Aaltjes en aaltiesbestriiding I Denk aan het tijdig opruimen van restanten suikerbieten en voederbieten De Zeeuwse Spuitdag 1983: Grondonderzoek Grondontsmetting Uitzieken Schade Proeven Dichloorpropeen Verwerking aardappelen Handleiding 1983 chemische bestrijding Nieuwe persoonlijke beschermings middelen Consulentschap voor de akkerbouw en de rundveehouderij te Goes "Een zaak in beweging", zo duidde voorzitter P. Lampert het onderwerp van de middagbijeenkomst van de Spuitdag aan. Enerzijds zou dat kunnen wijzen op de omvang van de "levende have" in de grond. Wat daar allemaal, in het klein natuurlijk, rondwriemelt daar hebben we gewoon geen idee van. Maar ook het tweede deel van het onderwerp mag men - figuurlijk gesproken dan - een zaak noemen die in beweging is. Naar verhouding wat achterblijvende bietenopbrengsten en duidelijke aanwijzingen dat het bietecysteaaltje daarin een grote rol speelt, doet de belangstelling toenemen. Verder kan genoemd worden de aanwezigheid van geschikte ontsmettingsapparatuur en het feit dat het Instituut voor Rationele Suikerproduktie hier in Zuidwest-Nederland gestart is met een serie proeven op het gebied van grondontsmetting. De resultaten van het eerste jaar staan reeds tot onze beschikking. De hoge kosten verbonden aan een grondontsmetting maken echter een kritische beschouwing ten aanzien van de rentabiliteit noodzakelijk. Alles bijeen genomen voldoende aanleiding om op de Spuitdag hier een middag aan te wijden en in een nabeschouwing een en ander op een rijtje te zetten. Drs. W. Heijbroek: leefwijze en be strijding Hoge opbrengsten in 1981 en 1982 mogen ons niet doen veronderstellen dat dit een tendens is die zich zonder meer zal voortzetten. Met andere woorden: het is meereen incidenteel dan een structureel verschijnsel. Daarnaast is er alle aanleiding om de kosten waar mogelijk te beperken en de rentabiliteit van onze bieteteelt in de gaten te houden. Kennis van za ken en gericht werken zijn daarbij onmisbaar. Op een groot percentage van onze percelen komen besmet tingen met bietecysteaaltjes voor. Grondonderzoek kan aangeven in welke mate er cysten aanwezig zijn. In de cysten bevinden zich eieren en larven die jarenlang levenskrachtig kunnen blijven. Bij oplopende tem peratuur komen de larven uit en deze zullen zich bij aanwezigheid van een waardplant. daarheen bewegen. Zij tasten het wortelstelsel aan en de vrouwelijke.aaltjes ontwikkelen zich tot witte cysten die door de opper huid van de wortels naar buiten ko men. Zij kunnen dan als witte punt jes op het wortelstelsel worden waargenomen. De eitjes komen uit en deze tweede generatie aaltjes tast opnieuw de bieten aan en vormt op haar beurt weer cysten. In ons kli maat blijft het hier meestal bij. maar bij een hoge temperatuur over een lange periode en een voldoende vochtvoorziening kunnen er drie ge neraties per jaar ontstaan (Dit in tegenstelling tot het aardappelcys- teaaltje dat maar één generatie per jaar telt). Zoals bekend heeft het bietecys teaaltje een hele reeks waardplanten waarbij koolzaad, koolsoorten en (in mindere mate) bladrammenas en gele mosterd vermeerdering veroor zaken. Hoe sterk de vermeerdering is in een jaar dat er bieten geteeld worden is niet alleen afhankelijk van jaarsinvloeden (2 of 3 generaties). Belangrijk is ook dat bij een lage aanvangsbesmetting de toéname naar verhouding veel sterker is dan wanneer er al van een zwaardere besmetting sprake is. Het zal duidelijk zijn dat wanneer men snel terugkomt met bieten of men tussendoor ook nog een andere waardplant teelt, er snel problemen ontstaan. Dat is een reden om, ook als de besmetting niet eens zo gewel dig groot is, toch de vinger aan de pols te houden door middel van grond onderzoek. Omgekeerd is er ook sprake van af name (uitzieking) als er géén bieten of een andere waardplant verbouwd worden. Gemiddeld neemt per jaar het aantal cysten af met 35% van de beginpopulatie. Dat wil dus niet zeg gen dat in tijd van drie jaar de zaak geruimd zou zijn. want na enige ja ren betekent één/derde nog slechts een geringe teruggang. Maar evenals bij de toename is bij de uitzieking de mate waarin dit optreedt aan sterke schommelingen onderhevig. In jaren met een sterke toename bij het telen van een waardplant kan de uitzie king juist gering zijn. In het droge en warme jaar 1976 heeft bij bieteteelt er een opvallend sterke vermeerde ring plaatsgevonden, terwijl onder een niet-waardgewas de uitzieking slechts gering was. Er zijn aanwij zingen dat 1982 ook die kant op gaat. In de praktijk komt het erop neer dat bij een bietenteelt van 1 op 4 de toe name bij één jaar bietenteelt iets groter is dan de afbraak in de drie jaar er tussen. Bij 1 op 5 blijft de bezetting gelijk. Maar dit zijn ge middelden; soms kan men lange tijd 1 op 4 telen zonder moeilijkheden te krijgen en daartegenover soms met 1 op 5 toch in de problemen komen. Op een klein aantal bedrijven hier in Zuidwest Nederland wordt 1 op 3 bieten (en aardappelen) geteeld. Met. consequent, om de driejaar een grondontsmetting. Uitgaande van 35% uitzieking per jaar langs na tuurlijke weg in de twee tussenlig gende jaren en,een doding van min stens 80% bij de grondontsmetting moet het mogelijk zijn de bezetting in de hand te houden. Eén of meer dere keren een onvoldoende doding bij de grondontsmetting zal het be treffende perceel echter vrij snel in de gevarenzone doen belanden, ter wijl ook het percentage uitzieking lang niet altijd de 35% haalt. Voor een algemeen inzicht in de be zetting is het leerzaam kennis te ne men van de overzichten van het grondonderzoek op aaltjes door het Bedrijfslaboratorium te Oosterbeek. In twaalf jaar nam het percentage monsters dat geen of zeer weinig cysten bevatte af van 58 naar 34%. het percentage "zwaar tot zeer zwaar besmet" nam toe van 16 naar 28%. Ook al kan men terecht opmerken dat dit geen zuiver beeld geeft omdat als regel verdachte percelen worden bemonsterd, is de tendens hierin toch wel duidelijk: toename van de scha- dekansen. Interessant is in dit verband ook het effect van de teelt van een groenbe- mester/waardeplant. Het blijkt dat - om te beginnen - de zaaidatum hier bij duidelijk van invloed is. Op een zwaar besmet perceel (1500 larven eieren) was er, waar gezaaid werd op 28 juli, bij de teelt van silentina blad rammenas sprake van een verdub beling van het aantal cysten in ver gelijking met de uitgangssituatie. Bij zaaien op 11 augustus bleef het aan tal praktisch gelijk. Belangrijk is echter ook dat we wat de rassen be treft, de goede kant opgaan want bij het nieuwe ras Sereno was er geen toename meer in vergelijking met braak. In de Rassenlijst 1983 lezen we: "Het telen van dit ras heeft on geveer hetzelfde effect op de be smettingsgraad van de grond met bietecysteaaltjes als het braak laten liggen van dé grond". Het ideaal blijft een plantensoort die de larven wel uit de cysten lokt maar ze geen enkele gelegenheid geeft zich in stand te houden, laat staan zich te vermeerderen. Met andere woorden: die het uitzieken bevordert. Nu iets over de kans op schade. Er gens in de buurt van 400 eieren en larven begint er schade op te treden. Dat wil nog niet zeggen dat een be strijding dan meteen rendabel is. Die grens ligt ergens in de buurt van 700 a 800 eieren en larven. Hierbij is uitge gaan van een bedrag van 700,— aan kosten voor een grondontsmetting. Daarvan krijgt men een gedeelte te rug in de vorm van gemiddeld wat la gere kosten bij de teelt van bieten in het jaar daarop, aan onkruidbestrij- ding en N-bemesting. Ruwweg blijft er dan 550,— over. Met een meeropbrengst van 5,5 ton heeft men dan de kosten er ongeveer uit en dat kómt inderdaad overeen met de schade die gemiddeld optreedt bij de aanwezigheid van plm. 700 lar ven en eieren. De doding moet dan wel minimaal 80% bedragen. Hoe. zwaarder de besmetting des te groter het effect op de opbrengst. Aangenomen mag worden dat er echter naar boven toe. ergens bij 2000 larven eieren, ook weer sprake is van een grens in die ziri dat men dan - zelfs bij een doding van 80% - niet beneden de schade- grens daalt. Nogmaals, van een meeropbrengst is men dan inder daad vrijwel verzekerd, maar het is toch de vraag of men in zo'n geval niet beter de oplossing in een andere richting kan -zoeken. Bijvoorbeeld door een keer over te slaan met bie ten of de teelt van bieten uit te stel len. Dat het effect op de opbrengst dui delijk afhankelijk is van de mate van besmetting kwam ook naar voren uit de uitslag van de serie proeven, die in het najaar van 1981 door het I.R.S. in Zuidwest Nederland werd aange legd. Een viertal proeven met een bezetting van minder dan 400 larven -I- eieren (gemiddeld 150) gaf bij toepassing van dichloorpropeen ge middeld een opbrengstverhoging van 3,3 ton per ha. Op een tiental andere percelen met een bezetting van meer dan 400 larven eieren (gemiddeld 1370) was het effect niet minder dan 16,1 ton gemiddeld. Op gemerkt moet worden a. dat hierbij grote schommelingen aanwezig wa ren en b. dat 1982 een "alejaar" was. Dat laatste houdt in dat in een jaar met een meer regelmatige vocht voorziening het laatste cijfer waar schijnlijk lager uitgekomen zou zijn. Overigens bleek in dit eerste proef jaar er geen verschil te bestaan in ef fect tussen een behandeling mét of zónder voorbewerking, het laatste meestal aangeduid als onderdoorbe- handeling. Meer dan een aanwijzing is dit niet, maar de proeven worden voortgezet. Uit de proeven waarbij een vergelij king werd gemaakt tussen een grond ontsmetting met dichloorpropeen en met metam-natrium komt naar voren, dat in Zuidwest Nederland dichloorpropeen duidelijk de voor keur verdient boven metam-natrium. Ook bleek uit een aantal proeven genomen in de jaren 1968/1974 dat grondontsmetting in het najaar meer bedrijfszekerheid biedt dan het ge bruik van granulaten in het voorjaar. Dit laatste dient beperkt te blijven tot Suikerbieten, voederbieten en afval van suikerbieten en voederbieten zijn meestal besmet met een virus, dat de vergelingsziekte veroorzaakt. In kuilen komen kuilluizen voor. Wanneer deze voedsel opnemen van de uitgelopen bieten, nemen zij ook een hoeveelheid virus op. De kuil luizen verlaten op een zeker moment de kuil en vliegen het land in. Wan neer deze dan op bietenpercelen te recht komen, worden de bieten plantjes, waaraan ze sap onttrekken, besmet met het virus, dat de verge lingsziekte veroorzaakt. Later komen de perzikbladluizen vanaf de win- terwaarden op de bietenpercelen aan en kunnen dan planten, die al door kuilluis met virus besmet zijn, be zoeken. De perzikbladluis neemt dan het virus op en is het gehele seizoen in staat om elke biet die hij bezoekt, te besmetten met virus. Dus er moet voor gezorgd worden, dat vóórdat de bietenplantjes bovenkomen er geen kuilluizen zijn, die de besmetting vanuit de kuil naar het perceel kun nen overbrengen. Daarvoor is het nodig dat na 1 april van elk jaar geen suikerbieten, voederbieten en afval van suikerbieten en voederbieten, voorzover daaraan bladvorming voorkomt, voorhanden of in voor raad zijn. Dit betekent een bijdrage ter bestrijding van de vergelings ziekte. Verbalen De algemene Inspectiedienst contro leert de naleving van deze verorde ning. Wij wijzen U er op dat er jaar lijks nog een aantal verbalen moeten worden opgemaakt. Zorg dat de voe derbieten en suikerbieten en afval die gronden die zich voor een grond ontsmetting minder goed lenen (zware en/of kalkarme grond met slechte structuur) of waar men door omstandigheden niet in de gelegen heid was in het najaar een behande ling uit te voeren. Bij de granulaten heeft men de keuze tussen Temik en Vydate. De eerste heeft het voordeel (belangrijk met het oog op de verge lingsziekte) dat het ook de luis be strijdt, maar het nadeel dat toepas sing in de zaaivoor bij een hoeveel heid van 15 tot 25 kg niet verant woord is met het oog op kiemrem- ming. Het tweede middel Vydate, kan wel in de zaaivoor aangebracht worden. (Volgende week het tweede deel van "Aaltjes en aaltjes bestrij ding".). daarvan vóór 1 april verwijderd zijn, zodat daaraan geen bladvorming kan voorkomen. U werkt dan mee aan de bestrijding van de vergelingsziekte en voorkomt een proces-verbaal. Het Produktschap voor Aardappelen maakt bekend dat in de maand ja- nuarTdoor de industrieën 82.000 ton aardappelen is verwerkt tot pommes frites, puree, chips en andere con- sumptieprodukten. In januari 1982 bedroeg de verwerkte hoeveelheid 76.000 ton, in januari 1981 61.000 ton en in januari 1980 eveneens 61.000 ton. De export en import van aardappel- consumptieprodukten komen in de maand januari, omgerekend tot ver se aardappelen, overeen met resp. 58.400 ton en 2800 ton. Het ministerie van landbouw heeft doen verschijnen de Handleiding 1983 over de chemische bestrijding van ziekten, plagen en onkruiden in landbouwgewassen. De adviezen in de Handleiding zijn kort maar voor de praktische verbruiker van bestrij dingsmiddelen meestal voldoende. Uitvoerige gegevens over de toepas sing van een bepaald bestrijdings middel kan hij altijd vinden op het etiket. B. V. Handelmij Transmark introdu ceert, als agent van Racal Safety een uitbreiding van het programma, zowel technisch als ekonomisch, op het ge bied van de adembescherming tegen stof giftige stoffen en gassen. Racal brengt twee nieuwe overdruk ademhalingssystemen op de markt nl. de Dustmaster serie, die laag geprijsd is en voorts de meer geavanceerde ap paraten voor industriële behoeften en land- en tuinbouwdoeleinden. In kombinatie met de overbekende Airstreamhelm wordt hiermee de uit gebreidste serie van de overdruk ademhalingssystemen op de markt gebracht. In Noord-Brabant is de verordening van kracht dat het verboden is om na 1 april van elk jaar suikerbieten, voederbieten en afval van suiker bieten en voederbieten, voorzover daaraan bladvorming voorkomt, voorhanden en in voorraad te hebben. 8

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1983 | | pagina 8