Mogelijkheden voor boer om schieters in bieten te beperken zijn zeer klein P. Verhage: Bedrijfsvoering afstemmen op aaltjes De Zeeuwse Spuitdag 1983: Aaltjes en aaltjesbestrijding II Schieters in een gewas suikerbieten worden door de boer als ongewenst ervaren. In de eerste plaats omdat de produktie achterblijft, vooral bij vroege schieters. Niet alleen de biet van deze planten blijft kleiner, ook fabrieken ondervinden moeilijkheden door het hoge vezelgehalte en lage suikergehalte. Een ander nadeel komt naar voren indien schieters toegestaan wordt om rijp zaad te vormen. Dit zaad kan, indien het in de bouwvoor terecht komt, nog jaren lang voor de boer een bron van zorg zijn doordat het in volggewassen weer opkomt, opnieuw weer zaad vormt en zodoende voor een veronkruiding met bieten aanleiding kan geven. In ons omringende landen is het menigmaal voorgekomen dat op bepaalde percelen de praktische bietenteelt vanwege dit probleem ge staakt moest worden. Verwijdering van schieters door de boer is dus noodzakelijk en kan sommige jaren een aanzienlijk aantal arbeidsuren kosten. ir. A.L. Smit Mede omdat ongewenste bloemvor- ming, wat een schieter uiteindelijk doet, ook in andere gewassen een voorkomend probleem is (b.v. sla, spinazie, witlof, kool), is in de afge lopen jaren op de vakgroep Land bouwplantenteelt en Graslandkunde van de Landbouwhogeschool onder zoek naar dit verschijnsel uitgevoerd. Soorten Nu dient om te beginnen al onder scheid gemaakt te worden tussen verschillende soorten schieters. We onderscheiden normale schieters, maar ook schieters die het gevolg zijn van een ongewenste bestuiving door eenjarige wildtypen in de zaadteelt- gebieden van Zuid-Europa. Tenslot te kunnen er in een gewas suikerbie ten schieters staan die het gevolg zijn van het al genoemde zaad wat in de bouwvoor terecht is gekomen, dus afkomstig van schieters in het verle den. Het onderzoek heeft zich echter al leen toegelegd op normale schieters, planten die hoewel de biet tweejarig is, al in het eerste groeijaar generatief worden. Faktoren Normaal gesproken zal een biet al leen na overwintering, in het tweede jaar gaan schieten, bloeien en rijp zaad vormen. De planten die dit al in het eerste jaar doen, blijken dus er felijk iets anders van samenstelling te zijn, zodanig dat al in het eerste jaren aan de voorwaarden voor het in bloei komen is voldaan. Wdt zijn nu de faktoren die leiden tot het schieten? In de eerste plaats heb ben bieten een zekere periode van lage temperatuur nodig (denk a§n de overwintering). In deze periode, waarin de temperatuur overigens beslist niet onder nul hoeft te zijn, voltrekt zich de vernalizatie, een proces waar we als het er op aankomt niets van weten, voor bieten Kunnen lage temperaturen (tot 10 graden C) meteen na zaai al werkzaam zijn: zodra het het zaad vocht heeft opge nomen en het proces van kieming iets op gang gekomen is, kan ook de vernalizatie voortschrijden. Dit is zowel in het veld als onder kunstma tige omstandigheden getoetst. Naar mate de perioden met lage tempera tuur langer zijn, dus bij vroege zaai, zal het aantal schieters hoger zijn. Het is dus beslist niet zo dat enkele dagen met vorst al genoeg is om veel schieters te veroorzaken. Toch is lage temperatuur niet de enige faktor die van belang is. Lage temperaturen brengen de plant al leen in een bepaalde toestand, uit wendig is er nog niets te zien. Alleen in deze toestand reageert de plant echter op de daglengte: naarmate de dagen langer worden gaat de plant over tot het vormen van een stengel. In de praktijk zien we dan ook niet eerder schieters dan eind juni, begin juli. Naast kou en daglengte is er nog een derde faktor van invloed: hoge tem peratuur. Indien in het groeiseizoen een aantal warme dagen optreden, kunnen deze het schieterbevorde- rende effekt van lage temperaturen weer tegenwerken, dit proces wordt wel DEvernalizatie genoemd. Uit het onderzoek in kassen etc. bleek dat hoe vroeger er warme dagen optre den hoe effektiever ze zijn om het aantal potentiële schieters te beper ken. Dat ze ook in de praktijk wel degelijk van belang zijn heeft het jaar 1976 ons geleerd. In dat jaar was er een erg koud voorjaar en kon er vroeg ge zaaid worden. Toch kwamen weinig schieters tot ontwikkeling omdat er al in begin mei een hittegolfje kwam, die gelukkig het aantal schieters be perkt heeft. Bij een analyse van percentages schieter door de jaren heen is duide lijk geworden dat ca. 60% van de va riatie in percentages schieters be paald wordt door de verschillen in de duur van de koudeperiode na zaai en dat ca. 20% van de verschillen tussen de jaren verklaard kan worden door het effekt van optredende hogere temperaturen. Het onderzoek in fytotrons en kli maatkamers heeft er nu toe geleid dat het schietgedrag van suikerbie tenrassen wat doorzichtiger en voor spelbaarder geworden is, ook onder praktijkomstandigheden. Forser Er was nog een reden om wat meer aandacht te besteden aan het feno meen schieters in suikerbieten. Tij dens het onderzoek bleek dat schie ters, op het moment dat de stengel zichtbaar wordt, in het algemeen wat forser zijn dan nog vegetatieve plan ten. Vooral voor late schieters was dit het geval. Aangezien dit wel eens een handikap voor veredelaars zou kun nen zijn is hier nader onderzoek naar gedaan. (Erg vlot schietende rassen zouden dan wel eens potentieel pro- duktiever kunnen zijn, en omge keerd!). Nu bleek dat niet alleen de tempe ratuur en de daglengte van belang zijn, maar ook, hoewel in mindere mate, de groeiomstandigheden. Vrijwel alle teeltmaatregelen, die de groei van de planten bevorderden, te weten stikstof (over) bemesting, be regening, verlaging van het plantge- tal enz., bracht ook het aantal schie ters omhoog. Dit resultaat zou ook kunnen ver klaren waarom schieters in het alge meen wat groter zijn, door aan te nemen dat vooral die planten die toevallig wat betere groeiomstandig heden gehad hebben, ook een grote re kans lopen te schieten. Dit feit naast het gegeven dat de produktivi- teit niet merkbaar achteruit liep na een selektie op schieterresistentie, maakt het niet aannemelijk dat er een erg strikte koppeling is tussen produktiviteit en schieterneiging. Nihil Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn dat de mogelijkheid voor de boer om door teeltmaatregelen schieters te beperken vrijwel nihil zijn. Hij zal i.v.m. de lengte van het groeiseizoen, zo vroeg mogelijk willen zaaien, het geen automatisch het gevaar voor lange koude periodes inhoudt. Op zaken als daglengte en hoge tempe ratuur kan hij natuurlijk geen invloed uitoefenen, terwijl overige teeltmaat regelen die het schieten zouden kunnen beperken hoogstwaarschijn lijk ook de groei zullen beperken. Het is dan ook duidelijk dat de gege vens van dit onderzoek voornamelijk voor veredelaars van suikerbieten rassen van praktisch nut zullen zijn. Zij kunnen wellicht aangrijpingspun ten voor hun selektiemethoden vin den en zodoende sneller tot optimaal aan de omgeving aangepaste rassen geraken. ir. a.L. Smit Uit de uitslag van het faktoranalyse-onderzoek "Bietenteelt in Zuid west Nederland" is naar voren gekomen dat het bietecysteaaltje de belangrijkste oorzaak is van het feit dat wij niet meer mee kunnen wat de opbrengst van de suikerbieten betreft. Op niet minder dan 25 k 30% van de percelen bieten drukt dit aaltje de opbrengst. Er zijn drie mogelijkheden die schade te voorkomen: vruchtwisseling (minder bieten in het bouwplan), grondontsmetten en granulaten. Bij een zeer zware besmetting, meer dan 2000 larven en eitjes, heeft men minstens 6 jaar nodig om een perceel langs natuurlijke weg te laten uitzie ken. Bij een grondontsmetting met 80% doding wordt dat niveau al na 1 of 2 jaar bereikt. Bij 60% doding zal het algauw weer 3 4 jaar duren. Dus, bij een zeer zware besmetting heeft grondontsmetting bepaalde voordelen. Maar, het is zo op het oog niet te zien of men die 80% gehaald heeft of dichter bij die 60% zit. Het is daarom het- beste om geen risiko te nemen en na een grondontsmetting op zo'n zwaar besmet perceel niet meteen bieten te gaan telen maar een jaar na de grondontsmetting weer eerst een monster te nemen. Dat granulaten minder zekerheid bieden wordt door de uitslag van een aantal proeven uit 1976, 1977 en 1978 op "Rusthoeve" bevestigd. Bij 15 en 25 kg Temik kwam men ge middeld juist uit de kosten. Op het DD-objekt verdiende men op elke kg suiker die het méér opbracht dan onbehandeld (gemiddeld 1600 kg/ha) rond 28 cent. Reken maar uit! Rendabel Is grondontsmetting rendabel? Een vraag die men zich terecht zal stellen als men nagaat welke hoge kosten (700 k 800 gulden per ha) het met zich meebrengt. Twee rekenvoor beelden in dit geval: 12 a. bij grondontsmetting in een inci denteel geval; b. bij grondontsmetting als onder deel van een wijziging in de be drijfsvoering als geheel. Waar incidenteel een perceel ont smet wordt, dient men in zijn bereke ningen naast de kosten van de ont smetting die men rechtstreeks moet betalen, ook in rekening te brengen de rente van het "kapitaal" dat men met de grondontsmetting in de grond heeft gestoken en de meerkosten die een hogere opbrengst met zich mee brengt. Afgetrokken mag worden een bedrag voor het gunstige effekt op de onkruidbezetting en op de in de grond beschikbare stikstof. Na optellen en aftrekken komt men dan tot de konklusie dat de meerop brengst ruim boven de 5 ton bieten moet liggen om van een rendabele toepassing te kunnen spreken. Af gaande op de grafiek die drs. Heij- broek liet zien, zal dit effekt bereikt kunnen worden als het grondonder zoek een besmetting van 700 k 800 eieren en larven aangeeft. Grondon derzoek zal in deze uitsluitsel kun nen geven, terwijl daarnaast moet worden nagegaan wat een gewas dat men in plaats van de bieten zou kunnen verbouwen aan saldo op brengt. Een heel ander verhaal wordt het als men grond gaat ontsmetten om meer bieten in het bouwplan te kunnen opnemen en men van 1 op 6 zonder grondontsmetting overgaat op 1 op 4 mét grondontsmetting. Men kan zelfs nog een stap verder gaan en 1 op 3 bieten én 1 op 3 aardappelen gaan telen. In het laatste geval druk ken de kosten niet alleen op de bie ten maar ook op de aardappelen. Maar dat houdt tegelijk in dat men als teler van Bintje konsumptie- aardappelen konsequent elk jaar één/derde moet ontsmetten. Boven dien hebben langjarige vruchtwisse- lingsproeven geleerd dat eerder te rugkomen met aardappelen een op brengstverlaging geeft van (gemid deld) 7%. Rekenen Een schadelijk effekt dat nog ver sterkt wordt als men een gedeelte van die aardappelen né bieten moet gaan telen. Deze aftrek komt dus nog bovenop de hoge kosten die grond ontsmetting om de drie jaar met zich meebrengt. Eén en ander heeft dan als resultaat dat het overgaan van 1 6 bieten zónder naar 1 4 bieten mét grondontsmetting, bere kend voor een bedrijf van 48 ha, 2000,- winst oplevert. Maar ook dat 1 3 telen van bieten en aardap pelen zelfs ruim ƒ2000,— minder arbeidsinkomen oplevert dan de si tuatie waarin 1 6 bieten geteeld werden en ervan grondontsmetting geen sprake was. Grondontsmetting in het klein en in het groot: een kwestie van rekenen. Men dient daarbij een groot aantal faktoren in zijn overwegingen te be trekken en een en ander goed tegen elkaar af te wegen. Intekenen De situatie loopt van streek tot streek en van bedrijf tot bedrijf sterk uiteen. Aangenomen mag worden dat op 25% van de bedrijven/percelen bij een teelt van 1 op 5 k 6 zich geen moeilijkheden voordoen. Uitkijken is het echter voor de middengroep, pag weg 50% van de bedrijven/ per celen waar weinig schade voorkomt, waar men alleen in sommige jaren hier en daar wat bieten ziet "slapen". Het advies voor die kategorie luidt: houdt Uw percelen goed in de gaten, kontroleer uw percelen niet alleen zo op het oog (bovengronds - slapers) maar ook ondergronds (op cysten). Noteer de plekken die afwijkende verschijnselen vertonen en teken ze in op perceelskaarten. Laat alvorens weer bieten ge gaan telen dergelijke percelen onderzoeken, met even tueel een monster apart van een ver dachte hoek. Op 25% van de bedrijven/percelen is volgens de uitslagen van het gron donderzoek duidelijk sprake van schade. Intensief grondonderzoek waarbij in tijd van plm. 6 jaar heel het bedrijf wat aaltjes betreft onderzocht en "in kaart" gebracht wordt, is hier op zijn plaats. Men kan dan wat de bieteteelt betreft een gerichte keuze doen en waar nodig het bouwplan verruimen of tijdig aansturen op grondontsmetting. "Slapers" Voor allen geldt: - afwezigheid van "slapers" is géén bewijs van afwezigheid van bie tecysteaaltje. Een regelmatige vochtvoorziening in het jaar dat er bieten geteeld worden kamou- fleert de aanwezigheid van de aaltjes. Maar ook zonder "sla pers" kan er al schade optreden. - aanwezigheid van "slapers" is geen bewijs van aanwezigheid- van bietecysteaaltje. Slap hangen is een teken van vochtgebrek en dat kan alle mogelijke oorzaken hebben. Bezetting Pleksgewijs optredende achterstand wijst wel vaak op aanwezigheid van aaltjes. Aanwezigheid van veel haar wortels (een baard!) wijst eveneens in die richting. De aanwezigheid van cysten geeft bij de beoordeling van de stand en de beworteling de door slag. Hierop aansluitend grondon derzoek kan dan uitsluitsel geven over de mate van de bezetting. Want ook dat is iets waar men zich "op het oog" gemakkelijk in vergist. Neem de oppervlakte per monster niet te groot, vooral niet op een wat bont perceel en houd daarbij rekening met plekken waar aantasting zicht baar was. Houd rekening met bepaalde in vloeden als na het nemen van het monster een paar jaar verlopen zijn. Te denken valt aan een tussentijds telen van een waardplant als kool zaad, spruitkool of bladrammenas en met de situatie wat de toename be treft, in het jaar dat u de laatste keer bieten teelde (zie hetgeen drs. Heij- broek hierover naar voren bracht met betrekking tot 1976 en 1982!). Wanneer laten bemonsteren? Dat is een kwestie van terugrekenen. Als een bepaald perceel in 1985 vol gens het bouwplan in aanmerking komt voor bieten dan moet men in 1984 de nodige voorbereidingen (kunnen) treffen en moet men dus uiterlijk eind 1983 een monster laten nemen. Naast andere kuituurmaat regelen - als de bestrijding van be paalde wortelonkruiden - zou men in 1984 ook een grondontsmetting kun nen uitvoeren. En grondontsmetting vraagt de nodige voorbereiding. Als - om bij ons voorbeeld te blijven - in 1984 wintertarwe geteeld wordt, houd dan bij het klaarleggen van het zaaibed in het voorafgaande najaar er al rekening mee door een vlakke grondligging na te streven. Of men al of niet een groenbemester inzaait is geen punt, in beide gevallen is een grondontsmetting mogelijk. Gras heeft daarbij een zekere voorkeur. Kort samengevat: Aanwezigheid van het bietecysteaalt je heeft duidelijk een ongunstige in vloed op de opbrengst. Waarnemin gen in het veld en (tijdig) grondon derzoek geven er inzicht in hoe groot die kans op schade is. Meent men maatregelen te moeten nemen ga dan gericht te werk. Overweeg een ruimere vruchtwisseling of gron dontsmetting. Waar men voor kiest is vooral een kwestie van rekenen! Pas grondontsmetting op de juiste wijze in uw bedrijfsvoering in.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1983 | | pagina 12