206 233 273 Eelde 108 134 175 181 181 184 206 248 Den Helder 119 149 19U 203 203 207 230 265 Lelystad 114 146 188 200 200 204 225 258 Twente 109 136 180 186 186 187 215 256 Schiphol 119 151 196 208 208 211 242 279 Soesterberg 107 135 178 184 184 186 217 254 De Bilt 114 143 190 200 200 204 237 279 Deelen 106 134 178 183 183 185 216 256 Rotterdam 124 160 208 220 220 223 255 295 Zierikzee 125 158 207 223 223 225 251 286 Volkel 119 150 198 210 210 212 247 292 Gilze-Rijen 117 146 192 204 204 205 237 275 Vlissingen 124 159 206 224 224 227 258 290 Eindhoven 112 142 189 199 199 200 234 275 Zuid-Limburg 108 135 180 187 187 187 215 252 Temperatuursom van 1 januari tot 20 januari Globale schatting van de datum waarop een bepaalde waarde van de tem peratuursom wordt bereikt Weerstation Schatting uitgaande van de temperatuursom op 20/1 27-1 3-2 .10-2 17-2 23/2 3-3 10-3 waarde temp.som 180 gr 180 gr. 280 gr. 280 gr. 280 gr. 280 gr 280 gr. 280 gr. Leeuwarden 23-2 13-2 8-3 11-3 13-3 16-3 13-3 11-3 Eelde 24-r 19-2 11-3 15-3 17-3 19-3 18-3 16-3 Den Helder 19-2 11-2 7-3 10-3 13-3 16-3 14-3 12-3 Lelystad 21-2 13-2 8-3 11-3 14-3 15-3 15-3 14-3 Twente 24-2 18-2 10-3 14-3 17-3 18-3 17-3 15-3 Schiphol 19-2 10-2 6-3 9-3 12-3 15-3 11-3 10-3 Soesterberg 24-2 17-2 10-3 14-3 17-3 18-3 17-3 15-3 10-3* De Bilt 21-2 14-2 7-3 11-3 14-3 15-3 12-3 Deelen 25-2 19-2 10-3 14-3 17-3 19-3 17-3 15-3 Rotterdam 16-2 6-2 3-3 6-3 9-3 12-3 8-3 7-3 Zierikzee 16-2 7-2 3-3 5-3 8-3 12-3 9-3 8-3 Volkel 16-2 9-2 5-3 9-3 12-3 15-3 10-3 8-3 Gilze-Rijen 19-2 13-2 6-3 10-3 13-3 16-3 12-3 11-3 Vlissingen 19-2 6-2 3-3 5-3 8-3 11-3 7-3 7-3 Eindhoven 22-2 15-2 8-3 11-3 14-3 16-3 13-3 11-3 Zuid-Limburg 24-2 17-2 10-3 13-3 16-3 18-3 17-3 15-3 werkelijkheid 280 gr. T-som Omdat nog niet eerder is gevraagd naar het aandeel van de zomerstal voedering in het graslandgebruik kan het gevonden cijfer niet met voorgaande jaren worden vergele ken. Ook voor de cijfers over de ruwvoedervoorraden bij het begin van de stalperiode 1982/'83 is een direkte vergelijking met het voor gaande jaar niet mogelijk. Voor het eerst werden de voorraden uitge drukt in tonnen droge stof (ds.) i.p.v. tonnen kuilgras en hooi. De totaal gemaaide oppervlakte grasland nam toe tot 1.741.000 ha. +4%). Hiervan werd 11,6% bestemd voor de hooiwinning en 69,2% voor kuilvoer, terwijl 306.500 ha. (17.6%) werd gemaaid voor zomerstalvoede ring. Vooral in de noordelijke pro vincies en de IJsselmeerpolders neemt de zomerstalvoedering een ruime plaats in (20-25%). De veterinaire inspectie in Gelder land heeft in een straal van twee ki lometer rond het dorp redevoort in de Gelderse Achterhoek een abso luut vervoersverbod voor varkens afgekondigd nadat daar eerder deze week varkenspest werd geconsta teerd. Ruim duizend dieren zijn in verband daarmee al vernietigd. Vol gens veterinair inspecteur dr. J. Au- kema is het overigens vrijwel zeker dat de varkenspest, die een grote be dreiging vormt voor varkens en daarmee voor de Nederlandse ex- pórt, in de Nchterhoek niet verder om zich heen zal grijpen. Het ver voersverbod. ter voorkoming van besmetting, duurt voorlopig veertien dagen maar kan nog verlengd wor den indien daartoe aanleiding bes taat. Volgens dr. Aukema is het mo gelijk dat de varkenspest afkomstig is uit Limburg, waar de ziekte eerder al bij verschillende bedrijven werd r»ntrlr»W 9

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1983 | | pagina 9